ECLI:NL:RBOBR:2020:2204

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
349189/ FA RK 19-3723
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontkenning vaderschap en verbetering geboorteakte in het kader van familierechtelijke betrekkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 7 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure over de ontkenning van het vaderschap en de verbetering van de geboorteakte van een minderjarige. De moeder, die in Nederland woont, verzocht de rechtbank om het vaderschap van de man te ontkennen, omdat zij van mening was dat er geen juridisch vaderschap was ontstaan door een huwelijk dat in Ethiopië was gesloten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder minderjarig was ten tijde van het huwelijk, waardoor dit huwelijk niet in Nederland erkend kan worden. De rechtbank concludeert dat er geen verzoek tot erkenning van het huwelijk is gedaan op het moment dat de moeder meerderjarig was, en dat er dus geen juridisch vaderschap van de man over de minderjarige is ontstaan. Het verzoek tot ontkenning van het vaderschap wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om verbetering van de geboorteakte afgewezen, omdat de moeder geen voldoende belang heeft bij deze verbetering, gezien het feit dat het huwelijk niet erkend kan worden. De rechtbank heeft de beslissing genomen dat de registratie in de Basisregistratie Personen (BRP) zal worden aangepast, zodat de man niet langer als vader op de geboorteakte van de minderjarige staat vermeld. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/349189 / FA RK 19-3723
Uitspraak : 7 april 2020
Beschikking over afstamming in de zaak van
[moeder],
wonend in [woonplaats]
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.R.H. Baas.
Belanghebbenden zijn:
[man],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland,
verder te noemen: de man,
en
mr. I. van Meeteren,
advocaat, kantoorhoudende te ’s-Hertogenbosch,
in de hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige:
- [man] geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedatum] , en als zodanig benoemd bij beschikking van deze rechtbank van 25 oktober 2019.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift van de moeder, ingediend op de griffie op 29 juli 2019;
  • het verslag van de bijzondere curator van 18 maart 2020;
  • de correspondentie, waaronder met name:
- een F9-formulier met bijlage van mr. Baas, gedateerd 21 augustus 2019;
- een F9-formulier met bijlagen van mr. Baas, gedateerd 21 augustus 2019;
- een brief met bijlagen van mr. Baas van 11 februari 2020, ingekomen bij de griffie op 13 februari 2020.
1.2.
Op 19 maart 2020 heeft de rechtbank partijen telefonisch gehoord omdat als gevolg van het Covid-19-virus geen mondelinge behandeling in elkaars aanwezigheid op de rechtbank kon plaatsvinden. De rechtbank heeft in de vorm van een driegesprek telefonisch gesproken met mr. Baas (advocaat van moeder) en mevrouw Verhulst namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). De bijzondere curator heeft de rechtbank bij F9-formulier van 19 maart 2020 bericht dat zij niet bij de zitting aanwezig zal zijn. Zij heeft aangegeven ook niet telefonisch gehoord te willen worden. De man is via de Staatscourant opgeroepen en heeft zich op het tijdstip van de telefonische behandeling niet bij de rechtbank gemeld.
1.3.
Na de telefonische behandeling van de zaak is de datum voor de beschikking bepaald op uiterlijk 16 april 2020.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de man zijn op [datum huwelijk] in [plaats] Ethiopië, met elkaar getrouwd. Bij beschikking van deze rechtbank van [datum] is tussen hen de echtscheiding uitgesproken.
2.2.
De moeder en de minderjarige [roepnaam kind] (hierna te noemen: [roepnaam kind] ) hebben de Eritrese nationaliteit. De man heeft, zo stelt de moeder, ook de Eritrese nationaliteit.
2.3.
De moeder is in 2015 naar Nederland gevlucht en heeft asiel aangevraagd.
2.3.
De moeder heeft in Nederland een relatie gekregen met de heer [partner moeder] , die volgens haar de biologische vader is van [roepnaam kind] .

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,:
de ontkenning van het vaderschap van de man (de heer [man] ) als vader van [roepnaam kind] gegrond te verklaren;
een verbetering te gelasten van de akte met nummer [nummer] in de registers van geboorten van de gemeente [geboorteplaats 2] ;
althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank juist acht.

4.De beoordeling

Rechtsmacht
4.1.
Omdat de moeder en [roepnaam kind] in Nederland wonen, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevoegd om te oordelen over de verzoeken.
Toepasselijk recht
4.2.
Op grond van artikel 10:93, eerste lid, in samenhang met artikel 10:92, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is op het verzoek tot ontkenning van het vaderschap van toepassing het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en de man, dan wel, als die ontbreekt, het recht van de staat waar de moeder en de man elk hun gewone verblijfplaats hebben en als ook die ontbreekt, het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Daarbij geldt dat het tijdstip van de geboorte van het kind bepalend is.
4.3.
Maar de vraag die aan deze beoordeling vooraf moet gaan, is of [roepnaam kind] door een huwelijk tussen de moeder en de man wel in een familierechtelijke betrekking is komen te staan tot de man. De rechtbank zal dat als eerste beoordelen.
Rechtsgeldig huwelijk en erkenning mogelijk?
4.4.
Op grond van artikel 10:31 BW moet de rechtbank beoordelen of de moeder en de man in Ethiopië zijn getrouwd en zo ja, of dit in Ethiopië gesloten huwelijk van de man en de moeder dan in Nederland kan worden erkend. Het uitgangspunt daarbij is dat een buiten Nederland gesloten huwelijk in Nederland wordt erkend als het volgens het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond (in dit geval Ethiopië) rechtsgeldig is of als het op enig moment daarna rechtsgeldig is geworden (artikel 10:31, eerste lid, BW). Op deze regel geldt een uitzondering. Op grond van artikel 10:32 aanhef en onder c BW wordt namelijk aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning onthouden als een van de echtgenoten op het tijdstip van de sluiting van het huwelijk niet de leeftijd van achttien jaar had bereikt en dus minderjarig was. Ook op deze regel bestaat een uitzondering, namelijk wanneer beide echtgenoten op het moment dat erkenning van het huwelijk gevraagd wordt inmiddels meerderjarig zijn. In dat geval kán op verzoek en na toetsing door de rechter wel erkenning van het huwelijk plaatsvinden.
4.5.
De rechtbank stelt vast dat de moeder nog minderjarig was toen het huwelijk werd gesloten. Dat betekent dat dat huwelijk niet in Nederland erkend kan worden, behalve als erkenning van het huwelijk is gevraagd op een moment dat de moeder meerderjarig was. De advocaat van de moeder heeft tijdens de telefonische zitting aangegeven dat de moeder (zoals gebruikelijk is bij een asielaanvraag waarbij de aanvrager geen documenten heeft overgelegd en verklaart dat hij/zij in het buitenland gehuwd is) op 21 september 2015 een verklaring onder ede heeft afgelegd en ondertekend bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, waarna het huwelijk in de basisregistratie personen (BRP) is geregistreerd. De ondertekening van de verklaring onder ede door de moeder moet volgens de advocaat gezien worden als het moment waarop de moeder een verzoek heeft gedaan om het huwelijk in Nederland te erkennen.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat de moeder geen verzoek heeft gedaan tot erkenning van het huwelijk in Nederland. Zij heeft naar aanleiding van haar verklaringen tijdens de asielprocedure in 2015 een verklaring onder ede afgelegd en ondertekend over het feit dat zij op [datum huwelijk] in Ethiopië is getrouwd met de man. Het afleggen en ondertekenen van die verklaring onder ede, die gedaan werd omdat op dat moment geen documenten van het huwelijk aanwezig waren om de verklaring van de moeder over haar huwelijk te onderbouwen, is naar het oordeel van de rechtbank niet meer dan een verzoek om het huwelijk in de BRP te
registrerenen kan daarmee niet gelijk worden gesteld aan een (expliciete) aanvraag tot
erkenningvan het (kind)huwelijk in Nederland. Registratie van het huwelijk in de BRP vindt plaats zonder verdere toetsing (behoudens op een schijnhuwelijk) en heeft geen rechtsgevolg. De rechtbank verwijst in dat verband naar de brief van de Minister van 12 februari 2019 (TK 32175, nr. 65).
4.7.
Niet gesteld of gebleken is dat de moeder na september 2015 een (expliciet) verzoek tot erkenning van het (kind)huwelijk heeft ingediend. Het verzoek van de moeder in deze procedure kan overigens ook niet als zo’n verzoek worden gezien omdat het verzoek van de moeder tot gegrondverklaring van het vaderschap nu juist uitgaat van de (onjuiste) veronderstelling dat het buitenlandse huwelijk in Nederland erkend is en de man daarmee de juridisch vader van [roepnaam kind] is.
4.8.
Er is dus tijdens de meerderjarigheid van de moeder geen verzoek gedaan om het in Ethiopië (tijdens de minderjarigheid van de moeder) gesloten huwelijk in Nederland te erkennen. Dat betekent dat sprake is van een buitenlands huwelijk dat niet voor erkenning in Nederland in aanmerking komt. Daarmee is geen juridisch vaderschap van de man over [roepnaam kind] ontstaan. Het verzoek tot ontkenning van het vaderschap zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.9.
De rechtbank merkt nog op dat bij beschikking van [datum] de echtscheiding tussen de moeder en de man is uitgesproken. Omdat de man niet in die procedure is verschenen en geen verweer heeft gevoerd, heeft kennelijk abusievelijk geen toetsing plaatsgevonden van de minderjarigheid van de moeder ten tijde van het huwelijk in Ethiopië en van de vraag of het huwelijk in verband daarmee in Nederland erkend kan worden. Dat doet evenwel niet af aan de hiervoor onder 4.6. t/m 4.8. weergegeven overwegingen en heeft overigens ook geen (rechts)gevolgen omdat de echtscheidingsbeschikking nog niet in kracht van gewijsde is gegaan.
4.10.
Dat wat in de stukken nog is aangevoerd door de bijzondere curator in het verslag en door de raad tijdens de telefonische zitting hoeft geen verdere bespreking meer.
Verbetering van de geboorteakte
4.11.
De moeder vraagt om verbetering van de geboorteakte van [roepnaam kind] . De rechtbank zal dit verzoek afwijzen omdat de moeder daar geen (voldoende) belang bij heeft. Hiervoor (4.8.) is geoordeeld dat het buitenlandse (kind)huwelijk van de moeder en de man niet in Nederland kan worden erkend. Daarmee staat de moeder naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte geregistreerd als gehuwd in de BRP en staat de man (de heer [man] ten onrechte als vader vermeld op de geboorteakte van [roepnaam kind] omdat geen sprake is van vaderschap van rechtswege als gevolg van een huwelijk. De rechtbank gaat ervan uit dat (de ambtenaar van de burgerlijke stand van) de gemeente [geboorteplaats 1] deze registratie in de BRP zal aanpassen. Van een geschil op dit punt, waarover de rechtbank nu een beslissing zou moeten nemen, is geen sprake.
4.12.
Na aanpassing van de registratie in de BRP staat het de heer [partner moeder] die volgens de moeder de biologische vader is van [roepnaam kind] en bereid is om [roepnaam kind] te erkennen, vrij om tot erkenning van [roepnaam kind] over te gaan.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap niet-ontvankelijk;
5.2.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van der Weij, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 7 april 2020.
Conc: db
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op
andere wijze bekend is geworden.