Heeft verdachte wetenschap gehad van de cocaïne in de container en derhalve opzet gehad op de invoer daarvan en op handelingen ter voorbereiding op die invoer?
De rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag die voorligt acht geslagen op de volgende feiten en omstandigheden die uit de inhoud van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting zijn gebleken.
De feiten en omstandigheden.
[verdachte] is eigenaar van het [transportbedrijf] en heeft van [persoon 2] ( [bedrijf 2] ) de opdracht aangenomen om de container met [nummer] te vervoeren van de Antwerpse haven naar de op- en overslag van [bedrijf 3] in Bleiswijk. Ten behoeve van dit transport heeft [verdachte] per e-mail op 8 november 2018 van [persoon 2] enkele documenten ontvangen. Nadien is er tussen [verdachte] en [persoon 2] veelvuldig en op verschillende manieren over dit transport gecommuniceerd.
Op 9 november 2018 is een schip de haven van Antwerpen binnengevaren met daarop onder meer een container van [bedrijf 1] met [nummer] . Deze container was volgens de Bill of Lading geladen met avocado’s en afkomstig uit Colombia. Bij controle werd in de container in totaal 1136,6 kilogram cocaïne aangetroffen. Na afstemming tussen de Nederlandse en Belgische opsporingsautoriteiten werd de betreffende container – op een representatief monster na – ontdaan van de verdovende middelen en vervolgens vrijgegeven voor verder transport.
Op 13 november 2018 om 13.10 uur is de betreffende container in de Antwerpse haven in opdracht van en met een vrachtwagencombinatie van [transportbedrijf] opgehaald door [betrokkene 1] teneinde deze te lossen bij [bedrijf 3] te Bleiswijk. Onderweg naar Bleiswijk heeft [betrokkene 1] om 15.43 uur van [verdachte] telefonisch de opdracht gekregen om naar de loods van [medeverdachte 1] aan de [adres 2] in Nieuwkoop te rijden. Als [betrokkene 1] bij de loods arriveert, informeert [verdachte] om 16.10 uur bij [betrokkene 1] of hij “ze” al gezien heeft en “of er auto’s” bij hem staan. Als [betrokkene 1] aangeeft dat hem is verteld dat hij nog maar een rondje moest rijden, omdat “ze” nog geen bericht hadden gehad, geeft [verdachte] aan [betrokkene 1] de opdracht om naar een benzinepomp te rijden. Om 16.32 uur parkeert [betrokkene 1] de vrachtwagen-combinatie op de [adres 3] in Nieuwveen en loopt café [naam café] binnen.
[verdachte] en [betrokkene 2] (een kennis van [verdachte] die die dag bij hem was) rijden om 16.50 uur in een Volkswagen Golf voorbij de loods van [medeverdachte 1] aan de [adres 2] in Nieuwkoop, stoppen om 17.01 uur bij de vrachtwagencombinatie op de [adres 3] in Nieuwveen en rijden vervolgens om 17.03 uur naar voornoemd café. Daar overhandigt [verdachte] aan [betrokkene 2] een geldbedrag van
€ 13.905,00 waarna hij uitstapt, om 17.11 uur voornoemd café binnenloopt en om 17.12 uur samen met [betrokkene 1] voornoemd café verlaat. Om 17.16 uur rijden [verdachte] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] met de Volkswagen Golf weg. [verdachte] vraagt bij een benzinestation aan [betrokkene 2] om uit te stappen en hem een WhatsApp berichtje te sturen als een aldaar reeds geparkeerde Mercedes personenauto vertrekt. Om 17.26 uur rijdt [verdachte] met de Volkswagen Golf voor een tweede keer langs de loods aan de [adres 2] in Nieuwkoop. Om 17.38 uur belt [verdachte] met [betrokkene 2] die hem vertelt dat hij iets verderop staat, zodat “hij” hem niet ziet en om 17.42 uur meldt [betrokkene 2] dat “hij” weg is en “die richting opging”.
[betrokkene 1] parkeert om 17.53 uur de vrachtwagencombinatie ter hoogte van de loods van [medeverdachte 1] . [verdachte] haalt om 17.54 uur [betrokkene 2] op bij het benzinestation en om 18.17 uur rijdt [betrokkene 1] de vrachtwagencombinatie de loods van [medeverdachte 1] binnen. Op datzelfde moment rijden [verdachte] en [betrokkene 2] met de Volkswagen Golf over de [adres 2] in Nieuwkoop. In de loods zijn op dat moment [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] doende met het lossen van de container. Om 18.31 uur rijden [verdachte] en [betrokkene 2] met de Volkswagen Golf over de [adres 2] te Nieuwkoop in de richting van de N231. [verdachte] parkeert om 18.40 uur de Volkswagen Golf op het [adres 4] in Nieuwkoop en beiden stappen uit. [verdachte] roept naar [betrokkene 2] “rennen”. Als het arrestatieteam [betrokkene 2] aanhoudt rent [verdachte] weg en ontkomt hij op dat moment aan zijn aanhouding. [verdachte] belt om 18.53 uur met [persoon 3] en vraagt haar om hem op te halen en hem niet te veel te vragen. Vanaf 19.00 uur stuurt [verdachte] ook WhatsApp berichten aan [persoon 4] waarin hij onder meer vraagt om “langs huis te gaan en alles weg te halen wat niet hoort”, waarop [persoon 4] reageert met “B heb rondje door huis gedaan, heb alle autosleutels, tokens, papieren, Ipad”.
[verdachte] wordt om 23.01 uur aangehouden in de woning van [persoon 3] te Zeewolde. Verbalisanten zien voorafgaand aan de aanhouding dat [verdachte] via het raam op de 1e etage naar buiten wil klimmen. In de woning werden drie telefoons aangetroffen, waaronder een PGP-toestel.
De beoordeling van deze feiten en omstandigheden.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen dat [verdachte] , na de verkregen opdracht van importeur [persoon 2] om de container te vervoeren naar [bedrijf 3] in Bleiswijk, aan de door hem ingeschakelde chauffeur van de vrachtwagencombinatie die de container met daarin de cocaïne vervoerde de opdracht heeft gegeven van zijn route naar de bestemming [bedrijf 3] af te wijken en in plaats daarvan naar de loods van [medeverdachte 1] in Nieuwkoop te rijden. [verdachte] heeft aangevoerd dat dit in opdracht was van [persoon 2] , omdat het bij [bedrijf 3] vol zou zijn, maar de rechtbank vindt dit niet geloofwaardig. Uit het onderzoek aan de telecommunicatie en uit andere ingezette opsporingsmiddelen is niets gebleken van de beweerde opdracht van [persoon 2] aan [verdachte] . Voorts heeft [getuige] van [bedrijf 3] verklaard dat zij op 13 november 2018 niet vol zaten en dat er bij hen altijd uitwijkmogelijkheden zijn in het onverhoopte geval dat dit zich zou voordoen.
Daar komt bij dat is komen vast te staan dat [verdachte] - nadat hem in de loop van de ochtend na veel telefoontjes duidelijk was geworden dat de container was vrijgegeven - op die bewuste dag op verschillende momenten zich heeft bevonden in de nabijheid van de vrachtwagen en/of de loods van [medeverdachte 1] . Zijn aanwezigheid daar diende geen enkel doel, nu hij voor het transport van de container zijn chauffeur [betrokkene 1] had ingeschakeld. De verklaring van [verdachte] dat de tachograaf van de vrachtwagen een storing vertoonde en dat hij deze zelf wilde oplossen om beschadigingen aan het interieur te voorkomen is niet aannemelijk, nu [verdachte] gedurende de op 13 november 2018 plaatsgevonden observatie op geen enkel moment in de cabine van de vrachtwagen is gezien en ook de chauffeur daarover niet heeft verklaard. Dat [verdachte] daar met andere bedoelingen aanwezig was blijkt naar het oordeel van de rechtbank temeer uit het feit dat hij [betrokkene 2] opdracht had gegeven om op de uitkijk te staan en hem te berichten bij ontwikkelingen aangaande de Mercedes die geparkeerd stond bij het benzinestation en waarvoor hij kennelijk bijzondere belangstelling had, dat hij [betrokkene 1] gevraagd heeft of hij “ze” al had gezien en “of er auto’s” bij hem stonden en dat hij meerdere keren – kennelijk als contra observatie – langs/voorbij de loods aan de [adres 2] in Nieuwkoop is gereden.
Verder acht de rechtbank het opmerkelijk dat [verdachte] die dag in het bezit was van een geldbedrag van € 13.905,--, dat hij dat geldbedrag ter bewaring aan [betrokkene 2] heeft gegeven, dat hij is gevlucht voor de politie om te ontkomen aan zijn aanhouding, dat hij [persoon 3] heeft gevraagd hem op te halen en verder geen vragen te stellen, dat hij [persoon 4] heeft gevraagd om ‘alles wat niet hoort weg te halen’ uit zijn huis, dat hij in de woning van [persoon 3] via het raam heeft willen vluchten voor de politie en dat in diezelfde woning drie mobiele telefoons werden aangetroffen, waaronder in ieder geval één PGP-toestel. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke toestellen veelvuldig en in het bijzonder worden gebruikt in het criminele circuit om onderschepping van belastende informatie/berichten voor de opsporingsdiensten onmogelijk te maken. Een aannemelijke verklaring waarom hij in het bezit was van een dergelijk toestel is door [verdachte] niet gegeven.
De rechtbank komt gelet op de hiervoor uiteengezette feiten en omstandigheden en hetgeen zij hiervoor heeft overwogen tot het oordeel dat [verdachte] op voorhand heeft geweten dat er een container zou komen uit Colombia, dat daarin een grote hoeveelheid cocaïne zou zitten en dat deze container buiten medeweten van de douane elders dan bij het in de papieren genoemde afleveradres in Bleiswijk moest worden ontdaan van die cocaïne, namelijk in de loods van [medeverdachte 1] .
De rechtbank betrekt daarbij verder dat in zijn algemeenheid moet worden aangenomen dat de belanghebbenden bij een cocaïnetransport op de hoogte zijn van hetgeen wordt geleverd. Het is moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van verdovende middelen met een zeer grote waarde het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van een onwetende ontvanger, zij het dat dit onder bijzondere omstandigheden anders kan zijn. Dergelijke bijzondere omstandigheden doen zich met betrekking tot [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] echter niet voor.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte wetenschap heeft gehad van de cocaïne in de container en derhalve opzet heeft gehad op de invoer daarvan en op de handelingen ter voorbereiding op die invoer.
Verlengde invoer
Uit de tekst van artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet in verbinding met artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet volgt dat als strafbare vorm van het invoeren van verdovende middelen niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen zelf wordt begrepen, maar ook het verrichten van handelingen die zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van verdovende middelen na de feitelijke invoer. De rechtbank is van oordeel dat het ophalen van de container in Antwerpen, het vervoeren naar de loods in Nieuwkoop en de verdere handelingen die daar hebben plaatsgehad hieronder begrepen dienen te worden. Het betreft namelijk handelen dat er naar zijn uiterlijke verschijningsvorm direct op was gericht om de cocaïne na de feitelijke invoer vrij te krijgen voor verdere handelingen die kunnen zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van de verdovende middelen. Gelet op het bovenstaande is er tot en met de handelingen in de loods in Nieuwkoop sprake van de ‘verlengde invoer’ van de verdovende middelen.
Opzet op de ingevoerde 1136,6 kg cocaïne.
Door de verdediging is betoogd dat het opzet van verdachte uitsluitend kan uitstrekken tot de uit de container verwijderde en vervolgens teruggeplaatste 110 gram cocaïne.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden en de beoordeling daarvan volgt dat verdachte en zijn medeverdachten voorafgaand aan de strafvorderlijke inbeslagname van de partij cocaïne in Antwerpen handelingen hebben verricht met betrekking tot het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een partij cocaïne in de zin van artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet. Bij deze stand van zaken komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op de verlengde invoer van de 1136,6 kg cocaïne, het door de Belgische autoriteiten vastgestelde (netto) gewicht.
Voorwaardelijk verzoek II.
Het door de verdediging gedane voorwaardelijke verzoek tot het overleggen van de letterlijke weergave van het gesprek tussen [betrokkene 1] en [verdachte] over het moment dat [betrokkene 1] weggestuurd werd door [medeverdachte 1] , wijst de rechtbank bij gebrek aan noodzaak af.
Nadere bewijsoverwegingen.
Medeplegen
De rechtbank overweegt over de vraag of bij de tenlastegelegde feiten sprake is geweest van medeplegen als volgt. Voor medeplegen is noodzakelijk dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en) die is gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit, maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van diverse gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. Verder is voor een bewezenverklaring van medeplegen de lijfelijke aanwezigheid niet vereist. Kortom, het accent ligt bij medeplegen met name op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handeling heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezen, intellectuele en/of materiële, bijdrage aan het delict van verdachte van voldoende gewicht is.
Uit de hiervoor onder III. beschreven feiten en omstandigheden blijkt naar het oordeel van de rechtbank van een gezamenlijk plan. Het geheel van (achtereenvolgens) het in de container laden van cocaïne, het vervoeren van die container vanuit Colombia naar Antwerpen, het in de container aanwezig zijn van een extra douanezegel, het akkoord geven voor het transport van de container, het vanuit Antwerpen vervoeren van de container naar Nieuwkoop in plaats van naar de in de papieren genoemde opslag, het uitladen van de container buiten het zicht van de douane en het overhaaste vertrek als blijkt dat de cocaïne niet meer in de container zit, toont een proces van handelen dat naadloos op elkaar aansluit en eindigt bij en in de loods. Deze feitelijke handelingen tonen een gezamenlijke uitvoering die vooraf (grotendeels) moet zijn afgestemd.
De concrete rol van de verschillende verdachten bij de tenlastegelegde feiten leidt de rechtbank af uit de in de bewijsmiddelenbijlage opgenomen feiten en omstandigheden. De rol van [verdachte] bestond in elk geval uit het al dan niet via derden contact leggen met de leverancier(s) van de cocaïne in Colombia over (ten minste) de aankomstdatum van de bewuste container met cocaïne in de haven van Antwerpen, het geven van opdrachten om de container met daarin de cocaïne naar de loods in Nieuwkoop te rijden en het volgen, “controleren”, coördineren en begeleiden van het transport van de betreffende container naar de loods, teneinde daar over de cocaïne te kunnen beschikken.
Er is gelet op het vorenstaande naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewijs van het nauwe verband tussen de feitelijke, delictgerelateerde gedragingen van [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Op grond daarvan kan medeplegen ten aanzien van alle verdachten worden bewezen.
Eindconclusie.
De door de verdediging aangevoerde argumenten die zouden moeten leiden tot vrijspraak, zijn weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hierboven is overwogen. De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten als na te melden.
De bewezenverklaring.
Op grond van de bewijsmiddelen, zoals weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelenbijlage – bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen – komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de periode van 8 november 2018 tot en met 13 november 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) 1136,6 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
in de periode van 8 november 2018 tot en met 13 november 2018 in Nederland en België, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het afleveren, vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van 1136,6 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om die feiten mede te plegen en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten, hebbende hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n):
- ontmoetingen gehad met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- (telefoon)gesprek(ken) gevoerd met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en afleveren en vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- (vracht)auto('s) gehuurd en/of bestuurd en/of geregeld, ten behoeve van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of
- een loods ter beschikking gesteld ten behoeve van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en afleveren en vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- zich begeven in de omgeving van de zeecontainer, teneinde de omgeving van die container te (laten) controleren op de aanwezigheid van opsporingsdiensten en/of criminele concurrenten en/of
- zich met een voertuig, al dan niet geschikt voor het verdere vervoer van die cocaïne, naar het bedrijventerrein aan de [adres 2] in Nieuwkoop te begeven, waar die zeecontainer zou aankomen, ten einde die cocaïne uit die zeecontainer te (laten) verwijderen, en/of
-die zeecontainer geopend en/of laten openen en/of (laten) betreden en/of doorzocht en/of laten doorzoeken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De vordering van de officier van justitie strekt tot veroordeling van verdachte tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren;
- een geldboete van € 20.000,-- subsidiair 135 dagen hechtenis indien de geldboete niet wordt betaald.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van de verdachte heeft – voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen van een of meer aan verdachte ten laste gelegde feiten – bepleit om te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf die substantieel van kortere duur is dan die door de officier van justitie is gevorderd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten 1136,6 kilogram cocaïne in Nederland ingevoerd en voorbereidingshandelingen daartoe verricht. Door de invoer van een dergelijke hoeveelheid cocaïne heeft de verdachte zich begeven op het terrein van de internationale handel in verdovende middelen. Hij heeft aldus een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Feiten als deze brengen bovendien onrust voor de samenleving met zich en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Harddrugs leiden veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige geweldscriminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was, naar mag worden aangenomen, slechts uit op eigen financieel gewin.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een jarenlange onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de duur van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf neemt de rechtbank in aanmerking de straffen die in min of meer vergelijkebare zaken zijn opgelegd, de rol van verdachte bij de bewezenverklaarde feiten en het strafrechtelijk justitieel verleden van verdachte.
De rechtbank acht de rol die verdachte bij de bewezenverklaarde feiten heeft gehad, afgezet tegen de rollen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] van bovengemiddeld gewicht. De rechtbank betrekt hierbij dat verdachte kennelijk in staat is om (al dan niet via derden) contacten te leggen met leverancier(s) in Colombia met betrekking tot de levering van een grote partij cocaïne, opdrachten te geven voor vervoer van die cocaïne en het coördineren daarvan. De rechtbank is van oordeel dat zonder verdachte deze transactie niet had plaatsgevonden en dat verdachte daarmee de belangrijkste uitvoerder is geweest bij de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank weegt verder mee dat verdachte blijkens zijn strafblad niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en dat hij niet eerder is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit.
Alles afwegende – met name gewicht toekennend aan de bovengemiddelde rol van verdachte – zal de rechtbank aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Voor oplegging aan verdachte van enige geldboete naast de aan hem op te leggen gevangenisstraf ziet de rechtbank – anders dan de officier van justitie – geen grond. Hoewel dit soort feiten wordt gepleegd om daar financieel voordeel uit te halen ziet de rechtbank geen aanleiding voor oplegging aan verdachte van een geldboete naast een gevangenisstraf. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor feiten uit hoofde van de Opiumwet. Een geldboete zou passend kunnen zijn indien er aanwijzingen zijn dat verdachte enig voordeel zou hebben verkregen uit zijn handelen, bijvoorbeeld blijkend uit dure goederen die bij hem zijn aangetroffen. Dat is niet het geval. Daarnaast is niet gebleken dat verdachte beschikt over bijzondere draagkracht om een geldboete te voldoen.
De rechtbank zal hiermee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel dat de door haar op te leggen straf in overeenstemming is met de ernst van het bewezenverklaarde en de rol van verdachte daarbij.
Beslag.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder verdachte in beslag genomen witte busje met dop, inhoudende 110 gram cocaïne, aan het verkeer onttrokken zal worden. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat het geldbedrag van € 547,25 en de mobiele telefoon van het merk Samsung aan verdachte teruggegeven zal worden.
Het standpunt van de verdediging.
Door de verdediging is ter zake de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen geen standpunt ingenomen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen witte busje met dop, inhoudende 110 gram cocaïne, aan het verkeer onttrokken dient te worden verklaard, omdat dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank zal aan verdachte de teruggave gelasten van het onder hem in beslag genomen geldbedrag van € 547,25 en van een mobiele telefoon van het merk Samsung, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van die goederen.
Voorlopige hechtenis.
Door de verdediging is gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en is verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis te laten voortduren na de datum van einduitspraak.
De rechtbank is van oordeel dat met het wijzen van dit vonnis de ernstige bezwaren en ook de gronden voor voorlopige hechtenis nog altijd aanwezig zijn en dat – gezien de aard, ernst en omvang van de bewezenverklaarde feiten en de strafoplegging – het belang dat verdachte vanwege zijn persoonlijke omstandigheden bij het herleven van de schorsing heeft, ondergeschikt is aan de strafvorderlijke belangen en het belang dat de samenleving heeft bij het hervatten van de voorlopige hechtenis. Dit brengt mee dat het verzoek zal worden afgewezen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK
verklaart het ten laste gelegde onder
feit 1 en feit 2 bewezenzoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven: