ECLI:NL:RBOBR:2020:1946

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
19/1285 en 19/1366 T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de vergunning voor grondwateronttrekking door Refresco Benelux B.V. in Maarheeze

Op 1 april 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting de Dorpsraad Maarheeze, Stichting Brabantse Milieufederatie en andere eisers tegen het college van gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. De zaak betreft de vergunning die is verleend aan Refresco Benelux B.V. voor het onttrekken en injecteren van grondwater ten behoeve van de productie van dranken. De rechtbank oordeelt dat het besluit van de gedeputeerde staten onvoldoende gemotiveerd is ten aanzien van de afwijking van de beleidsregel. De rechtbank stelt dat de aanvraag om grondwateronttrekking moet worden beoordeeld aan de hand van het beleid dat gold ten tijde van de aanvraag, en niet het beleid ten tijde van de vergunningverlening. De rechtbank geeft de verweerder de gelegenheid om het gebrek in de motivering te herstellen binnen zes weken na de uitspraak. De rechtbank benadrukt dat de belangen van omwonenden en de noodzaak van goed grondwaterbeheer in de afweging moeten worden meegenomen. De rechtbank houdt de verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/1285 en SHE 19/1366 TUSSENUITSPRAAK

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 1 april 2020 in de zaak tussen

Stichting de Dorpsraad Maarheeze, te Maarheeze, eiser 1

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
Vereniging Duurzaam en Groen, te Maarheeze, eiser 2
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
[eiser], te Maarheeze, eiser 3

Stichting Brabantse Milieufederatie, te Tilburg, eiseres

(gemachtigde: mr. J.E. Dijk),
en

het college van gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, verweerder

(gemachtigden: mr. P.J.A.G. van Veldhoven, ing. M. Maessen en drs. J. Roelse)
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Refresco Benelux B.V., te Maarheeze (gemachtigde: mr. M.C. de Smidt).

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan Refresco Benelux B.V. (Refresco) verleende vergunning voor het onttrekken en injecteren van grondwater ten behoeve van de productie van dranken en verpakt water aan de Oranje Nassaulaan 44 te Maarheze (de bedrijfslocatie) van 3 juli 1997 ingetrokken. Verder is bij dit besluit een vergunning als bedoeld in artikel 6.4 van de Waterwet verleend voor het onttrekken van grondwater van maximaal 86 m³ per uur, 2.054 m³ per dag, 62.500 m³ per maand, 187.500 m³ per kwartaal en 750.000 m³ per jaar uitsluitend ten behoeve van de productie van dranken en verpakt water. Daarvan mag maximaal 633.000 m³ per jaar op een diepte van circa 45 tot circa 55 meter beneden maaiveld worden onttrokken en maximaal 117.000 m³ per jaar op een diepte van circa 204 tot circa 240 meter beneden maaiveld.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen van eisers en eiseres gevoegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2019. Namens eiser 1 zijn verschenen [naam] , [naam] en [naam] , bijgestaan door de gemachtigde. Namens eiser 2 is [naam] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Eiser 3 is eveneens verschenen. Namens eiseres zijn verschenen [naam] , [naam] , [naam] en [naam] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens de derde-partij zijn verschenen [naam] en [naam] , bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden
2. Op de bedrijfslocatie produceert Refresco dranken en verpakt water. Ten behoeve van
het bedrijfsproces heeft Refresco een eigen grondwaterwinning. Op 3 juli 1997 is aan Refresco een vergunning verleend voor de onttrekking van grondwater tot een maximum van 500.000 m³ per jaar, waarvan maximaal 383.000 m³ wordt onttrokken op een diepte van circa 30 meter tot circa 58 meter beneden maaiveld, en maximaal 117.000 m³ op een diepte van circa 174 meter tot circa 216 meter beneden maaiveld. De grondwateronttrekking vindt plaats in twee watervoerende pakketten op twee verschillende dieptes. De ondiepe grondwateronttrekking vindt plaats verdeeld over vier ondiepe bronnen.
3. In 2016 heeft Refresco een vergunning op grond van de Waterwet aangevraagd.om,
875.000 m³ diep en 125.000 m³ ondiep water te mogen onttrekken. Bij besluit van 3 april 2018 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij dat besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uitbreiding van de ondiepe winning conform het beleid wel mogelijk is.
4. Op 9 augustus 2018 heeft Refresco een aanvraag ingediend voor de uitbreiding van de
ondiepe winning met 250.000 m³ tot een hoeveelheid van 633.000 m³ per jaar. Daarmee komt de totale grondwaterwinning op 750.000 m³ per jaar.
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit de aanvraag ingewilligd en de op 3 juli 1997 verleende vergunning ingetrokken. Voorafgaande aan de verlening van de Waterwetvergunning is een milieueffectrapportage(m.e.r.)-aanmeldnotitie opgesteld die bij de aanvraag is gevoegd. Bij besluit van 2 augustus 2018 heeft verweerder bepaald dat geen MER hoeft te worden opgesteld. Verweerder heeft het waterschap De Dommel, de gemeente Cranendock (waar de wateronttrekking plaatsvindt), de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO), de Brabantse Milieufederatie (BMF) en het Waterleidingbedrijf Brabant Water verzocht omtrent de aanvraag te adviseren. Verweerder heeft in het bestreden besluit op de daarop uitgebrachte adviezen gereageerd.
6. Het ontwerpbesluit tot verlening van de gevraagde omgevingsvergunning heeft zes weken - van 27 november 2018 tot en met 7 januari 2019 – ter inzage gelegen. Binnen deze termijn hebben eisers zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbesluit.
7. Het toepasselijk wettelijk kader staat in de bijlage bij deze uitspraak.
Ontvankelijkheid
8. De rechtbank moet ambtshalve toetsen of partijen belanghebbende zijn bij hun beroep. Als dat niet het geval is, is dat beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank ziet zich in dit verband voor de vraag gesteld of Stichting de Dorpsraad Maarheeze (hierna: Dorpsraad) als belanghebbende moet worden aangemerkt. De Dorpsraad wordt door het genomen besluit namelijk niet persoonlijk geraakt en ook is het geen rechtspersoon die op grond van haar doelstellingen duidelijk tot doel heeft de met het bestreden besluit geraakte belangen te behartigen. Eiser 1 heeft ter zitting aangegeven dat Maarheeze bestaat uit een kleine gemeenschap. De Dorpsraad ontplooit in deze kleine gemeenschap veel activiteiten die het gezamenlijk belang van de inwoners van Maarheeze dienen. Dit hebben verweerder en de derde-partij niet weersproken. De rechtbank is op basis van deze toelichting van oordeel dat de Dorpsraad als belanghebbende kan worden aangemerkt.

Beleidsregel

9. Volgens eisers 1, 2 en 3 moet verweerder de aanvraag toetsen aan het nieuwe beleid. Verweerders motivering, dat de vergunning minder dan een maand voor vaststelling van dat beleid is ingediend en dat sprake is van een niet-kenbare beleidswijziging die Refresco ernstig in haar bedrijfsbelangen zou schaden beschouwen eisers 1, 2 en 3 als oneigenlijk.
9.1
Eiseres stelt dat het bestreden besluit ertoe leidt dat er in Noord-Brabant meer dan 250
miljoen m³ aan grondwater wordt onttrokken voor openbare drinkwatervoorziening en industrie. Dat is in strijd is met artikel 2 aanhef en onder f van de op 7 september 2018 gewijzigde Beleidsregels grondwaterbeheer. Bij de wijziging van de beleidsregels is geen uitzondering gemaakt voor reeds lopende aanvragen. Verweerder stelt immers dat er voor 300 miljoen m³ aan onttrekkingen is vergund. Eiseres stelt dat het mogelijk is dat er 300 miljoen m³ is vergund en dat er feitelijke minder dan 250 miljoen m³ wordt onttrokken, maar dat dat nu niet vaststaat. Eiseres stelt dat, voor zover verweerder van zijn beleidsregel is afgeweken, hij dat op grond van artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht alleen kan doen indien het onverkort toepassen van de beleidsregel onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Deze maatstaf ‘evenredig’ impliceert een belangenafweging. Uit de toelichting op het besluit blijkt dat verweerder uitsluitend of bijna uitsluitend oog heeft gehad voor het belang van Refresco. Tegenover het belang van Refresco staan echter de belangen van omwonenden die niet of onvoldoende zijn meegewogen. Eiseres bestrijdt verder dat de beleidswijziging niet voorzienbaar was bij indiening van de aanvraag op 9 augustus 2018. In dat verband merkt eiseres op dat in het voorgaande beleid (vastgesteld op 22 september 2015) de maximale onttrekking van 250 miljoen m³ ook al was opgenomen, zij het zonder de toevoeging ‘vergund’.
9.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat elke vergunninghouder verplicht is aan het begin van het jaar door te geven hoeveel grondwater er in het daaraan voorafgaande jaar onttrokken is. Daardoor is exact bekend hoeveel er feitelijk is onttrokken en daaruit blijkt dat de feitelijke onttrekking lager is dan 250 miljoen m3. Er bestond op grond van het vroegere beleid dus ruimte om de vergunning te verlenen, ondanks het feit dat er voor ongeveer 300 miljoen m3 aan onttrekkingen is vergund. Verweerder heeft op 7 september 2018 een gewijzigde beleidsregel vastgesteld omdat er veel meer is vergund dan er daadwerkelijk wordt onttrokken. Daarom zijn de Beleidsregels grondwaterbeheer gewijzigd in die zin, dat vanaf die datum de vergunde hoeveelheid te onttrekken grondwater niet meer mag bedragen dan 250 miljoen m³ per jaar, waar voorheen 250 miljoen m³ per jaar als plafond voor feitelijke onttrekking werd gehanteerd. Het besluit tot wijziging van de beleidsregels bevatte geen overgangsbepaling voor ingediende aanvragen waarop ten tijde van de beleidswijziging nog niet was beslist. Omdat de aanvraag van Refresco de enige aanvraag was waarop nog moest worden beslist, Refresco belang heeft bij uitbreiding van de onttrekking, bij de afwijzing van de vorige aanvraag is aangegeven dat uitbreiding van onttrekking uit het ondiepe pakket wel vergunbaar zou zijn en omdat de feitelijke onttrekking van 250 miljoen m³ door de uitbreiding van de vergunning niet zal worden overschreden, heeft verweerder uit een oogpunt van rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel bij het nemen van het besluit getoetst aan het beleid zoals dat voor 7 september 2018 gold.
9.3
Tussen partijen is niet in geschil dat de gevraagde vergunning niet kan worden verleend bij toepassing van het ten tijde van het besluit geldende beleid. Een aanvraag hoort in beginsel getoetst te worden aan het beleid zoals dat geldt ten tijde van het besluit. Dat heeft verweerder op zichzelf ook onderkend, gezien de motivering om daarvan in dit geval af te wijken en het beleid toe te passen zoals dat gold ten tijde van de aanvraag.
9.4
Hoewel dat niet met zoveel woorden is gedaan, heeft verweerder in feite toepassing gegeven aan artikel 4:84 van de Awb. Uit de motivering van het besluit (zie pagina 12 van de ontwerpbeschikking) blijkt immers dat verweerder van opvatting is dat toepassing van de beleidsregel voor Refresco wegens bijzondere omstandigheden onevenredige gevolgen zou hebben.
9.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij zijn afwegingen om af te wijken van het geldende beleid op zichzelf de genoemde belangen van Refresco heeft kunnen betrekken. In het feit dat er al lange tijd overleg is gevoerd met Refresco en de gang van zaken rond de afwijzing van de vorige aanvraag ziet de rechtbank echter geen omstandigheid die afwijking van het geldende beleid rechtvaardigt. Met het verstrijken van de tijd heeft Refresco ook het risico genomen dat het vigerende beoordelingskader zou worden gewijzigd. Uit het besluit kan verder niet worden afgeleid dat verweerder bij zijn afweging ook andere betrokken belangen voldoende heeft betrokken, respectievelijk dat de gevolgen voor Refresco zorgvuldig zijn afgezet tegen de met het beleid te dienen doelen.
9.6
Tegenover het belang van Refresco bij vergunning van meer grondwateronttrekking staat het grote belang van goed grondwaterbeheer dat met de beleidsregel wordt gediend. Verweerder heeft opgemerkt dat uit onderzoek is gebleken dat in het watersysteem jaarlijks circa 250 miljoen m3 grondwater van nature wordt aangevuld. Een goed grondwaterbeheer conform de doelstellingen van de Waterwet impliceert dat er niet structureel meer water wordt onttrokken dan er wordt aangevuld.
9.7
Verweerder heeft desgevraagd ter zitting uiteengezet dat er weliswaar aan ongeveer 300 miljoen m3 onttrekkingen is vergund, maar dat die feitelijk niet gerealiseerd wordt. Door in afwijking van de beleidsregel de vergunning te verlenen wordt de grens van 250 miljoen m3 aan feitelijke onttrekkingen niet overschreden, aldus verweerder. Verweerder is voornemens om de vergunde hoeveelheid terug te brengen en heeft aangegeven daarom in gesprek te treden met vergunninghouders waarvan bekend is dat zij jaarlijks (duidelijk) minder feitelijk onttrekken dan vergund, om te bezien of afspraken kunnen worden gemaakt over de onttrekking. Verweerder heeft echter niet kunnen aangeven wat concreet de beoogde reductie van vergunde hoeveelheid is. Duidelijk is verder dat de gesprekken waarop verweerder doelt vooralsnog vrijblijvend zijn en dat er (nog) geen concrete voornemens zijn om vergunningen al dan niet gedeeltelijk in te trekken. Zodoende heeft verweerder bij vergunningverlening een voorschot genomen op de uitkomst van gesprekken met andere vergunninghouders, zonder concrete aanleiding om aan te nemen dat die gesprekken zullen leiden tot vermindering van de vergunde hoeveelheid te onttrekken grondwater én dat die vermindering zo groot zal zijn dat de vergunde onttrekking zal worden gereduceerd tot 250 miljoen m3. De rechtbank merkt daarbij op dat het nog maar de vraag is of een vergunninghouder geheel vrijwillig afstand zal willen doen van zijn vergunde rechten.
9.8
Uit het voorgaande volgt dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd ten aanzien van de afwijking van de beleidsregel. Aan het eind van de uitspraak verbindt de rechtbank consequenties aan dit gebrek. In het navolgende gaat de rechtbank eerst in op de andere beroepsgronden.
Natuurbescherming in de Waterwet
10. Eisers 1, 2 en 3 hebben aangevoerd dat er strijdigheid met Kaderrichtlijn Water (KRW) is omdat de Slenk Maas in een slechte toestand verkeert op alle niveaus; het diepe pakket is ‘at risk’ maar ook het middeldiepe en ondiepe pakket behoeven aandacht.
10.1
Verweerder heeft daarop gesteld dat de slechte toestand van het grondwater het diepe
deel van de Centrale Slenk betreft en dat daarom uitbreiding van de grondwateronttrekking uit het diepe pakket eerder is geweigerd. De uitbreiding van ondiepe grondwaterwinning zoals vergund acht verweerder echter niet in strijd met de KRW.
10.2
Eisers hebben hierop niet verder onderbouwd waarom zij vinden dat
vergunningverlening voor uitbreiding van de ondiepe grondwaterwinning toch strijdig is met de KRW. Zij laten na te aan te geven waar het onderzoek van verweerder tekort schiet. De enkele stelling dat de Slenk Maas ‘at risk’is op alle niveaus is onvoldoende. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10.3
Eiseres stelt dat de bescherming van natuurwaarden van nabijgelegen natuurgebieden
ook onder de toepassing van de Waterwet valt. De meest nabijgelegen bron van Refresco ligt op een afstand van 200 meter van het Natura-2000 gebied Weerter- en Budelerbergen. In de regio liggen ook natuurgebieden die vallen in het Natuur Netwerk Brabant (NNB). In het Natuurbeheerplan van de provincie Noord-Brabant zijn voorwaarden opgenomen voor natuurbehoud en is per NNB-gebied bepaald welk natuurbeheertype er geldt. Het dichtst bij de onttrekking door Refresco gelegen NNB-gebied is de visvijver ’t Tipke.
Uit de ten behoeve van de aanvraag uitgevoerde effectbeoordeling op Natura 2000-gebieden blijkt dat in de dichtbijgelegen delen van het NNB de grondwaterstand 5 tot 10 centimeter is gedaald (afbeelding 5.1). In het rapport is alleen gekeken naar de effecten van de aangevraagde onttrekking op Natura 2000-gebieden. Ondanks de door eiseres ingediende zienswijze is onvoldoende onderzocht wat de effecten op Natura 2000-gebieden en NNB-gebieden zijn en is niet gekeken naar de cumulatie van onttrekkingen, maar alleen naar de effecten van de onttrekking door Refresco. Ook zijn alleen de vergunde onttrekkingen voor beregening in het rekenmodel opgenomen, maar niet de meldingsplichtige en vergunningsvrije onttrekkingen. In droge gebieden kan een kleine daling van de grondwaterstand grote gevolgen hebben. Bij de verlening van de vergunning is voorts ten onrechte geen rekening gehouden met langere perioden van droogte die als gevolg van klimaatverandering verwacht mogen worden. Daarom is met het uitgevoerde onderzoek onvoldoende gemotiveerd dat het bestreden besluit geen kwantitatieve effecten heeft op het grondwaterlichaam, aldus eiseres.
10.4
Eiseres meent dat de vergunning bovendien in strijd is met de Kaderrichtlijn Water
(KRW) omdat het verweerder bekend is dat delen van de Brabantse grondwaterlichamen in 2015 niet aan de gestelde kwaliteitsdoelen voldeden en dat er nadien een verdere achteruitgang is opgetreden als gevolg van met name uitspoeling van mest. Door de grondwaterwinning door Refresco kan als gevolg van de aanzuigende werking mest sneller naar diepere lagen worden getrokken. Daarom moet ook naar de activiteiten van Refresco in relatie tot de omliggende bodemverontreinigingen worden gekeken. Voorts schrijft de KRW een kwantitatieve toets voor en heeft verweerder in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd dat de extra vergunningsruimte op lange termijn geen kwantitatieve effecten heeft op de grondwaterlichamen, aldus eiseres.
10.5
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de specifieke bescherming van
natuurwaarden en de mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden aan de orde komen bij de vraag of voor de grondwateronttrekking een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) nodig is. Dit moet dus niet al beoordeeld worden bij de nu verleende vergunning op grond van de Waterwet, behalve dat aanwezige natuurwaarden wel worden betrokken in de belangafweging. Voor het bepalen van de effecten van de aangevraagde onttrekking is verweerder uitgegaan van de door de AdviesCommissie Schade Grondwater (ACSG) gehanteerde invloedslijn van 5 centimeter die ook in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is aanvaard. Deze maatstaf heeft als uitgangspunt, kort gezegd, dat een daling van de grondwaterstand met minder dan 5 centimeter niet leidt tot schade. De ACSG stelt nog in een rapport van juni 2019 dat er geen aanleiding bestaat om deze grens aan te passen. Verweerder gaat er dan ook van uit dat bij een geringere daling van het grondwaterpeil geen sprake zal zijn van invloed op de natuur. Verweerder vindt dat de effecten op de aanwezige natuurwaarden in het kader van de onderhavige vergunning voldoende zijn onderzocht. Door de vergunde uitbreiding van de grondwateronttrekking zal het grondwaterpeil in NNB en Natura 2000-gebieden niet meer dan 5 centimeter dalen ten opzichte van de reeds vergunde situatie. Verweerder bestrijdt dat niet alle bestaande onttrekkingen en beregeningen in het rekenmodel zijn meegenomen. Alleen de niet geregistreerde en dus onbekende kleine onttrekkingen zijn niet meegenomen. Ten aanzien van de opmerking van eiseres dat het ter plekke gaat om droge gebieden, stelt verweerder dat de invloed van het weer op droogteschade 50 maal groter is dan eventuele schade door een grondwaterstanddaling van 2 centimeter; de effecten van een te verwachten daling van de grondwaterstand zijn verwaarloosbaar in vergelijking met de effecten waarop geen invloed is uit te oefenen. Met betrekking tot klimaatverandering ten slotte stelt verweerder dat verwerking van klimaatscenario’s in de relevante modelberekeningen nog niet wetenschappelijk verantwoord mogelijk is zodat daarmee geen rekening kan worden gehouden. De klimaatverandering leidt enerzijds tot meer neerslag en anderzijds tot langere perioden van droogte die allebei hun uitwerking hebben op de grondwaterstand.
10.6
In de Waterwet is de KRW geïmplementeerd in Nederlands recht. Tot de doelstellingen de Waterwet behoort het bevorderen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen. Hiermee is een verband gelegd met de doelen die worden gesteld in de Kaderrichtlijn Water (Memorie van Toelichting, Tweede Kamer 20006-07, 30 818, nr. 3, paragraaf 4.5). De KRW bevat de opdracht aan de lidstaten om in grondwatersystemen te komen tot een situatie (zie: bijlage 5 bij de KRW) waarin op lange termijn de grondwateronttrekking de aanvoer niet overschrijdt. Verder moeten er geen door de mens veroorzaakte veranderingen optreden waardoor significante schade optreedt aan terrestrische natuurgebieden die van het grondwaterlichaam afhankelijk zijn. In zoverre kan de kwantiteit ook tot een goede ecologische kwaliteit worden gerekend. In het kader van de toetsing aan de doelstellingen van artikel 2.1 van de Waterwet zal verweerder dit moeten onderzoeken. Het is niet aan verweerder om bij de toetsing van de aangevraagde uitbreiding aan de doelstellingen van de Waterwet te beoordelen of een Wnb vergunning zal worden verleend. Verweerder moet slechts onderzoeken of artikel 2.7 van de Wnb op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het bestreden besluit in de weg staat.
10.7
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ter uitvoering van de op haar rustende, hier boven geschetste, onderzoeksverplichting in redelijkheid kunnen afgaan op de conclusie van de ACSG, dat bij een daling van de grondwaterstand met 5 centimeter geen negatieve gevolgen te verwachten zijn. Volgens de effectbeoordeling die HaskoningDHV heeft opgemaakt zijn er geen negatieve gevolgen voor natuur te verwachten. Eiseres merkt terecht op dat de verwachte daling 5 tot 10 centimeter zal bedragen. De grootste daling zal zich voordoen op het terrein van de bedrijfslocatie en neemt af naarmate de afstand tot de boorputten toeneemt. Binnen de 5 centimetercontour liggen geen Natura 2000- of NNB-gebieden. De rechtbank verwijst hiervoor naar figuur 2 in bijlage 1 bij de effectbeoordeling uitbreiding onttrekking Refresco, waarin de verwachte daling van de freatische grondwaterstand ten opzichte van de huidige situatie (d.w.z. voor verlening van de bestreden vergunning) is weergegeven. Buiten deze contour is de verwachte afname minder dan 5 centimeter.
De rechtbank heeft ook afbeelding 5.1 bezien, waarnaar eiseres verwijst. Deze afbeelding toont een afname van de grondwaterstanden die verder reikt, en waarbij in ieder geval visvijver ’t Tipke wordt geconfronteerd met een daling van de grondwaterstand van tussen de 5 en 10 centimeter. Dit is echter een weergave van het effect op de grondwaterstand in het freatisch pakket van de aangevraagde grondwateronttrekking ten opzichte van de situatie waarin er helemaal geen grondwaterwinning zou plaatsvinden. Bij de gevraagde vergunning gaat het echter om een uitbreiding van de onttrekking die al vergund is.
10.8
Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat de aanwezige verontreinigingen in het model zijn meegenomen en dat er als gevolg van de uitbreiding geen negatieve effecten worden verwacht. Doordat in de Beleidsregel de bepaling is opgenomen dat er maximaal 250 miljoen m³ per jaar aan grondwateronttrekking mag worden vergund, is gewaarborgd dat er ook op lange termijn geen kwantitatieve effecten optreden omdat onderzoek heeft uitgewezen dat er jaarlijks 250 miljoen m³ van nature wordt aangevuld.
De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 2.7 van de Wnb op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het bestreden besluit in de weg staat. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft onderzocht wat de gevolgen zijn van de gevraagde uitbreiding. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen komen tot de uitkomst van de afweging in het bestreden besluit.
m.e.r.?
11. Eisers voeren aan dat verweerder niet goed heeft gemotiveerd dat er geen m.e.r. nodig is. De uitspraken daarover van de Omgevingsdienst zijn gebaseerd op de studies van HaskoningDHV. Eisers vinden de rol van HaskoningDHV bezwaarlijk, omdat dat bureau ook Refresco adviseert. Verzoekers vragen zich af hoe HaskoningDHV, verweerder en de Omgevingsdienst kunnen vaststellen dat er geen milieurisico’s zijn. De kleilagen op het ondiepe niveau zullen volgens HaskoningDHV wel degelijk inklinken. De locatie ligt ook dicht bij een waterwingebied en de zuiveringsinstallatie Soerendonk, zodat er risico bestaat op milieuschade. Eisers vrezen dat funderingen onder water zullen komen te staan en dat er zetschade zal optreden en achten een m.e.r. dus nodig.
11.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat HaskoningDHV een onafhankelijk adviesbureau is dat zowel voor de overheid als het bedrijfsleven opdrachten uitvoert. De aanvrager van de vergunning bepaalt wie hij als adviseur inschakelt. De Omgevingsdienst verifieert hetgeen in de rapportages van HaskoningDHV is beschreven en stelt eventueel aanvullende vragen aan de aanvrager. Omdat HaskoningDHV de adviseur van aanvrager is, zijn aanvullende gegevens ook afkomstig van HaskoningDHV.
11.2
De rechtbank ziet in wat eisers aanvoeren geen concrete aanknopingspunten voor
twijfel aan de deugdelijkheid van de onderzoeken die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan zijn beslissing om een m.e.r. niet noodzakelijk te achten. HaskoningDHV heeft uit hoofde van haar deskundigheid advies uitgebracht. Verweerder kan op de bevindingen van die studies en de beantwoording van aanvullende vragen afgaan als deze bevindingen inzichtelijk zijn en op logische wijze tot een conclusie leiden. Eisers hebben niets aangevoerd waaruit de rechtbank kan afleiden dat dat in dit geval niet zo is. Als eisers twijfelen aan de deskundigheid van de adviseur, staat het hen vrij een contra-expertise in het geding te brengen.
11.3
De rechtbank kan verder verweerder volgen in zijn standpunt dat zetschade als gevolg
van het bestreden besluit redelijkerwijs niet te verwachten valt, omdat de maximale verzakking 1 centimeter zal bedragen. Constructieve schade treedt doorgaans op bij een zettingsverhang van meer dan 1 meter per 300 meter. De grootste zetting treedt op direct naast de bronnen en de dichtstbijzijnde woningen liggen daar op zo’n afstand vanaf dat een verhang van 1 meter per 300 meter (of: 10 centimeter per 30 meter) niet te verwachten is.
Modelmatige onderbouwing
12. Eisers 1, 2 en 3 hebben aangevoerd dat tabel 1 bij de toetsing van effecten fout is, want is gebaseerd op onjuiste info verstrekt door Refresco. Eisers zijn op dit punt argwanend geworden, er moeten altijd nadere instructies gegeven worden ten aanzien van de gebruiksmeting die wel ‘SMART’ (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdsgebonden) moeten zijn en gecontroleerd moeten worden. Een waterbalans is daarvoor het meest geschikte middel. Er wordt ook gewezen op de milieudelicten van Refresco.
Eisers 1, 2 en 3 sluiten zich verder aan bij de bezwaren van eiseres dat rond de bedrijfslocatie sprake is van afwijkende hydrologische omstandigheden. Dit maakt dat het bij de beoordeling van de aanvraag gebruikte Brabantmodel niet goed bruikbaar en te grofmazig is omdat er onvoldoende meetpunten/peilbuizen zijn. De door HaskoningDHV gemaakte verfijning van het Brabantmodel zien eisers 1, 2 en 3 als ‘knutselen aan modellen’. Eiseres voert in dit verband aan dat de toegepaste methode onvoldoende duidelijkheid geeft over de effecten van de uitbreiding. Volgens eiseres is niet aannemelijk gemaakt dat uitbreiding van de grondwateronttrekking door Refresco geen negatieve gevolgen heeft voor de grondwaterafhankelijke natuur. Het voor de vergunningverlening gebruikte generieke Brabantmodel schiet tekort. Het gebruikte hydrologische model brengt de ondergrond niet genoeg in beeld om verdrogende effecten aan het maaiveld met zekerheid uit te sluiten. Daarover moet meer zekerheid verkregen worden omdat in de ‘Effectbeoordeling uitbreiding onttrekking’ staat dat de grondwaterstanden vijf tot tien centimeter verlaagd zullen worden en dat door HaskoningDHV de afwijking tussen modelberekeningen en de gemeten situatie onvoldoende wordt verklaard. De vergunning voorziet weliswaar in monitoring van de situatie maar niet in acties die zouden moeten volgen als blijkt dat verslechtering optreedt.
12.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers verwijzen naar incidenten
met betrekking tot de bedrijfsvoering door Refresco en niet naar het onttrekken van drinkwater als zodanig. Voorts heeft verweerder gesteld dat het stellen van voorwaarden aan de hoeveelheid en gebruik per bron niet mogelijk is. Verweerder heeft zich gebaseerd op de ingediende aanvraag en de daarin beschreven informatie waarmee de totale hoeveelheid te onttrekken grondwater en het watergebruik vastligt.
12.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag heeft kunnen beoordelen aan de hand van het beschikbare model. Vooropgesteld moet worden dat er bij een aanvraag om grondwateronttrekking geen andere mogelijkheid voor zorgvuldige beoordeling is dan door modelmatige berekening van de gevolgen van deze onttrekking. Een bruikbaar alternatief model heeft geen van de eisers aangereikt. De optie om grondwater alvast te onttrekken om te bezien of en welke gevolgen zich voordoen, past niet in een vergunningstelsel. Het gebruikte hydrologische model, dat is opgebouwd met informatie afkomstig uit de database van TNO, beschouwt de rechtbank als het best beschikbare model. Het nadeel van berekeningen op basis van een model is dat je nooit zeker weet of in de praktijk het water zich op dezelfde manier gedraagt. De berekeningen kunnen deze situatie in de praktijk nooit nabootsen omdat alle variabelen in de praktijk nooit in één model kunnen worden vervat. Dat hoeft ook niet. Het is voldoende dat in het model wordt gerekend met de belangrijkste variabelen en dat deze inputwaarden reproduceerbaar en controleerbaar zijn. De berekeningen kunnen niet worden gecontroleerd met metingen of waarnemingen, omdat deze berekeningen worden gemaakt voorafgaand aan de uitvoering van het project. De berekeningen hoeven daarom ook geen garantie te zijn, maar zijn slechts een voorspelling. De berekeningen hebben plaatsgevonden met een gangbaar softwarepakket. De hydrologische onderbouwing is opgesteld door een daartoe deskundig adviesbureau en er is geen reden gebleken om te veronderstellen dat het adviesbureau onvoldoende informatie heeft opgenomen om de gevolgen van de ingreep in kaart te brengen. De rechtbank is het verder eens met verweerder dat het niet reëel is om alle mogelijke scenario’s in beeld te brengen zodat 100% zekerheid over de effecten ook niet gegeven kan worden. Gelet daarop heeft verweerder dan ook aan het bestreden besluit het voorschrift verbonden dat een door verweerder goed te keuren monitoringsplan wordt uitgevoerd om te kunnen ingrijpen als de feitelijke situatie daartoe noodzaakt. De rechtbank merkt in dit verband op dat verweerder heeft erkend dat er in de omgeving van de bedrijfslocatie mogelijk te weinig peilbuizen zijn en dat hij, als het monitoringsplan daartoe aanleiding geeft, peilbuizen zal bijplaatsen. De rechtbank gaat er van uit dat verweerder pas het monitoringsplan zal goedkeuren als er voldoende peilbuizen zijn geplaatst. Omdat de inwerkingtreding van de uitbreiding afhankelijk is van de goedkeuring van het monitoringsplan, hoeven eisers niet te vrezen dat de effecten van de uitbreiding onvoldoende in de gaten worden houden. Aldus staat voldoende vast dat verweerder kan controleren of de voorspelling op basis van het model uit zal komen. Onder deze omstandigheden heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien de vergunning te weigeren.
Inhoudelijke beoordeling van beroepsgronden van eisers 1, 2 en 3
13. Eisers voeren aan dat bij het bestreden besluit de bestaande vergunning is ingetrokken. Omdat verweerder bij besluit van 3 april 2018 uitbreiding van de diepere onttrekking heeft afgewezen mag verweerder het onttrekken van 117.000 m³ op water per jaar op grote diepte niet opnieuw vergunnen.
13.1
Volgens de rechtbank merkt verweerder terecht op dat de in het bestreden besluit
vergunde diepe onttrekking geen nieuwe onttrekking betreft, maar een voortzetting van de bestaande al vergunde onttrekking van grondwater. De afwijzing van de aanvraag van 3 april 2018 betekent niet dat destijds de in 1997 vergunde onttrekking is ingetrokken. De beroepsgrond slaagt dus niet.
14. Eisers stellen dat vanuit het voorzorgsprincipe een bedrijf met de omvang van Refresco niet binnen een woonkern behoort te liggen. Verweerder moet de omvang van het bedrijf bevriezen en het bedrijf op termijn verplaatsen.
14.1
De rechtbank is van oordeel dat deze zaak niet gaat over verplaatsing van Refresco
maar over een besluit op een aanvraag van Refresco. Verweerder moet beslissen op de aanvraag zoals deze voorligt. De planologische aanvaardbaarheid van Refresco op deze locatie is geen afwegingskader bij de beslissing op de aanvraag. Hetzelfde geldt voor de opmerking van eisers dat Refresco weinig werkgelegenheid voor Maarheeze oplevert. Deze beroepsgrond slaagt niet.
15. Eisers voeren verder aan dat de vergunning voorsorteert op de uitbreiding van de productiecapaciteit, maar dat de daarmee samenhangende problematiek wordt vermeden. De waterwetvergunning moet samen met de uitbreiding van de productiecapaciteit als één geheel behandeld worden.
15.1
Dit betoog slaagt ook niet. Hoewel niet in geschil is dat de gevraagde uitbreiding van de
waterwinning verband houdt met een meeromvattend plan om te komen tot uitbreiding van de productie, heeft verweerder naar aanleiding van de ingediende aanvraag alleen moeten - en mogen - beslissen over de aangevraagde uitbreiding van de grondwaterwinning. Er is nog geen sprake van een uitbreiding van de productiecapaciteit waarvoor een omgevingsvergunning voor het veranderen van de inrichting is vereist. Daarover zal worden besloten indien een dergelijke vergunning wordt aangevraagd. De eventuele milieugevolgen van zo’n uitbreiding van de productiecapaciteit vallen buiten de omvang van dit geding.
16. Eisers vinden voorts dat in verband met een mogelijke schadeclaim voor optredende schade als gevolg van de toegenomen waterwinning, een schadeconvenant- en -fonds vereist is. De rechtbank vindt dat het te ver zou gaan om dit als voorwaarde aan de vergunning te verbinden. Eisers hebben niet voldoende onderbouwd dat schade aan bijvoorbeeld woningen rond de bedrijfslocatie onontkoombaar is. De rechtbank wijst er op dat eventuele schade als gevolg van de huidige of toekomstige onttrekking moet worden vergoed op grond van artikel 7.18 en 7.19 van de Waterwet. In dit verband is het wel verstandig om een nulmeting van de dichtstbijzijnde woningen te laten maken voorafgaand aan het gebruik van het bestreden besluit. Het gaat de rechtbank te ver om Refresco door middel van een voorschrift nu reeds te verplichten tot het laten maken van een nulmeting.
Eisers hebben verder aangevoerd dat met het oog op beëindiging van de onttrekking in de toekomst er een gedegen, betrouwbare oplossing moet worden geregeld. Eisers hebben er geen enkel vertrouwen in dat, zoals verweerder in het bestreden besluit stelt, de huidige voorschriften voldoende zijn en de schadeafhandeling voldoende waarborgen biedt. De waterbalans in het dorp is gevoelig. Refresco is een multinational die alleen maar het belang van de aandeelhouders nastreeft. Verweerder bagatelliseert al voor de uitbreiding van de grondwateronttrekking de mogelijke schade.
16.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de huidige voorschriften en de in de Waterwet geregelde schadeafhandeling voldoende waarborgen biedt en dat, mocht uit monitoring blijken dat er effecten zijn die moeten worden beperkt, er te zijner tijd wordt bepaald welke maatregelen geschikt zijn. Het heeft, aldus verweerder, geen zin om op voorhand alle mogelijke mitigerende maatregelen vast te stellen.
16.2
De rechtbank is van oordeel dat de Waterwet een voldoende wettelijke basis biedt voor het verhalen van schade als gevolg van een grondwateronttrekking. Hoe begrijpelijk het ook is dat omwonenden zich afvragen hoe de onttrekking van grondwater in de toekomst op een zorgvuldige manier vorm moet krijgen, er is geen reden om daarover op voorhand, in aanvulling op de al bestaande wettelijke regels over schadeafhandeling, regels en voorwaarden te stellen als er niet eens zicht is op het moment waarop die onttrekking ooit beëindigd zal worden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
17. Eisers vrezen als gevolg van de uitgebreide grondwatteronttrekking verdere verspreiding van bestaande bodemverontreinigingen. Zij wijzen met name op vervuiling van Philips (nu: Signify) die kan oplossen in het regenwater, zich uitbreiden en doorsijpelen. Het gaat om zinkassen met zware metalen van Nystar die door de aanzuigende werking van de onttrekking zuidelijke stromen voedt.
17.1
Verweerder heeft gesteld dat alle bekende verontreinigingen zijn meegenomen in de besluitvorming en dat volgens experts van de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant (de Omgevingsdienst) er geen significante beïnvloeding van de verontreinigingen optreedt.
17.2
De rechtbank heeft begrip voor de zorgen van omwonenden en hun vrees voor bodemverontreiniging. Uit de stukken in het dossier blijkt echter dat in opdracht van Refresco is onderzocht wat het effect is van toegenomen grondwaterwinning door Refresco op de bekende bodemverontreinigingen. Uit dit onderzoek blijkt geen reden om te verwachten dat, als gevolg van de vergunde grondwaterwinning, in de bodem aanwezige verontreinigingen zullen doorsijpelen richting eisers. Eisers hebben geen concrete aanknopingspunten aangevoerd voor twijfel aan de juistheid van de conclusies in dit onderzoek. Verweerder heeft dit onderzoek ten grondslag kunnen leggen aan het bestreden besluit. De vrees van eisers hoeft geen aanleiding te vormen om de vergunning te weigeren.
18. Eisers voeren verder aan dat de productie van Refresco voor 80% naar het buitenland gaat en dat dus een multinational puur commercieel gebruik maakt van de grondwatervoorraad. Door klimaatverandering zal de grondwaterproblematiek in de toekomst verergeren, aldus eisers.
18.1
Naar het oordeel van de rechtbank kan grondwater gebruikt worden voor economische activiteiten, voor zover de grondwateronttrekking de bescherming van de aanwezige natuurwaarden niet belemmert en er voldoende drinkwater is. Verweerder heeft toegelicht dat de industrie in Noord-Brabant in totaal 10% onttrekt van de hoeveelheid water die wordt onttrokken ten behoeve van drinkwater. Dat gegeven relativeert het beeld van eisers dat de grondwatervoorraad enkel voor economisch gewin wordt geëxploiteerd. Verweerder stelt verder terecht dat het aspect van klimaatverandering niet kon worden meegenomen bij de beoordeling van de voorliggende aanvraag. Deze beroepsgrond slaagt niet.
19. Eisers hebben ten aanzien van de vergunning aangevoerd dat in onderdeel II van het besluit staat dat de eis dat het onttrokken grondwater uitsluitend mag worden gebruikt voor de productie van dranken en verpakt water veel te ruim is en dat de term ‘frisdranken en water’ gehanteerd moet worden. Voor wat betreft onderdeel IV van het besluit waarin de eis wordt gesteld dat het proceswater ‘zoveel mogelijk’ moet worden onttrokken aan ondiepe bronnen zijn eisers van mening het moet gaan om ‘enkel’ aantoonbaar diep water.
19.1 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen aanleiding hoeven zienom aanvullende voorwaarden te stellen aan de hoeveelheid en het gebruik per bron. Waarvoor het onttrokken grondwater precies wordt gebruikt is met het oog op de doelstellingen van de Waterwet niet van belang. De hoeveelheid water die uit de vier ondiepe bronnen en de diepe bron mag worden onttrokken ligt vast. Omdat er maar één diepe bron is kan het gebruik van die bron op bronniveau worden gemeten. De vier ondiepe bronnen liggen allemaal in hetzelfde ondiepe pakket, zodat een noodzaak voor bemeting per bron afwezig is. Deze beroepsgrond slaagt niet
19. Eisers hebben ten aanzien van voorschrift 1. gesteld dat nieuwe bronnen opnieuw moeten worden vergund met mogelijkheid tot zienswijze en dat het niet aanvaardbaar is dat binnen een straal van 10 meter van een bestaande bron een nieuwe bron kan worden aangeboord en een bestaande kan worden afgesloten.
20.1
In voorschrift 1 is bepaald dat de pompputten moeten worden gerealiseerd binnen een straal van 10 meter rond vier Rijksdriehoeksnet-coördinaten. Als Refresco een put wil verplaatsen dient de nieuwe put zo dicht mogelijk bij de te vervangen put te worden geplaatst en op dezelfde diepte. Indien de put meer dan 10 meter afwijkt van de oude locatie dient inzichtelijk gemaakt te worden of de in de vergunning afgewogen effecten dusdanig veranderen dat een nieuwe afweging noodzakelijk is.
20.2
De rechtbank acht het toelaatbaar dat in het bestreden besluit een zekere flexibiliteit
wordt ingebouwd, in die zin dat een bestaande bron kan worden afgesloten en binnen een bepaalde afstand een nieuwe put kan worden geslagen. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de verplaatsing van een bron binnen 10 meter zodanige gewijzigde effecten heeft dat hiervoor een nieuwe vergunning met een bijbehorende beoordeling zou moeten plaatsvinden.
21. Eisers hebben ten aanzien van voorschrift 3. aangevoerd dat voor Refresco de ratio voor het grondwaterverbruik 1,85 mag zijn en dat dat sinds 2011 zo is. De ratio van vergelijkbare bedrijven is 1,4. Volgens eisers is de te behalen ratio niet in de tijd uitgezet en zijn er geen sancties aan verbonden. Er zijn geen vormvereisten, eisers verwachten een rapportage op basis van een sluitende waterbalans, per bron naar bestemming en in de tijd.
21.1
In voorschrift 3 is bepaald dat Refresco zich in dient te spannen om het (specifiek) grondwaterverbruik te verminderen. Refresco moet onderzoeken op welke wijze besparingen van het gebruik van grondwater kunnen worden bereikt. Hierbij dient onder andere gekeken te worden naar optimalisering, toepassing van innovatieve technieken, kringloopsluiting en hergebruik van (grond)water. Het specifiek waterverbruik mag maximaal 1,85 bedragen. Deze ratio moet na de uitbreiding van de fabriek, zijn teruggebracht naar maximaal 1,4. Deze ratio dient uiterlijk in 2025 te worden bereikt of zoveel eerder als mogelijk.
21.2
De rechtbank stelt vast dat eisers niet duidelijk hebben gemaakt in hoeverre het
bestreden besluit naar hun mening om deze reden onrechtmatig is. Wat daarvan ook zij, aan de verleende vergunning is de voorwaarde verbonden dat de ratio wordt teruggebracht naar 1,4 tussen het onherroepelijk worden van de watervergunning en 2025. Deze voorwaarde vindt de rechtbank voldoende concreet.
22. Voor wat betreft voorschrift 4 van vergunning grondwaterstandmetingen hebben eisers gesteld dat in de werkgroep voor de grondwatermonitoring geen burger is vertegenwoordigd. Eisers vinden dat een vereiste. Na de vorige aanvraag is de relatie tussen Refresco en de omwonenden sterk bekoeld.
22.1
In voorschrift 4 is bepaald dat vier weken voor de inwerkingtreding van de vergunning een monitoringsplan moet zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag. Na goedkeuring maakt het monitoringsplan onderdeel uit van deze vergunning. Voor het opstellen en het bespreken van de grondwatermonitoring dient een werkgroep te worden opgericht waarin minimaal de provincie, gemeente, waterschap en Refresco zijn vertegenwoordigd. Het monitoringsplan dient in samenspraak met de werkgroep te worden opgesteld, waarbij alle in de omgeving betrokken belangen worden behartigd.
22.2
De rechtbank ziet in de inrichting van de werkgroep voor grondwatermonitoring geen aanleiding om de verleende vergunning voor onjuist te houden. Er is geen rechtsregel die voorschrijft dat een burger plaats moet hebben in een monitoringsgroep. Verweerder heeft verder in dit verband niet ten onrechte opgemerkt dat hij de belangen van inwoners moet behartigen en dat, als eisers daarin geen vertrouwen hebben, dat een zaak is tussen burgers en de gemeente. Voorts kunnen inwoners verweerder om handhaving verzoeken als zij daartoe aanleiding zien.
Conclusie
23. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het in rechtsoverweging 9.4 tot en met 9.7 geconstateerde gebrek te herstellen. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. De rechtbank bepaalt dat afdeling 3.4 van de Awb buiten toepassing blijft op het nieuw te nemen besluit. Dit ontslaat verweerder niet van de verplichting het nieuw te nemen besluit op de voorgeschreven wijze bekend te maken.
23. Verweerder moet binnen twee weken mededelen of hij van deze gelegenheid gebruik wil maken. Eisers en vergunninghouder krijgen na verzending van het herstelbesluit vier weken de gelegenheid om hierop hun zienswijze te geven.
23. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op om binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak mede te delen of hij de geconstateerde gebreken wil herstellen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om, binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, de gebreken te herstellen, met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • bepaalt dat afdeling 3.4 van de Awb buiten toepassing blijft op de voorbereiding van het nieuwe besluit;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, voorzitter, en mr. M.J.H.M Verhoeven en mr. J.H.G van den Broek, leden, in aanwezigheid van mr. R.G. van der Korput, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 1 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd voorzitter
deze uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nu nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan later wel hoger beroep worden ingesteld, tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Wettelijk kader:

Het toepasselijk wettelijk kader luidt als volgt.
artikel 2.1 van de Waterwet
De toepassing van deze wet is gericht op:
a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en
c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
artikel 6.4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Waterwet
Het is verboden zonder daartoe strekkende vergunning van gedeputeerde staten grondwater te onttrekken of water te infiltreren ten behoeve van een bodemenergiesysteem.
artikel 6.21 van de Waterwet
Een vergunning wordt geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 of de belangen, bedoeld in artikel 6.11.
Artikel 6.26, derde lid, van de Waterwet
Een vergunning voor het infiltreren van water wordt slechts verleend, indien er geen gevaar is voor verontreiniging van het grondwater. Bij de beoordeling van dat gevaar worden de krachtens artikel 12 van de Wet bodembescherming gestelde regels in acht genomen.
Artikel 7.18
1. De schade aan een onroerende zaak, veroorzaakt door het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water krachtens een watervergunning, wordt, voorzover dit redelijkerwijze kan worden gevergd, door de vergunninghouder ondervangen.
2 Voorzover de schade niet is ondervangen, is de vergunninghouder desgevorderd verplicht jegens ieder die enig recht op het gebruik of het genot van de onroerende zaak heeft, die schade te vergoeden.
3 Niettemin kan een eigenaar van de onroerende zaak, indien door de aard of de omvang van de schade de eigendom van die zaak voor hem van te geringe betekenis is geworden, vorderen dat de vergunninghouder de onroerende zaak in eigendom overneemt. De vordering kan worden gedaan zowel bij niet-aanvaarding van een als schadevergoeding aangeboden som als na aanvaarding daarvan.
4 Vorderingen, op grond van dit artikel staan ter kennisneming van de rechtbank binnen wier rechtsgebied de onroerende zaak of het grootste gedeelte daarvan is gelegen.
Artikel 7.19
1. Hij, die op grond van artikel 7.18, eerste, tweede of derde lid, een vordering kan doen met betrekking tot schade in verband met een watervergunning voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water als bedoeld in artikel 6.4 of 6.5, onderdeel b, dan wel krachtens een verordening van een waterschap, kan eerst aan gedeputeerde staten van de provincie waarin de in artikel 7.18 bedoelde onroerende zaak geheel of grotendeels is gelegen verzoeken een onderzoek in te stellen.
2 Indien een onroerende zaak is gelegen in een gebied waarin de grondwaterstand invloed ondergaat van meer dan één onttrekking en blijkens het onderzoek niet of niet binnen redelijke termijn is vast te stellen door welke onttrekking de schade die de onroerende zaak ondervindt wordt veroorzaakt, kennen gedeputeerde staten de rechthebbende ten aanzien van die onroerende zaak op zijn verzoek een vergoeding van de kosten van ondervanging van de schade dan wel een schadevergoeding toe. De rechthebbende is in dat geval gehouden tot overdracht van de rechten welke hij tegenover derden mocht kunnen doen gelden.
Een vergunning voor de onttrekking van grondwater voor openbare drinkwatervoorziening of voor industriële toepassing moet op grond van artikel 2 van de Beleidsregel grondwaterbeheer Noord-Brabant aan de volgende eisen voldoen:
a. het bedrijf of de onttrekking ligt binnen de bebouwde kom;
b. uit de aanvraag moet blijken dat het gebruik van grondwater noodzakelijk is;
c. de toepassing moet mede voor menselijke consumptie zijn;
d. de putten zijn maximaal 80 meter diep tenzij:
1. sprake is van een verplaatsing op gelijke diepte en een gelijk niveau van bescherming;
2 onderzoek is gedaan naar het effect van de winning op de bij de grondwaterwinning betrokken belangen;
e. indien een verplaatsing als bedoeld onder d niet mogelijk is wordt de uitbreiding van een diepere winning overwogen mits onderzocht is of:
1. het mogelijk is de totale toegestane vergunningscapaciteit te verminderen;
2 de inzet van grootschalige alternatieven zoals de zuivering van oppervlaktewater mogelijk is;
3 kleinschalige alternatieven op het niveau van individuele grondwateronttrekkers mogelijk zijn;
f. met de onttrekking bedraagt de totale onttrekking in Noord-Brabant voor de openbare drinkwatervoorziening en industrie maximaal 250 miljoen m³.