ECLI:NL:RBOBR:2020:1909

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
01/880675-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensenhandel en witwassen met vrijspraak voor eerdere mensenhandel

Op 11 februari 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en witwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor mensenhandel met betrekking tot een slachtoffer, geboren op 8 augustus 1999, en heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 14 april 2019, gebruik heeft gemaakt van dwang en geweld om het slachtoffer te dwingen zich beschikbaar te stellen voor prostitutiewerkzaamheden. De verdachte heeft het slachtoffer onder druk gezet, bedreigd en mishandeld, waardoor het slachtoffer in een afhankelijke positie kwam te verkeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van het slachtoffer, wat in strijd is met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast is de verdachte ook schuldig bevonden aan witwassen, omdat hij de inkomsten uit de prostitutiewerkzaamheden van het slachtoffer heeft gebruikt voor zijn eigen levensonderhoud. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf opgelegd van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een eerdere beschuldiging van mensenhandel met betrekking tot hetzelfde slachtoffer, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummers: 01/880675-18 en 01/880180-18 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 11 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Filipijnen) op [geboortedatum 1] 1995,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 juli 2019, 10 oktober 2019, 10 december 2019 (01/880675-18) en 28 januari 2020 (01/880675-18 en 01/880180-18).
Op de zitting van 28 januari 2020 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 21 juni 2019
(01/880675-18) en 19 december 2019 (01/880180-18).
Nadat de tenlastelegging op de terechtzittingen van 10 oktober 2019 en 28 januari 2020 (01/880675-18) en 28 januari 2020 (01/880180-18) is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
01-880675-18
1.
hij,
op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2018
tot en met 14 april 2019 te Veghel en/of Bergambacht en/of Rotterdam en/of Den
Haag, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 1999),

A.

(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek
van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een
andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid
en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik
van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik
van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of
voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over
die [slachtoffer] ,
sub 1:
> heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het
oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1), en/of
sub 4:
> heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten
van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft
ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden
dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van
arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273f lid 1sub 4), en/of
sub 9:
> heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst
van seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling
(artikel 273f lid 1 sub 9), en/of

B.

sub 6:
> (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die
[slachtoffer] (artikel 273f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld
of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het mishandelen en/of bedreigen en/of onder druk zetten van die [slachtoffer] en/of
- het bedreigen van de familie van die [slachtoffer] bedreigd en/of
- het dwingen en/of opdragen van die [slachtoffer] om in de prostitutie te gaan werken

en/of

- het dreigen de relatie te beëindigen indien die [slachtoffer] te weinig geld zou

verdienen en/of

- het dreigen aan anderen te vertellen dat die [slachtoffer] als prostituee werkzaam

was en/of

- het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of

overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer] en/of

- het onder controle houden en/of onder druk zetten van die [slachtoffer] (onder

andere door die [slachtoffer] voortdurend te blijven benaderen via de telefoon en/of

- het brengen en/of houden van die [slachtoffer] in een positie waar zij niet over

haar eigen financiële middelen kon beschikken;

en/of waarbij voornoemde (onder sub 4) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het aangaan en/of onderhouden van een liefdesrelatie en/of seksuele relatie

met voornoemde [slachtoffer] en/of

- het brengen en/of houden van die [slachtoffer] in een afhankelijkheidsrelatie en/of

sociaal isolement en/of

- het door die [slachtoffer] laten plaatsen van advertenties ten behoeve van

prostitutiewerkzaamheden en/of

- het controleren van (de werkzaamheden van) die [slachtoffer] , althans haar

verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden en/of

- het aan die [slachtoffer] opdracht geven om meer te klanten te zoeken en/of ten
behoeve daarvan die [slachtoffer] op te dragen de geplaatste advertenties op te
hogen (waardoor deze advertentie bovenaan op de website komt) teneinde meer
kijkers/klanten te genereren en/of
- het onderdak verschaffen aan voornoemde [slachtoffer] en/of
- het bepalen hoeveel geld die [slachtoffer] diende te verdienen in een vooraf

vastgestelde periode en/of

- het dwingen en/of bewegen van die [slachtoffer] om (een groot deel van) haar
verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, af te staan/af te dragen
onder meer om te voldoen aan een fictieve belofte en/of een fictieve schuld,
in elk geval inkomsten voor hem verdachte, te genereren;
2.
hij,
op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2018
tot en met 14 april 2019 te Veghel en/of Bergambacht, in elk geval in Nederland,
(telkens),
(een) voorwerp(en), te weten:
- een of meer hoeveelheid/hoeveelheden (contant) geld zijnde de inkomsten uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] en/of - goederen ((onder meer) een zonnebril (merk Cartier),

heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van dat/die voorwerp(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij (telkens) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

01/880180-18
hij,
op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september
2017 tot en met 11 juli 2018 te Veghel en/of Eindhoven en/of Helmond en/of
elders in Nederland en/of België,
[slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 1999),

A.

(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek
van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een
andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid
en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik
van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik
van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of
voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over
die [slachtoffer] ,
sub 1:
> heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het
oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1), en/of
sub 4:
> heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten
van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft
ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden
dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van
arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273f lid 1sub 4), en/of
sub 9:
> heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst
van seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling
(artikel 273f lid 1 sub 9), en/of

B.

sub 6:
> (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die
[slachtoffer] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld
of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het mishandelen en/of bedreigen en/of onder druk zetten van die [slachtoffer] en/of
- het bedreigen van de familie van die [slachtoffer] bedreigd en/of
- het onder druk zetten van die [slachtoffer] en/of
- het dwingen en/of opdragen van die [slachtoffer] om in de prostitutie te gaan werken

en/of

- het plaatsen van een GPS tracker op de telefoon van die [slachtoffer] (om de

locatie van die [slachtoffer] te controleren) en/of

- het brengen en/of houden van die [slachtoffer] in een positie waar zij niet over

haar eigen financiële middelen kon beschikken,

en/of waarbij voornoemde (onder sub 4)) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het aangaan en/of onderhouden van een liefdesrelatie en/of seksuele relatie

met voornoemde [slachtoffer] en/of

- het brengen en/of houden van die [slachtoffer] in een afhankelijkheidsrelatie en/of

sociaal isolement en/of

- het plaatsen van advertenties ten behoeve van prostitutiewerkzaamheden van
die [slachtoffer] en/of het voor die [slachtoffer] mogelijk maken om deze advertenties te
plaatsen door zijn, verdachtes, telefoon ter beschikking te stellen en/of
- het (meermalen) vervoeren van voornoemde [slachtoffer] naar een prostitutieplek en/of
- het controleren van (de werkzaamheden van) die [slachtoffer] , althans haar

verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden en/of

- het onderdak verschaffen aan voornoemde [slachtoffer] en/of
- het dwingen en/of bewegen van die [slachtoffer] om (een groot deel van) haar
verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, af te staan/af te dragen
onder meer om een(fictieve) schuld af te betalen, in elk geval inkomsten
voor hem, verdachte, te genereren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van het bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder de parketnummers 01/880180-18 (onderzoek Charleston) en 01/880675-18 (onderzoek Oregon) ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft geconcludeerd tot integrale vrijspraak van het ten laste gelegde. Er is geen sprake van enig oogmerk van seksuele uitbuiting.
Ten aanzien van het ten laste gelegde witwasfeit, heeft de raadsman geen uitdrukkelijk standpunt ingenomen.
Het oordeel van de rechtbank.
De verdenking van verdachte onder parketnummer 01/880180-18 (het onderzoek Charleston) komt er – kort gezegd – op neer dat hij zich in de periode van 1 september 2017 tot en met 11 juli 2018 schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De tenlastelegging is geënt op de delictsomschrijvingen van artikel 273f, eerste lid, onderdelen 1, 4, 6 en 9 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdenking van verdachte in het onderzoek Oregon onder parketnummer 01/880675-18 (feit 1) komt er – kort gezegd – op neer dat hij zich in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 14 april 2019 wederom schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van dezelfde persoon. De tenlastelegging is eveneens geënt op de delictsomschrijvingen van artikel 273f, eerste lid, onderdelen 1, 4, 6 en 9 van het Wetboek van Strafrecht. Onder feit 2 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich in dezelfde periode schuldig heeft gemaakt aan witwassen van de voorwerpen (geld en/of goederen) die afkomstig zijn uit het misdrijf zoals ten laste gelegd onder feit 1.
Ten aanzien van 01/880180-18 (onderzoek Charleston): vrijspraak.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 6 mei 2018 werd door een medewerkster van het [hotel] te Eindhoven naar de politie gebeld. Van de inhoud van dit gesprek is op 16 augustus 2018 proces-verbaal opgemaakt door [verbalisant 1] . De hotelmedewerkster vertelde dat, naar later is gebleken, [slachtoffer] tegen haar had verteld dat haar vriend (met wie zij in het hotel verbleef) erg agressief was. [slachtoffer] had de hotelmedewerkster verteld dat zij sinds acht maanden een relatie had met deze jongen en dat zij sinds een week door hem werd geslagen. [slachtoffer] vertelde dat zij heeft gebroken met haar familie en vrienden en dat zij is gestopt met school. Zij vertelde haar hele toekomstbeeld op haar vriend te hebben aangepast en samen met hem naar de Filipijnen te willen gaan om daar iets op te bouwen. De hotelmedewerkster zag dat [slachtoffer] op haar arm blauwe plekken had.
Op 6 juni 2018 werd de politie gebeld door [getuige 1] , een vriendin van de familie [slachtoffer] en een collega van [vader] van [slachtoffer] . [getuige 1] vertelde [slachtoffer] op 26 mei 2018 te hebben ontmoet, met haar te hebben gesproken en te hebben gezien dat zij blauwe plekken had. [slachtoffer] vertelde haar toen dat zij in een situatie terecht was gekomen waar zij niet meer uit kon komen. Tijdens een gesprek dat [getuige 1] op 6 juni 2018 met [slachtoffer] had, vertelde [slachtoffer] dat haar vriend, [verdachte] , haar continu controleerde en dat zij de trigger was van zijn woedeaanvallen. [verdachte] zou ‘sugardaddy’s’ voor haar regelen zodat zij snel geld kon verdienen. Het geld dat zij met deze ‘sugardaddy’s’ verdiende, gaf zij af aan [verdachte] . [verdachte] betaalde hiermee zijn openstaande boetes en ze kreeg van hem af en toe een cadeau zoals merkkleding en schoenen. De rest van het geld zou door de ouders van [verdachte] worden gespaard en worden beheerd. Omdat [verdachte] zijn baan was verloren en haar moest rondrijden, moest zij nu geld voor hem verdienen en was zij hem veel geld verschuldigd.
[slachtoffer] heeft in de loop van het onderzoek Charleston een aantal verklaringen afgelegd. Zij heeft in de kern verklaard dat zij sinds maart 2018 vrijwillig in de prostitutie werkzaam is, dat [verdachte] haar wegbrengt naar seksafspraken die zij (zelfstandig) tot stand brengt via [website] , dat zij [verdachte] na elke klant 100 euro geeft omdat hij haar heeft gebracht en bewaakt, en dat [verdachte] haar verdiensten (contant) beheert omdat zij zelf erg slordig is. Hun gezamenlijke droom is om naar de Filippijnen en daarvoor is veel geld nodig. Om die reden werkt zij in de prostitutie, aldus [slachtoffer] .
De rechtbank overweegt dat verdachte en [slachtoffer] hebben verklaard dat hun relatie begin januari 2018 is begonnen. Het is de rechtbank duidelijk dat [slachtoffer] vanaf maart 2018 in de prostitutie werkt en dat verdachte haar verdiensten beheert. Op een notitieblokje dat op 11 juli 2018 wordt aangetroffen in het huisje op het vakantiepark te Vlierden staan namen, tijden, bedragen, adressen, telefoonnummers en e-mailadressen en de wijze van kleden vermeld. [slachtoffer] verklaart op 19 juli 2018 dat zij per week gemiddeld drie dagen werkt, maximaal drie klanten per dag heeft en gemiddeld per klant 200 euro verdient.
De rechtbank acht op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting evenwel niet bewezen dat [slachtoffer] in de in het onderzoek Charleston (01/880180-18) ten laste gelegde periode met het oogmerk van uitbuiting door verdachte de prostitutie in is gebracht en is gehouden, dan wel gedwongen werd om in de prostitutie te werken. Dat bij verdachte op het moment van zijn aanhouding een bedrag van 1920 euro in een niet afgesloten envelop in zijn jaszak werd aangetroffen, terwijl [slachtoffer] 20 euro (en een gescheurd briefje van 10 euro) in haar portemonnee had, doet daar, gezien de verklaring van [slachtoffer] zelf, niet aan af. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat de blauwe plekken die bij [slachtoffer] door getuigen zijn waargenomen en die – voor zover betoogd – zijn veroorzaakt door het gebruik van geweld van verdachte tegen [slachtoffer] , in die ten laste gelegde periode in verband stonden met haar prostitutiewerkzaamheden.
Evenmin ziet de rechtbank voor deze periode bewijs voor de in de tenlastelegging genoemde overige dwangmiddelen.
Ten aanzien van 01/880675-18 (het onderzoek Oregon): bewezenverklaring.
Bewijsmiddelen.
De rechtbank baseert haar oordeel op de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen.
Nadere bewijsoverweging.
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat de aan verdachte ten laste gelegde subonderdelen 1, 4, 9 en 6 van lid 1 van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht bewezen kunnen worden. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat er in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 14 april 2019 sprake is geweest van seksuele uitbuiting waarbij door verdachte met gebruikmaking van de dwangmiddelen (dreiging met) geweld en andere feitelijkheden en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht is gehandeld ten opzichte van [slachtoffer] .
De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat zij uitgaat van de, naar het oordeel van de rechtbank oprechte en betrouwbare verklaringen en uitlatingen van [slachtoffer] over verdachte die zij in vrijheid aan vrienden, vriendinnen en een vertrouwenspersoon heeft gedaan. Dat betekent dat de rechtbank delen van de verklaringen die [slachtoffer] aflegt ten overstaan van de politie, nadat zij met de voor verdachte belastende resultaten wordt geconfronteerd, en die haar eerdere verklaringen trachten te ontkrachten, terzijde schuift. De rechtbank bezigt daarnaast een deel van de verklaringen van [slachtoffer] die op het eerste oog in het voordeel van verdachte spreken, als bewijs voor het patroon van afhankelijk maken en de daarmee gecreëerde onvrijheid bij [slachtoffer] , die de rechtbank als dwangmiddel aanneemt. De verklaringen en uitlatingen van [slachtoffer] tegenover [getuige 2] , [getuige 3] en [verbalisant 4] zijn authentiek, gedetailleerd, consistent en vinden op essentiële onderdelen steun in de overige bewijsmiddelen, met name in de tapgesprekken. De rechtbank heeft dan ook geen reden om aan de juistheid van de inhoud ervan te twijfelen. De omstandigheid dat [slachtoffer] zichzelf niet als slachtoffer ziet, zoals de raadsman heeft aangevoerd, wil niet zeggen dat er geen sprake is van een uitbuitingssituatie.
Geweld en dreiging met geweld.De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door haar te slaan en dat hij haar heeft bedreigd met geweld. Het lichaam van [slachtoffer] vertoont blauwe plekken en striemen. In een chatgesprek met [getuige 2] zegt [slachtoffer] dat verdachte haar heeft geslagen en blauwe plekken bezorgde. Ook de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] verklaren over letsel dat ze bij [slachtoffer] hebben gezien en dat ze zei dat verdachte haar had geslagen. De verklaring van [slachtoffer] dat dit letsel door klanten is toegebracht, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
[slachtoffer] heeft ten overstaan van [verbalisant 4] verklaard dat verdachte haar bang heeft gemaakt door te zeggen haar van kant te maken als hij uit detentie komt nu hij door [slachtoffer] is komen vast te zitten en hetzelfde heeft ze gezegd in een chatgebrek met voornoemde [getuige 2] .
De rechtbank ziet, gelet op de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, een direct verband tussen dit geweld en de bedreiging met geweld enerzijds en de prostitutiewerkzaamheden en het afdragen van verdiensten daarvan door [slachtoffer] aan verdachte anderzijds. De rechtbank is van oordeel dat het geweld en de dreiging met geweld door verdachte hebben bijgedragen aan de sfeer van dwang en druk op [slachtoffer] en daarmee werden gebruikt als instrumenten om zijn wil aan haar op te leggen, zodat sprake is van dwangmiddelen in de zin van voornoemde bepaling.
Andere feitelijkheden.Uit de bewijsmiddelen blijkt tevens dat in de ten laste gelegde periode sprake is geweest van het isoleren en controleren van [slachtoffer] door verdachte. Verdachte heeft [slachtoffer] van hem afhankelijk gemaakt, haar onder druk gezet en haar in zijn greep gehouden door haar continu te bellen en te manipuleren. Hij heeft [slachtoffer] verboden via
social mediacontact te hebben met anderen omdat hij haar niet meer vertrouwt en omdat haar vriendinnen en ouders toch niet zouden begrijpen wat zij nu deed en het werk zouden afkeuren. Uit de sms-berichten en de getapte telefoongesprekken blijkt van een intensieve controle door verdachte van [slachtoffer] en van een duidelijke onderdanigheid van [slachtoffer] ten opzichte van verdachte. [slachtoffer] legde tot op de minuut nauwkeurig verantwoording aan verdachte af over haar werkzaamheden en verdiensten, waarbij ze zich kennelijk zelfs verplicht voelde te melden wanneer zij naar het toilet ging of ging douchen.
De rechtbank ziet dit isoleren en controleren door verdachte als ‘andere feitelijkheden’ die door verdachte werden ingezet, enerzijds om te voorkomen dat [slachtoffer] minder afhankelijk van hem zou worden – hetgeen haar ‘bereidwilligheid’ om voor hem te blijven werken in gevaar zou kunnen brengen, en anderzijds om te bewerkstelligen dat zij zoveel mogelijk klanten per dag zou blijven afwerken – om zoveel mogelijk inkomsten uit haar prostitutiewerkzaamheden te kunnen genereren.
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.Met betrekking tot het dwangmiddel misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht geldt blijkens de wetsgeschiedenis dat, waar het de prostitutie betreft, dit misbruik kan worden verondersteld indien de prostitue(e) in een situatie verkeert of komt te verkeren die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitue(e) in Nederland pleegt te verkeren. Volgens de Hoge Raad is voor het bewijs van door “misbruik” handelen toereikend dat de dader zich bewust moet zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene waaruit het overwicht voortvloeit, dan wel verondersteld moet worden voort te vloeien, in die zin dat tenminste voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer] voordat zij verdachte leerde kennen in België bij haar ouders woonde en daar naar school ging. Zij leerde verdachte eind 2017 kennen, werd verliefd op hem, kreeg begin 2018 een relatie met hem en ging in maart 2018 als prostituee aan het werk.
De verhouding tussen verdachte en [slachtoffer] was daarbij in de tenlastegelegde periode naar het oordeel van de rechtbank geenszins gelijkwaardig. Uit de heimelijk opgenomen telefoongesprekken tussen verdachte en [slachtoffer] komt naar voren dat verdachte haar zeer kwalijk neemt dat hij door haar schuld had vastgezeten (vanwege de voorlopige hechtenis in het onderzoek Charleston), dat hij daardoor geen werk heeft, dat zij hem om ook allerlei andere redenen geld verschuldigd was en dat zij wat goed te maken had. Hij ging haar meer en meer opdragen en aanwijzingen geven hoeveel geld zij op een dag of in een periode moest verdienen, waarbij hij haar constant in de gaten hield. [slachtoffer] stond al haar verdiende geld af aan verdachte. [slachtoffer] kende in Nederland, buiten verdachte en zijn ouders, niemand. In België was iedereen bekend met haar werkzaamheden waardoor zij naar eigen zeggen veel vrienden en familie verloren had. Op de terechtzitting van 28 januari 2020 zijn tapgesprekken tussen verdachte en [slachtoffer] ten gehore gebracht waaruit te beluisteren is dat verdachte haar uitscheldt, vernedert of dreigt de relatie te verbreken als zij die dag onvoldoende geld verdiend heeft en dat [slachtoffer] in reactie daarop zachtjes praat, huilt, zich excuseert of aangeeft nog klanten te zullen nemen om het gewenste bedrag te halen. Op sommige momenten sprak verdachte haar meer liefdevol toe en herinnerde hij haar aan de droom van de Filippijnen. Verdachte had in deze periode zelf geen inkomsten (meer) uit werk. Al het inkomen werd binnengebracht door [slachtoffer] en zij droeg dat aan hem af. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte er een luxe levensstijl op na hield.
[slachtoffer] is in de loop van de tijd door het manipulerend handelen van verdachte en de constante druk en controle die verdachte op haar uitoefende, steeds meer in een afhankelijke positie van hem komen te verkeren waarin zij zich niet tegen hem en tegen zijn wil kon en durfde te verzetten uit angst voor verdachte. Uit angst om hem kwijt te raken, voor zijn fysieke of verbale agressie dan wel uit angst dat hij zijn dreigementen zou uitvoeren als zij niet meer naar zijn opdrachten zou luisteren.
Dat van een dergelijke situatie sprake was, wordt naar het oordeel van de rechtbank onder meer bevestigd door de zeer emotionele toestand waarin [slachtoffer] verkeerde toen de druk die haar door verdachte werd opgelegd, haar te veel werd en zij op 20 februari 2019 een poging tot zelfdoding deed..
De rechtbank is van oordeel dat uit deze feitelijke omstandigheden volgt dat [slachtoffer] zich ten opzichte van verdachte in een afhankelijke positie bevond, waarin zij geen andere reële keuze had dan, zoals verdachte haar opdroeg in de prostitutie te blijven werken en het verdiende geld aan hem af te staan. De positie waarin zij verkeerde was niet vergelijkbaar met die van een mondige prostituee in Nederland. [slachtoffer] verkeerde aldus in een uitbuitingssituatie en verdachte heeft daar misbruik van gemaakt.
Uitbuiting.Uit de wettekst van subonderdelen 1 en 6 van lid 1 van artikel 237f van het Wetboek van Strafrecht volgt dat voor bewezenverklaring van deze subonderdelen is vereist dat sprake is van (het oogmerk van) uitbuiting. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de in de overige subonderdelen omschreven gedragingen eveneens alleen strafbaar zijn indien zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Uitbuiting moet derhalve worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van deze subonderdelen. In lid 2 van artikel 237f van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat onder uitbuiting in ieder geval uitbuiting in de prostitutie valt.
Onvrijwilligheid bij het slachtoffer vormt de kern van uitbuiting. Van onvrijwilligheid is sprake wanneer een slachtoffer objectief gezien geen vrije keuze heeft. Ten aanzien van het oogmerk van uitbuiting overweegt de rechtbank dat hiervoor is vereist dat het handelen van verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de ander werd of zou kunnen worden uitgebuit.
Nu naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat [slachtoffer] er met toepassing van voornoemde dwangmiddelen door verdachte toe is gebracht om zich te prostitueren en als prostituee te blijven werken en verdachte hier financieel voordeel uit heeft gehaald, is de rechtbank van oordeel dat verdachte [slachtoffer] heeft uitgebuit. Dat verdachte daadwerkelijk handelde met het oogmerk van uitbuiting, vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van het dwangmiddel misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
Het op deze wijze financieel voordeel behalen uit werkzaamheden die door een ander onder deze omstandigheden in de prostitutie worden verricht, terwijl er sprake is van dwang, zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, leidt tot uitbuiting als bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat sprake was van uitbuiting van [slachtoffer] door verdachte en dat verdachte daar ook het oogmerk op heeft gehad. Het betoog van de raadsman dat zijn cliënt en [slachtoffer] telkens gezamenlijk een streefbedrag per dag of per periode afspraken voor het prostitutiewerk van [slachtoffer] en dat verdachte in de telefoongesprekken haar alleen maar aanspoorde en stimuleerde om dat streefbedrag te halen, wordt op grond van het vorenstaande als ongeloofwaardig en onaannemelijk terzijde geschoven.
De rechtbank acht verder de onder de gedachtestreepjes ten laste gelegde feitelijke gedragingen alle bewezen, met uitzondering van de verwijten aan verdachte dat hij [slachtoffer] advertenties heeft laten plaatsen ten behoeve van prostitutiewerkzaamheden, het aan die [slachtoffer] opdracht geven om meer te klanten te zoeken en het opdragen aan [slachtoffer] de geplaatste advertenties op te hogen teneinde meer kijkers/klanten te genereren. Daarvan is uit de verklaringen van [slachtoffer] en uit de tapgesprekken niet gebleken. Verdachte zal daarvan partieel worden vrijgesproken.
Voor zover ten laste gelegde gedragingen slechts berusten op één onderzoeksbevinding, overweegt de rechtbank dat voor een bewezenverklaring niet vereist is dat er ten aanzien van alle onderdelen twee bewijsmiddelen zijn.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde het volgende.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich gedurende een periode van ruim zes maanden schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. Dit is een misdrijf waarmee doorgaans grote geldbedragen worden verkregen. Daarnaast leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat verdachte in de ten laste gelegde periode geen werk had en geen (legaal) inkomen heeft genoten.
Verdachte heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien gebruik gemaakt van de inkomsten uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] . Door deze combinatie van omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een vermoeden van witwassen. Van verdachte mag daarom een verklaring worden verlangd over de herkomst van het door hem bestede geld. Zo’n verklaring moet concreet zijn, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
Verdachte heeft in dit verband verklaard dat hij € 20.000,- aan contant geld in de woning van zijn ouders had liggen dat hij had verkregen uit zijn werk als beveiliger in het verleden. Het salaris zou hij steeds hebben opgenomen in contant geld.
De verklaring van verdachte ten aanzien van de opgenomen € 20.000,- aan (legale) inkomsten is niet gespecificeerd en te verifiëren en kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet dienen als een op zijn minst voor nader onderzoek in aanmerking komende verklaring voor de legale herkomst van geld.
Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat de kosten van verdachte voor levensonderhoud, zijn vakantie naar de Filipijnen en overige (luxe) uitgaven, minstens voor een groot deel afkomstig zijn geweest uit enig misdrijf van verdachte, immers uit mensenhandel. Het ten laste gelegde witwassen kan worden bewezen op grond van de bevindingen van de politie en de verklaringen van verdachte en [slachtoffer] . Het uitgegeven en daarmee omgezette geld is afkomstig uit de inkomsten uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] . Ten aanzien van de andere goederen (zoals de zonnebril van het merk Cartier Piccadilly) is eveneens sprake van omzetting waarmee de criminele herkomst van het geld is verhuld.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
01-880675-18
1.
in de periode van 01 oktober 2018 tot en met 14 april 2019 in Nederland,
[slachtoffer] (geboren op 08 augustus 1999),

A.

met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door geweld en een andere feitelijkheid en dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht,

sub 1:
> heeft vervoerd, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting
(artikel 273f lid 1 sub 1), en
sub 4:
> heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van
seksuele aard, dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist
dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard
(artikel 273f lid 1 sub 4), en
sub 9:
> heeft bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer] met een derde tegen betaling
(artikel 273f lid 1 sub 9), en

B.

sub 6:
> opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer]
(artikel 273f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld
of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het mishandelen en bedreigen en onder druk zetten van die [slachtoffer] en
- het bedreigen van de familie van die [slachtoffer] bedreigd en
- het dreigen de relatie te beëindigen indien die [slachtoffer] te weinig geld zou verdienen en
- het dreigen aan anderen te vertellen dat die [slachtoffer] als prostituee werkzaam was en
- het zich op boze en agressieve en anderszins dreigende en overheersende en denigrerende toon/wijze uiten tegen die [slachtoffer] en
- het onder controle houden en onder druk zetten van die [slachtoffer] (onder andere door die [slachtoffer] voortdurend te blijven benaderen via de telefoon) en
- het brengen en houden van die [slachtoffer] in een positie waar zij niet over haar eigen financiële middelen kon beschikken;
en waarbij voornoemde (onder sub 4) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het onderhouden van een liefdesrelatie en seksuele relatie met voornoemde [slachtoffer] en
- het brengen en houden van die [slachtoffer] in een afhankelijkheidsrelatie en sociaal isolement en
- het controleren van (de werkzaamheden van) die [slachtoffer] en haar verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden en
- het onderdak verschaffen aan voornoemde [slachtoffer] en
- het bepalen hoeveel geld die [slachtoffer] diende te verdienen in een vooraf vastgestelde periode en
- het dwingen en/of bewegen van die [slachtoffer] om (een groot deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, af te staan/af te dragen, onder meer om te voldoen aan een belofte en/of een fictieve schuld, in elk geval inkomsten voor hem verdachte, te genereren;
2.
op tijdstippen in de periode van 01 oktober 2018 tot en met 14 april 2019 in Nederland, voorwerpen, te weten:
- hoeveelheden contant geld, zijnde de inkomsten uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] en
- goederen ((onder meer) een zonnebril (merk Cartier),

heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft omgezet, terwijl hij telkens wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft, bij een vordering tot bewezenverklaring alle ten laste gelegde feiten, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft – gezien het pleidooi dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde – geen standpunt ingenomen met betrekking tot de strafoplegging.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich gedurende een aanzienlijke periode schuldig gemaakt aan mensenhandel. Hij heeft [slachtoffer] , een jong Belgisch meisje van (destijds) 19 jaar, dusdanig onder druk gezet dat zij prostitutiewerkzaamheden uitvoerde en haar verdiensten aan hem afdroeg. Verdachte mishandelde en bedreigde [slachtoffer] , hij chanteerde haar door te zeggen dat ze hem geld verschuldigd was en zette haar onder druk door te dreigen de relatie te beëindigen als zij te weinig geld verdiende. Verdachte heeft een situatie gecreëerd van constante dwang, dreiging en controle waaraan [slachtoffer] zich niet kon onttrekken en waarin zij haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden aan hem afstond. Verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag. Dat verdachte zich daarbij niet om het welzijn van [slachtoffer] bekommerde, blijkt wel uit het feit dat hij haar er niet van heeft weerhouden onveilige seks te hebben om zo in korte tijd veel (meer) geld te verdienen. Verdachte heeft zich hierbij niets aangetrokken van de belangen van zijn “vriendin”.
Verdachte heeft door [slachtoffer] te dwingen zich te prostitueren haar lichamelijke integriteit geschonden. Met name de lange werkdagen van 10.00 uur tot 02.00 uur die zij moest maken, het bepalen op welk moment zij naar huis mocht komen – namelijk pas als zij voldoende geld had verdiend –, maken dat verdachte een ernstige inbreuk heeft gemaakt op haar zelfbeschikkingsrecht. Deze inbreuk op haar zelfbeschikkingsrecht blijkt naar het oordeel van de rechtbank overduidelijk uit de getapte telefoongesprekken waaruit op schrijnende wijze naar voren komt dat [slachtoffer] weinig weerbaar is en volstrekt niet opgewassen is tegen de druk die verdachte op haar uitoefent om (meer) prostitutiewerk te verrichten.
Met de inkomsten die verdachte uit het hiervoor genoemde misdrijf heeft verkregen, heeft hij zich tevens schuldig gemaakt aan witwassen: een manier om met illegaal en dus oneerlijk verdiend geld ten onrechte een maatschappelijke en financiële status te verwerven.
Ten aanzien van de strafmaat overweegt de rechtbank nog het volgende. Mensenhandel waarbij een persoon in de prostitutie wordt gebracht of wordt gehouden, is een vergaande vorm van uitbuiting waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt worden gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiter. De wetgever heeft door de strafbaarstelling ervan met langdurige gevangenisstraffen aangegeven dat deze vorm van uitbuiting niet wordt getolereerd. Beoogd wordt niet alleen specifieke slachtoffers, maar ook toekomstige slachtoffers te beschermen en daarmee wordt de beveiliging van de maatschappij gediend.
[slachtoffer] , die dus naar het oordeel van de rechtbank door verdachte is uitgebuit, ziet zichzelf op dit moment niet als slachtoffer. [slachtoffer] heeft tijdens het strafproces uitdrukkelijk steun betuigd aan verdachte. Bij het gebruikmaken van haar spreekrecht heeft ze aangegeven dat hij geen straf verdient en dat ze nog steeds met hem een gezamenlijke toekomst ziet.
Niettemin zal de rechtbank aan verdachte een forse gevangenisstraf opleggen. Het strafdoel dat daarmee wordt gediend is de beveiliging van de maatschappij. De rechtbank zal een fors deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke zin opleggen, om verdachte ervan te weerhouden [slachtoffer] opnieuw te dwingen zich te prostitueren en voor hem inkomen te genereren. Naar het oordeel van de rechtbank verdient zij als weinig weerbaar persoon, ook al ziet zij zichzelf thans niet als slachtoffer, bescherming voor de toekomst.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het onder parketnummer 01/880180-18 ten laste gelegde.
De rechtbank acht – alles overziend – een straf van 24 maanden op zijn plaats. De rechtbank zal deze straf voor een gedeelte van 10 maanden voorwaardelijk opleggen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 273f en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het onder parketnummer 01/880180-18 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart het onder parketnummer 01/880675-18 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

Ten aanzien van 01/880675-18 feit 1:mensenhandelTen aanzien van 01/880675-18 feit 2:witwassen verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straf.
Ten aanzien van: 01/880675-18 feit 1, feit 2:Gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
van het Wetboek van Strafrecht van zowel het onder parketnummer 01/880675-18 als het onder parketnummer 01/880180-18 ondergane voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. L. Soeteman en mr. T. Kraniotis, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J.S. Doornbosch, griffier,
en is uitgesproken op 11 februari 2020.