Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[verdachte] ,
De tenlastelegging.
(01/880675-18) en 19 december 2019 (01/880180-18).
A.
B.
en/of
verdienen en/of
was en/of
overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer] en/of
andere door die [slachtoffer] voortdurend te blijven benaderen via de telefoon en/of
haar eigen financiële middelen kon beschikken;
met voornoemde [slachtoffer] en/of
sociaal isolement en/of
prostitutiewerkzaamheden en/of
verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden en/of
vastgestelde periode en/of
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van dat/die voorwerp(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij (telkens) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
A.
B.
en/of
locatie van die [slachtoffer] te controleren) en/of
haar eigen financiële middelen kon beschikken,
met voornoemde [slachtoffer] en/of
sociaal isolement en/of
verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden en/of
De formele voorvragen.
De beoordeling van het bewijs.
De rechtbank ziet, gelet op de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, een direct verband tussen dit geweld en de bedreiging met geweld enerzijds en de prostitutiewerkzaamheden en het afdragen van verdiensten daarvan door [slachtoffer] aan verdachte anderzijds. De rechtbank is van oordeel dat het geweld en de dreiging met geweld door verdachte hebben bijgedragen aan de sfeer van dwang en druk op [slachtoffer] en daarmee werden gebruikt als instrumenten om zijn wil aan haar op te leggen, zodat sprake is van dwangmiddelen in de zin van voornoemde bepaling.
social mediacontact te hebben met anderen omdat hij haar niet meer vertrouwt en omdat haar vriendinnen en ouders toch niet zouden begrijpen wat zij nu deed en het werk zouden afkeuren. Uit de sms-berichten en de getapte telefoongesprekken blijkt van een intensieve controle door verdachte van [slachtoffer] en van een duidelijke onderdanigheid van [slachtoffer] ten opzichte van verdachte. [slachtoffer] legde tot op de minuut nauwkeurig verantwoording aan verdachte af over haar werkzaamheden en verdiensten, waarbij ze zich kennelijk zelfs verplicht voelde te melden wanneer zij naar het toilet ging of ging douchen.
De rechtbank ziet dit isoleren en controleren door verdachte als ‘andere feitelijkheden’ die door verdachte werden ingezet, enerzijds om te voorkomen dat [slachtoffer] minder afhankelijk van hem zou worden – hetgeen haar ‘bereidwilligheid’ om voor hem te blijven werken in gevaar zou kunnen brengen, en anderzijds om te bewerkstelligen dat zij zoveel mogelijk klanten per dag zou blijven afwerken – om zoveel mogelijk inkomsten uit haar prostitutiewerkzaamheden te kunnen genereren.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer] voordat zij verdachte leerde kennen in België bij haar ouders woonde en daar naar school ging. Zij leerde verdachte eind 2017 kennen, werd verliefd op hem, kreeg begin 2018 een relatie met hem en ging in maart 2018 als prostituee aan het werk.
Dat van een dergelijke situatie sprake was, wordt naar het oordeel van de rechtbank onder meer bevestigd door de zeer emotionele toestand waarin [slachtoffer] verkeerde toen de druk die haar door verdachte werd opgelegd, haar te veel werd en zij op 20 februari 2019 een poging tot zelfdoding deed..
Onvrijwilligheid bij het slachtoffer vormt de kern van uitbuiting. Van onvrijwilligheid is sprake wanneer een slachtoffer objectief gezien geen vrije keuze heeft. Ten aanzien van het oogmerk van uitbuiting overweegt de rechtbank dat hiervoor is vereist dat het handelen van verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de ander werd of zou kunnen worden uitgebuit.
Nu naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat [slachtoffer] er met toepassing van voornoemde dwangmiddelen door verdachte toe is gebracht om zich te prostitueren en als prostituee te blijven werken en verdachte hier financieel voordeel uit heeft gehaald, is de rechtbank van oordeel dat verdachte [slachtoffer] heeft uitgebuit. Dat verdachte daadwerkelijk handelde met het oogmerk van uitbuiting, vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van het dwangmiddel misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
Het op deze wijze financieel voordeel behalen uit werkzaamheden die door een ander onder deze omstandigheden in de prostitutie worden verricht, terwijl er sprake is van dwang, zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, leidt tot uitbuiting als bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat sprake was van uitbuiting van [slachtoffer] door verdachte en dat verdachte daar ook het oogmerk op heeft gehad. Het betoog van de raadsman dat zijn cliënt en [slachtoffer] telkens gezamenlijk een streefbedrag per dag of per periode afspraken voor het prostitutiewerk van [slachtoffer] en dat verdachte in de telefoongesprekken haar alleen maar aanspoorde en stimuleerde om dat streefbedrag te halen, wordt op grond van het vorenstaande als ongeloofwaardig en onaannemelijk terzijde geschoven.
Voor zover ten laste gelegde gedragingen slechts berusten op één onderzoeksbevinding, overweegt de rechtbank dat voor een bewezenverklaring niet vereist is dat er ten aanzien van alle onderdelen twee bewijsmiddelen zijn.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich gedurende een periode van ruim zes maanden schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. Dit is een misdrijf waarmee doorgaans grote geldbedragen worden verkregen. Daarnaast leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat verdachte in de ten laste gelegde periode geen werk had en geen (legaal) inkomen heeft genoten.
Verdachte heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien gebruik gemaakt van de inkomsten uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] . Door deze combinatie van omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een vermoeden van witwassen. Van verdachte mag daarom een verklaring worden verlangd over de herkomst van het door hem bestede geld. Zo’n verklaring moet concreet zijn, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.