ECLI:NL:RBOBR:2020:1745

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
C/01/356181 / FA RK 20-898
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot rechterlijke machtiging voor opname en verblijf van psychogeriatrische cliënt

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf van een cliënt, ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). De cliënt, die lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, verzet zich verbaal tegen de opname, maar blijkt in de praktijk niet te willen vertrekken uit de instelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt niet in staat was om gehoord te worden tijdens de mondelinge behandeling, die telefonisch heeft plaatsgevonden vanwege de coronamaatregelen. De rechtbank heeft verschillende getuigen gehoord, waaronder de advocaat van de cliënt, de dochter en schoonzoon van de cliënt, en een specialist ouderengeneeskunde.

De rechtbank concludeert dat de cliënt zich in de praktijk niet verzet tegen de opname en dat er geen sprake is van reëel ernstig nadeel. De cliënt heeft hulp nodig bij basale dagelijkse activiteiten en kan niet zelfstandig functioneren, vooral nu zijn echtgenote door een herseninfarct is uitgevallen. De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging niet proportioneel is, omdat er geen verzet is en dus ook geen ernstig nadeel kan ontstaan. Daarom wordt het verzoek afgewezen.

De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/356181 / FA RK 20-898
Uitspraak : 24 maart 2020

Beschikking betreffende rechterlijke machtiging tot opname en verblijf

naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:

[naam cliënt] ,

geboren op [geboortedatum] , [geboorteplaats] ,
wonende en verblijvende in [instelling] ,
hierna te noemen: de cliënt,
advocaat: mr. A.A.J.L van Elk de Freese.

Procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 4 maart 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de medische verklaring van 14 februari 2020;
  • de aanvraag van 13 februari 2020;
  • het zorgplan;
  • het werkplan;
  • een verklaring van de zorgaanbieder [naam] van de accommodatie waarin cliënt is opgenomen, van 25 februari 2020;
  • een afschrift van het besluit in het kader van opname en verblijf van 15 januari 2020.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 24 maart 2020. In verband met de veiligheidsmaatregelen naar aanleiding van het Coronavirus heeft dit telefonisch plaatsgevonden vanuit het gerechtsgebouw te ’s-Hertogenbosch.
Daarbij heeft de rechtbank de volgende personen telefonisch gehoord:
  • mr. A.A.J.L. van Elk de Freese, de advocaat van de cliënt;
  • de dochter en de schoonzoon van de cliënt;
  • [naam] , specialist ouderengeneeskunde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt niet in staat was om gehoord te worden. Toen de advocaat voor de mondelinge behandeling contact op wilde nemen met de cliënt, hebben zijn behandelaars dit ernstig afgeraden. Ook de specialist ouderengeneeskunde heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de cliënt niet in staat is om gehoord te worden.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is gebleken dat cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening. In 2014 is de cliënt al gediagnostiseerd met een mengbeeld dementie.
Indien betrokkene de instelling zou verlaten, zou zijn psychogeriatrische aandoening leiden tot ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel zou bestaan uit het aanzienlijk risico op zelfverwaarlozing, verdwalen en overbelasting van de omgeving door de voortdurende zorgbehoefte van de cliënt. De cliënt heeft hulp nodig bij basale dingen zoals aankleden en gestructureerd eten en drinken. De cliënt is hierbij in de afgelopen jaren ondersteund door zijn echtgenote. Nu de echtgenote is uitgevallen door een herseninfarct, is duidelijk geworden dat de cliënt constant zorg en begeleiding nodig heeft.
Gebleken is dat cliënt zich in de praktijk niet verzet tegen de opname en het verblijf. De specialist ouderengeneeskunde en de dochter en schoonzoon van de cliënt hebben verklaard dat cliënt zich uitsluitend verbaal verzet tegen zijn verblijf in de instelling. Indien de cliënt wordt gevraagd naar zijn vrijwilligheid, antwoordt hij dat hij de instelling wil verlaten. Deze verklaringen zet de cliënt echter nooit om in gedragingen. De specialist ouderengeneeskunde heeft verklaard dat de cliënt nooit probeert om te instelling te verlaten, ook niet op het moment dat er daadwerkelijk een deur open staat. De dochter en de schoonzoon van de cliënt hebben dit bevestigd en hieraan toegevoegd dat de cliënt het prima lijkt te vinden om in de instelling te verblijven. Hij heeft wat dit betreft precies dezelfde houding als in zijn thuissituatie: als hem gezegd wordt dat hij kan blijven waar hij is, doet hij dat ook en protesteert niet.
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van verzet. Doordat geen sprake is van verzet, is ook geen sprake van reëel ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel zou immers pas ontstaan wanneer de cliënt de instelling verlaat.
Op basis hiervan is de rechtbank bovendien van oordeel dat het verlenen van een zorgmachtiging – waardoor de cliënt terecht zou komen in het gedwongen kader – niet proportioneel is.
Aangezien niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het verlenen van een zorgmachtiging, zal het verzoek worden afgewezen.

De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.C.M. de Klerk, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 24 maart 2020.
Conc: LdK
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.