In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf van een cliënt, ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). De cliënt, die lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, verzet zich verbaal tegen de opname, maar blijkt in de praktijk niet te willen vertrekken uit de instelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt niet in staat was om gehoord te worden tijdens de mondelinge behandeling, die telefonisch heeft plaatsgevonden vanwege de coronamaatregelen. De rechtbank heeft verschillende getuigen gehoord, waaronder de advocaat van de cliënt, de dochter en schoonzoon van de cliënt, en een specialist ouderengeneeskunde.
De rechtbank concludeert dat de cliënt zich in de praktijk niet verzet tegen de opname en dat er geen sprake is van reëel ernstig nadeel. De cliënt heeft hulp nodig bij basale dagelijkse activiteiten en kan niet zelfstandig functioneren, vooral nu zijn echtgenote door een herseninfarct is uitgevallen. De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging niet proportioneel is, omdat er geen verzet is en dus ook geen ernstig nadeel kan ontstaan. Daarom wordt het verzoek afgewezen.
De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.