In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 maart 2020 een beschikking gegeven inzake de voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt die lijdt aan Alzheimer en besmet is met het Coronavirus. Het verzoek tot voortzetting is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 20 maart 2020. De mondelinge behandeling vond telefonisch plaats vanwege de coronamaatregelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt niet in staat was om gehoord te worden, aangezien zij in isolatie verblijft en door haar psychogeriatrische aandoening niet in staat is om gerichte vragen te beantwoorden.
De burgemeester had op 19 maart 2020 een last tot inbewaringstelling afgegeven. De rechtbank concludeert dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, omdat het gedrag van de cliënt, veroorzaakt door haar ziekte, een aanzienlijk risico op levensgevaar met zich meebrengt. De cliënt is zich niet bewust van haar besmetting en vormt daardoor een besmettingsgevaar voor anderen. Daarnaast is er een risico op ernstige verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang.
De rechtbank oordeelt dat de voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk is om het dreigende nadeel te voorkomen. De machtiging wordt verleend voor de duur van drie weken, tot en met 14 april 2020. De beschikking is gegeven door rechter E.C.M. de Klerk en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.