In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk doen van onjuiste en/of onvolledige aangiften omzetbelasting. De verdachte, geboren in 1945 en feitelijk bestuurder van verschillende rechtspersonen, heeft aangiften ingediend die gebaseerd waren op valse facturen en niet bestaande transacties. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, met als doel te weinig belasting te laten heffen en onterecht belastingteruggaven te verkrijgen. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten die zich over een periode van enkele jaren uitstrekten, waarbij de verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven aan de onjuiste aangiften van de rechtspersonen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten. De verdachte heeft geen berouw getoond en heeft geprobeerd zich te verrijken ten koste van de belastingdienst.