ECLI:NL:RBOBR:2020:1634

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
01/223270-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging met vuurwapen in Gemert

Op 23 maart 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, mishandeling en bedreiging met een vuurwapen. De verdachte heeft op 14 april 2019 in Gemert met een vuurwapen geschoten op het slachtoffer [slachtoffer 1], waarbij hij hem in de liesstreek verwondde. Daarnaast heeft hij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bedreigd met de dood door hen met een vuurwapen te bedreigen en hen te slaan met het wapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feiten heeft gepleegd, maar heeft hem vrijgesproken van poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verwondingen van [slachtoffer 1] als zwaar lichamelijk letsel konden worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek van het voorarrest. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de verklaringen van de getuigen en de medische rapporten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de impact van de feiten op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/223270-19
Datum uitspraak: 23 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [gemeente 1] op [1999] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Middelburg.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 december 2019 en 9 maart 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 november 2019.
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging d.d. 20 december 2019, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 april 2019 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen een kogel in het lichaam (bil-/liesstreek) van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 april 2019 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in de bil-/liesstreek,
heeft toegebracht door met een vuurwapen een kogel in die bil-/liesstreek te schieten;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 april 2019 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een vuurwapen een kogel in het lichaam (bil-/liesstreek) van die
[slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 14 april 2019 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met een vuurwapen, althans een hard voorwerp, tegen de kaak en/of het gezicht te slaan;
3.
hij op of omstreeks 14 april 2019 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door opzettelijk dreigend een vuurwapen tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] te zetten, althans dat vuuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer 2] te richten en/of (daarbij) die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga jullie schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 14 april 2019 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] met een vuurwapen, althans een hard voorwerp, tegen het hoofd te slaan;
5.
hij op of omstreeks 14 april 2019 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend bij die [slachtoffer 3] een vuurwapen op het hoofd en/of lichaam te richten en/of (daarbij) die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je/jullie schieten en/of Je weet niet wie wij zijn", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft, zoals uiteengezet in zijn op schrift gestelde requisitoir, gevorderd de feiten 1 primair, 2, 3, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Er is ten aanzien van feit 1 sprake geweest van een poging tot doodslag. Verdachte heeft van een meter afstand op de lies van aangever [slachtoffer 1] geschoten. Er kan niet anders worden geconcludeerd dan dat er door zo’n actie een aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat aangever [slachtoffer 1] hieraan komt te overlijden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit, zoals uiteengezet in zijn op schrift gestelde pleidooi. Hij heeft hiertoe – kort samengevat – aangevoerd dat verdachte vanaf het eerste uur betwist heeft te hebben geschoten, de herkenning van aangever [slachtoffer 1] van onvoldoende kwaliteit is, de herkenningen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] onvoldoende op zichzelf staan en van onvoldoende kwaliteit zijn en de verklaringen van het drietal geen rekening houden met een mogelijke overdracht van het wapen. Daarnaast wordt verdachte door de 112-meldingen en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] uitgesloten als dader.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

Inleiding.

Op 14 april 2019, rond half 4 in de vroege ochtend, werd er bij de politie verschillende meldingen gedaan van een schietpartij op het [straatnaam 2] te Gemert.
Aangever [slachtoffer 1] en zijn vrienden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] waren daar aanwezig. Zij raakten betrokken bij een handgemeen en kregen diverse klappen. Zij zagen iemand met een vuurwapen, die dit richtte op [slachtoffer 1] en de trekker overhaalde. Er klonk een knal. [slachtoffer 1] voelde plotseling een hevige pijn in zijn lies, maar ging ervan uit dat hij slechts door een rubberen kogel was geraakt. Pas de volgende ochtend, nadat [slachtoffer 1] wegens aanhoudende pijnklachten naar het ziekenhuis was gegaan, bleek dat sprake was van een inschotverwonding in zijn lies en dat zich in zijn bil een kogel bevond.

Vrijspraakoverweging ten aanzien van feit 2.

Met de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem is ten laste gelegd onder feit 2, nu de aangifte van aangever [slachtoffer 2] onvoldoende wordt ondersteund door het dossier. Weliswaar verklaren aangever [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] ook dat aangever [slachtoffer 2] is mishandeld, maar zij hebben niet verklaard dat zij hebben gezien dat verdachte aangever [slachtoffer 2] met een vuurwapen zou hebben geslagen. Daarnaast blijkt uit het dossier niet dat sprake is geweest van enig letsel bij aangever [slachtoffer 2] . Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen.

Verbalisant [naam verbalisant 1] heeft – zakelijk weergegeven – als volgt gerelateerd: [2]
Op zondag 2 juni 2019 werd door mij de 112 meldingen met incidentnummers 20190414-032408-08354-03-00, 20190414-032502-08355-03-00 en 20190414-032726-08356-03-00 beluisterd en uitgewerkt. Het betreft drie meldingen van de openlijke geweldpleging pleegdatum 14 april 2019, locatie [straatnaam 2] te Gemert. In de uitgewerkte tekst staat de C voor centralist meldkamer en de M voor melder.
Incidentnummer 20190414-032408-08354-03-00:
C: Hoe heet jij?
M: [betrokkene 1]
C: En met wie heb jij daar ruzie?
M: Ja dat weet ik niet
(Op de achtergrond zegt een NNV; [verdachte] )
M: [verdachte] uit [plaatsnaam]
(Op de achtergrond zegt een NNV; [verdachte] uit [plaatsnaam] )
C: En met wie was die persoon met wie je ruzie hebt?
M: [verdachte]
C: [verdachte] ?
M: [verdachte]
C: [verdachte]
M: En een stuk of tien (10) andere
C: Oké. En van die [verdachte] heb je klappen gekregen?
M: Ja en schoppen. Ik weet niet van hoeveel mensen, een stuk of vijftien (15) man. Wij zijn nu opgesplitst en ik weet niet waar mijn vrienden zijn. Ik word nu weggetrokken door mijn vriendin. Dit is echt niet goed
C: En wat zei jij net over uh dat er gedreigd werd met een pistool?
M: Ja een schietwapen (ntv) als je nou niet op let dan gaan we schieten
C: Wie zei dat?
Opmerking verbalisant: Melder wordt erg emotioneel en begint te huilen
C: Wie zei dat?
M: Ja dat weet ik niet
C: Eén van die jongens bij die [verdachte] ?
M: Ja (melder huilt en haalt zeer snel adem)
Opmerking verbalisant; een NNV neemt de telefoon over van de melder
M: Hai
C: Hoi. Jouw vriend [betrokkene 1] , ik weet niet wat zijn voornaam is?
M: [betrokkene 1]
C: [betrokkene 1] . Die zei net tijdens de melding dat er werd gedreigd met een vuurwapen
M: Ja er is al een schot gelost
O: Oké. Wie heeft dat gezegd als je niet oplet dan gaan we schieten?
M: Dat heb ik niet gehoord, maar het zijn [verdachte] met een aantal getinte jongeren. Die begonnen meteen de dreigen met van alles als je hun alleen maar aanraakte al. Ik moest mensen wegtrekken daar. Een minuut later hoorde ik een schot.
C: Hoe is jouw naam
M: [betrokkene 2]
Incidentnummer 20190414-032502-08355-03-00
C: 112 politie wat is de locatie van het noodgeval?
M: In Gemert in de Hoofdstraat
C: Gemert de Hoofdstraat?
M: Ja in de grote straat
Opmerking verbalisant: Op de achtergrond zegt een NNM; “ kwam op hem af en zei [verdachte] geef mij dat pistool en nou”
M: Er is een vechtpartij en er is een pistool getrokken
C: Vechtpartij
M: Ik heb een knal gehoord
C: Heb je ook het pistool gezien?
M: Ja er zijn mensen die hebben het pistool gezien en we hebben net een knal gehoord
C: Een knal gehoord. Ter hoogte waarvan is dat ongeveer?
M: Uh, ter hoogte van de Rabobank
C: Ter hoogte Rabobank. Wacht even, ik zet even de melding door dat we alvast in kunnen gaan zetten
M: Ja
Opmerking verbalisant: Op de achtergrond wordt de naam [verdachte] genoemd
Opmerking verbalisant: Op de achtergrond hoor je meerdere mensen praten, waarvan een NNM zegt, hij moet naar de grond, NU, hij heeft een vuurwapen bij zich
M: Ik heb ook een naam
C: Oké, donkere haren. Ja en wat is dat?
M: Zijn naam is [verdachte]
C: [verdachte] . Die zou het wapen hebben he?
M: Ja
C: Mag ik nog eventjes jouw naam horen?
M: [betrokkene 3]
Verbalisant [naam verbalisant 2] heeft – zakelijk weergegeven – als volgt gerelateerd: [3]
Op 22 april 2019 had ik verbalisant telefonisch contact met een persoon genaamd [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum betrokkene] te [geboorteplaats] . Ik hoorde dat [betrokkene 1] zei dat hij gezien had dat een grote groep van omstreeks 15 personen, ruzie met elkaar hadden. Hij verklaarde te hebben gezien dat er in die groep gevochten werd. Dit vechten zou hebben plaatsgevonden op het [straatnaam 2] te Gemert. Verder verklaarde hij dat hij op een gegeven moment iemand hoorde roepen: "Ik schiet je kapot" of woorden van gelijke strekking. Verder verklaarde [betrokkene 1] dat hij kort daarop een harde knal had gehoord.
Verbalisant [naam verbalisant 3] heeft – zakelijk weergegeven – als volgt gerelateerd: [4] Ik, verbalisant [naam verbalisant 3] , nam telefonisch contact op met [betrokkene 3] . Ik hoorde
dat zij zei dat er een grote groep op de vuist was geweest. Er waren op een geven
moment twee groepen welke richting de Rabobank liepen. [betrokkene 3] gaf aan dat zij jongens
terug zag rennen en dat er geroepen werd dat er iemand een vuurwapen had. Diegene die
een vuurwapen zou hebben zou ene [verdachte] zijn. De jongens welke dit riepen
zouden [betrokkene 4] en [betrokkene 5] zijn geweest.
Ik, verbalisant [naam verbalisant 3] , nam telefonisch contact op met [betrokkene 4] . Ik
hoorde dat hij zei dat er twee jongens ruzie hadden en dat dit gesust werd.
Vervolgens werd er gevochten. Hij hoorde van [betrokkene 5] dat hij een vuurwapen had
gezien en dat zij weg moesten. [betrokkene 4] is vervolgens met [betrokkene 5] weggerend daarna hoorde hij twee knallen. Hij zei dat het ene [verdachte] zou zijn geweest.
Ik, verbalisant [naam verbalisant 3] , nam telefonisch contact op met [betrokkene 5] . Ik hoorde
dat hij zei dat hij wel een vuurwapen had gezien. Vervolgens hoort [betrokkene 5] één persoon tegen een ander persoon zeggen 'anders geef mij dat wapen’. [betrokkene 5] ziet vervolgens dat een zwart kleurig voorwerp dat op een vuurwapen lijkt wordt overgegeven. Hij stond er een aantal meter vanaf. Hij heeft toen tegen zijn vriend [betrokkene 4] gezegd dat ze moesten vertrekken.
Aangever [slachtoffer 1] heeft bij de politie – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [5] Op zondag 14 april 2019, omstreeks 03.00 uur, verliet ik samen met mijn twee vrienden
uitgaansgelegenheid club [clubnaam] , welke is gelegen aan de openbare weg [straatnaam 2] 3 te
Gemert. Mijn vrienden heten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] . Ik zag dat midden op het plein voor club [clubnaam] een vechtpartij gaande was, waarbij ongeveer tien personen betrokken waren. Ik en mijn vrienden stonden op een afstand van twintig meter vanaf voornoemde vechtpartij. Ik zag dat uit het niets de vechtpartij ineens over was. Ik was in gesprek met een mij onbekend iemand, toen ik ineens [slachtoffer 3] hoorde roepen. Ik hoorde dat [slachtoffer 3] riep: " [slachtoffer 1] ." " [slachtoffer 1] " is mijn bijnaam. Ik keek in de richting van het midden van het plein en zag dat [slachtoffer 3] bij een groep van twee meisjes en vijf of zes jongens stond. Een meisje herkende ik later als zijnde [getuige 2] . Ik ken [getuige 2] van vroeger, toen ik haar op de kermis in Gemert leerde kennen. Dit is ongeveer zes jaar geleden. Hierop renden [slachtoffer 2] en ik naar [slachtoffer 3] toe. Ik zag dat de lip van [slachtoffer 3] bloedde. Ik vroeg aan [slachtoffer 3] : "Wat is er gebeurd?" Ik hoorde dat [slachtoffer 3] tegen mij zei: "Ik ben door hem geslagen." Ik zag dat [slachtoffer 3] een mij onbekende jongen aanwees. Ik kan u deze jongen als volgt omschrijven: Nederlander, blanke huidskleur, lange groene jas, geschatte lengte 1.80. Hierop zei ik tegen de jongen met de lange groene jas: "Waarom heb je hem geslagen?" De jongen met de lange groene jas zei niks tegen mij. Ik zag dat vanuit het niets, de vrienden van de jongen met de lange groene jas, terugkwamen. Ik zag en voelde dat vanuit het niets alle jongens van deze groep mij, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] met gebalde vuisten begonnen te slaan. Ik voelde dat ik meerdere keren hard met gebalde vuist op mijn achterhoofd en op mijn gezicht werd geslagen. Ik zag dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] ondertussen ook zichzelf aan het verdedigen waren. Ik zag dat meerdere jongens met gebalde vuist tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] sloegen.
Op dezelfde dag en datum, ik schat dat het toen 03.15 uur was, zag ik dat de jongen met de lange groene jas ineens een kleine zwarte revolver uit de binnenzak van zijn jas haalde. Ik zag dat de jongen met de lange groene jas, deze revolver op het hoofd van [slachtoffer 3] richtte. Ik hoorde dat de jongen met de lange groene jas tegen [slachtoffer 3] zei: "Ik schiet je helemaal kapot." Ik was ondertussen nog in gevecht. Ik hoorde een mij onbekende jongen roepen: "Schiet hem. Schiet hem". Ik zag dat de jongen met de lange groene jas, tweemaal hard met de revolver tegen het hoofd van [slachtoffer 3] sloeg. Hierop liep ik naar de jongen met de lange groene jas. Ik had nog maar net een stap gezet, toen ik zag dat de jongen met de lange groene jas zich omdraaide naar mij. Ik zag dat de afstand tussen mij en de jongen met de lange groene jas op dat moment ongeveer een meter bedroeg. Ik zag dat de jongen met de lange groene jas, met zijn rechterhand de revolver op mijn middel richtte. Nog voordat ik in de gaten had wat gebeurde, hoorde ik een harde knal vanuit de revolver en zag ik dat er een klein beetje rook uit de loop van de revolver kwam. Ik voelde meteen hierna een stekende pijn in mijn rechterbovenbeen, ter hoogte van mijn rechter lies. Ik had zo'n pijn, dat ik bijna niet meer kon lopen.
Uit de geneeskundige verklaring betreffende aangever [slachtoffer 1] blijkt het volgende: [6] Uitwendig letsel: inschot opening lies rechts. Kogel nog in de bil, niet kunnen verwijderen. Geschatte duur van genezing 2-3 weken.
Verbalisant [naam verbalisant 4] heeft – zakelijk weergegeven – als volgt gerelateerd: [7]
Tijdens het onderzoek aan de auto van aangever [slachtoffer 1] heb ik hem kort gesproken en hem nog enkele aanvullende vragen gesteld voor het onderzoek. Ik hoorde dat hij mij de volgende zaken vertelde:
Via [getuige 3] had hij een dag na het incident een foto van [verdachte] gekregen waarop de aangever [verdachte] meteen herkende als diegene die het vuurwapen vasthield en hem had beschoten. [getuige 3] was net een detective op social media en had gauw de foto’s van [verdachte] en [getuige 2] gevonden, dankzij de informatie van [slachtoffer 1] dat [getuige 2] de vriendin was van diegene die hem had beschoten.
Getuige [getuige 3] heeft bij de politie – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [8] Ik kreeg op een gegeven moment een bericht van [slachtoffer 1] van “Wie is die vriend van [getuige 2] ”? [slachtoffer 1] had toen in eerste instantie nog niet verteld wat er was gebeurd. Ik had [getuige 2] op Facebook, althans dat dacht ik. Ik heb toen haar profiel opgezocht. Ik zag gelijk een foto van haar en haar vriend erbij, dat was haar omslagfoto. Ik heb toen die foto naar [slachtoffer 1] gestuurd en hij zei gelijk “ja, dat is hem”.
Verbalisant [naam verbalisant 4] heeft – zakelijk weergegeven – als volgt gerelateerd: [9]
Op 24 mei 2019 ontving ik van aangever [slachtoffer 1] een screenshot van het Whatsapp
gesprek tussen hem en aangever [slachtoffer 2] . Dit gesprek zou hebben plaatsgevonden de dag na de nacht van 14 april 2019. In deze screenshot is te zien dat iemand die in de telefoon van aangever [slachtoffer 1] is opgeslagen als ‘Sub B’ om 14:10 uur via Whatsapp onder andere stuurt 'wat een stelletje mietjes 7 man’. ‘Of 6 man waren ze’. Vervolgens stuurt aangever [slachtoffer 1] om 17:42 uur een foto naar ‘Sub B' van [getuige 2] samen met [verdachte] . ‘Sub B’ reageert daarop met ‘Ja dat is hem’. ‘Ik denk dat mijn kaak gekneusd is’. Ik heb vervolgens aan aangever [slachtoffer 1] gevraagd of ‘Sub B’ aangever [slachtoffer 2] betrof. Hij gaf aan dat dit het geval was en stuurde de contactgegevens van ‘Sub B’ naar mij door. Ik zag dat daaraan het nummer ‘ [telefoonnummer] ’ gekoppeld staan. Ik zag in de politiesystemen dat dit nummer in gebruik was bij [slachtoffer 2] .
Aangever [slachtoffer 2] heeft – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [10] Ik was op 14 april 2019 met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] in Gemert op stap in uitgaansgelegenheid Club [clubnaam] . Om 03:00 uur ging de club dicht en liepen wij naar buiten. Ik ging met [slachtoffer 1] een sigaret roken. Wij zagen dat [slachtoffer 3] een stukje verder in gevecht kwam met drie onbekende jongens. Ik ben er naar toegelopen om te kijken wat er aan de hand was. Ik kwam ook met de jongens in gevecht. Er kwamen meerdere jongens bij. Totaal ongeveer 6 a 7 jongens. Ik werd toen door een van de jongens vast gepakt en zei dat ik rustig moest doen. Ik zag een onbekende jongen rechts van mij komen. Hij begon zich met het gesprek te bemoeien en zette toen een pistool tegen mijn hoofd aan. Hij riep hierbij: “Ik ga jullie schieten!” Ik zag dat hij daarna het pistool op [slachtoffer 1] richtte. [slachtoffer 1] was op dat moment in gevecht met drie jongens. Ik zag dat de jongen met het pistool schoot in de richting van [slachtoffer 1] . Ik hoorde een doffe knal en zag dat er vuur uit het pistool kwam. Na het schot stoof iedereen uit elkaar en rende alle kanten op. Alleen [slachtoffer 1] ,
[slachtoffer 3] en ik bleven op de straat achter.
[slachtoffer 1] stuurde de volgende dag een foto van de jongen door naar mij. Ook gaf hij
door dat de jongen [verdachte] zou heten. Op die foto stond ook een meisje. Ik herkende dat
meisje. Zij was die nacht ook bij die jongen. Ik denk dat dit de vriendin van die
jongen is omdat zij de hele tijd samen waren. Ik wist daarom dat de jongen op de foto de jongen was die geschoten had. Het meisje wat bij de jongen had zwarte lange haren.
Aangever [slachtoffer 2] heeft op 1 juni 2019 aanvullend – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [11] V: In je eerdere verklaring geef je aan dat je de volgende dag na het incident een foto had
ontvangen van [slachtoffer 1] . Herkende jij de jongen op deze foto als de persoon welke op
heeft geschoten?
A: Ja want hij kwam met dat pistool in mijn gezicht voordat hij schoot. Hij kwam namelijk eerst naar mij, toen naar [slachtoffer 3] en daarna schoot hij.
V: Waaraan herkende jij deze persoon?
A: Aan zijn gezicht.
V: Waarvan ken jij deze persoon?
A: Hij kwam heel dicht in mijn gezicht en aan zijn haar en aan zijn kapsel. Ik ken hem verder niet van naam of van zien. Ik herken hem gewoon omdat hij met dat pistool in mijn gezicht kwam.
Getuige [slachtoffer 3] heeft – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [12] Omstreeks 03:00 uur is het sluitingstijd en zijn we naar buiten gegaan. Toen ik buiten was moest ik plassen en zei ik dit tegen [slachtoffer 1] . Ik gaf aan dat ze even moesten wachten. Ik ben het plein overgestoken, omdat ik bij de struiken achter de parkeerplaats wilde gaan plassen. Ik liep voorbij een grote groep. Ik had het idee dat dit twee groepen waren welke ruzie hadden met elkaar. Ik ben gaan plassen, toen ik terug kwam en weer voorbij deze groep liep hoorde ik dat een persoon uit de groep tegen mij zei: "Had je nog iets". Ik draaide mij om en ik zei "Ik heb niks hoezo". Nadat ik dit tegen hem zei werd er heen en weer wat gescholden. Ze kwamen om mij heen staan en uit het niets werd ik twee keer geslagen. Toen ik daar in gevecht was heb ik geroepen naar mijn vrienden welke iets verderop stonden. Ik zag dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar mij toe kwamen gerend. Er ontstond een vechtpartij, waarbij er door beide geslagen en geduwd werd. Wij moesten ons verdedigen tegen een groep van 8 mensen. De vechtpartij verplaatste zich naar om de hoek van de Rabobank. Ik zag dat er een vanachter een meisje op mij afkwam welke een schoen met stiletto had vast had. Ik zag dat ze deze schoen omhoog hield en ik zag dat ze mij hiermee wilde steken. De hak schampte mijn oor. Direct daarna zag en voelde ik dat ik meerdere keren werd geslagen door een jongen met blonde haren. Ik werd tegen mijn hoofd geslagen. Ik probeerde mij te weren. Ik viel om en kwam op de grond terecht. Ik stond weer op en ik zag in een autoruit dat ik een bloedneus had. Ik keek op dat moment om mij heen en zag aan mijn linkerzijde dat [slachtoffer 1] in gevecht was en zichzelf verdedigde en ik zag aan de rechterzijde [slachtoffer 2] ook in gevecht was en zichzelf verdedigde. [slachtoffer 2] kwam naar mij gelopen en hij vroeg aan mij of het ging. Ik zag dat de blonde jongen en de jongen welke later [slachtoffer 1] had geschoten heel snel op ons af kwamen. Ik zag dat de jongen welke [slachtoffer 1] later had beschoten een vuurwapen vast had. Ik had het vermoeden dat het meisje wat er bij was welke mij met de hak probeerde te slaan zijn vriendin was. Ik zag dat deze jongen het vuurwapen tegen het hoofd van [slachtoffer 2] hield. Ik hoorde dat de blonde jongen riep: "Schiet hem". Dit riep hij meerdere malen. Ik hoorde dat de jongen met het vuurwapen enkele keren riep: "Ik ga je schieten". Ik zei tegen deze jongen "Niet doen". Ik kreeg vervolgens het vuurwapen tegen mijn borst. Ik hoorde dat hij zei "Je weet niet wie wij zijn". Ik hoorde dat er ook "kamp [gemeente 2] " werd gezegd. Ik kreeg vervolgens het vuurwapen ook tegen mijn hoofd. Ik werd tweemaal met het vuurwapen tegen mijn voorhoofd geslagen. Hiervan had ik een bult op mijn hoofd. Direct nadat ik werd geslagen viel ik op de grond. Ik hoorde toen ik op de grond lag een knal. Ik stond weer op en ik zag dat de groep waarmee we ruzie hadden wegrenden. Ik zag dat [slachtoffer 1] weg strompelde.
Verbalisant [naam verbalisant 4] heeft – zakelijk weergegeven – als volgt gerelateerd: [13] Ik vroeg getuige [slachtoffer 3] of hij deze foto ook had gezien waarop [slachtoffer 1] de schutter herkende. Ik hoorde dat hij zei dat hij deze foto van [verdachte] ook had gezien. Ik vroeg hem wat hij dacht toen hij die foto voor het eerst zag. Ik hoorde dat hij mij het volgende vertelde: “Ik dacht meteen die jongen komt me bekend voor. Zij waren tijdens de vechtpartij met 6 of 7 man en ik heb ze niet allemaal goed kunnen zien en onthouden, het was donker, we hadden alcohol gedronken en er vielen klappen. Het was chaos. Maar ik wist meteen dat de jongen op de foto erbij was geweest en dat hij voor mij had gestaan met het vuurwapen. De jongen die het vuurwapen vast had, heeft dit wapen op mijn borst gezet, toen op mijn hoofd en mij er toen mee geslagen. Ik heb deze persoon in de ogen kunnen kijken. Dit was 100% zeker de persoon op die foto en dus [verdachte] . Toen ik ben geslagen met het vuurwapen viel ik op de grond. Maximaal 10 seconden later hoorde ik de harde knal van het schot. Ik heb dus niet gezien dat [verdachte] met het wapen [slachtoffer 1] neerschoot, maar ik ga er vanuit dat hij in die seconden niet het vuurwapen heeft
afgegeven. Ik weet vrijwel zeker dat hij heeft geschoten. Ik heb ook gezien dat hij voordat hij het vuurwapen op mij richtte, het wapen op [slachtoffer 2] richtte.”
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1.
De rechtbank acht de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] geloofwaardig. Hij heeft van meet af aan gedetailleerd en consistent verklaard over het voorval. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] over de vechtpartij en het schietincident worden ondersteund door de 112-meldingen, de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en het blijkens de geneeskundige verklaring bij aangever [slachtoffer 1] geconstateerde letsel. Het voorgaande overwegende stelt de rechtbank vast dat de tenlastegelegde handelingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte de persoon is die de tenlastegelegde handelingen heeft gepleegd en overweegt hiertoe als volgt.
Herkenningen facebook.
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij verdachte via een foto op facebook heeft herkend als de persoon die op hem geschoten heeft. Aangever [slachtoffer 1] heeft de dag na het incident aan [getuige 3] gevraagd te zoeken op internet naar de vriend van [getuige 2] . [slachtoffer 1] ging er namelijk vanuit dat het de vriend van [getuige 2] was die op hem geschoten had. Aangever [slachtoffer 1] kent [getuige 2] al een aantal jaren. Nadat hij van [getuige 3] een foto doorgestuurd had gekregen van de vriend van [getuige 2] , zijnde verdachte, herkende hij deze meteen als diegene die het vuurwapen vasthield en hem had beschoten. Deze verklaring van aangever [slachtoffer 1] wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 3] die eveneens heeft verklaard dat aangever hem vroeg te zoeken naar een foto van de vriend van [getuige 2] en dat aangever verdachte meteen herkende. Aangever [slachtoffer 1] heeft [getuige 3] op zijn concrete aanwijzingen onderzoek laten doen op facebook naar de vriend van [getuige 2] , daar de foto en het profiel van verdachte gevonden en hem daarop herkend als de dader. Daarna heeft hij de foto aan het onderzoeksteam ter beschikking gesteld waarop een en ander verder is onderzocht. De rechtbank is van oordeel dat daarmee sprake is van een betrouwbare herkenning.
Aangever [slachtoffer 1] heeft vervolgens de foto van verdachte doorgestuurd naar zijn vrienden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , die verdachte ook herkennen als zijnde de schutter. [slachtoffer 2] verklaart hierover dat hij verdachte herkende aan zijn gezicht omdat hij met dat pistool in zijn gezicht kwam. [slachtoffer 3] verklaart hierover dat hij meteen wist dat de jongen op de foto erbij was geweest en dat hij voor hem had gestaan met het vuurwapen. Hij had deze persoon in de ogen kunnen kijken. De rechtbank is van oordeel dat geen rechtsregel eraan in de weg staat om, vanzelfsprekend met de daarbij gepaste behoedzaamheid, gebruik te maken voor het bewijs van de verklaring van een getuige die de dader van een strafbaar feit zegt te herkennen op een hem bij een enkelvoudige fotoconfrontatie getoonde foto, zoals hier bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] het geval is geweest. Deze herkenningen zouden op zichzelf staand onvoldoende zijn voor een bewezenverklaring, maar de rechtbank is van oordeel dat deze herkenningen wel als steunbewijs gebruikt kunnen worden voor de verklaring van aangever [slachtoffer 1] .
112 meldingen.
De rechtbank constateert dat de naam van verdachte ook bij de diverse 112 meldingen is genoemd. Op 14 april 2019 komen er diverse meldingen bij de politie binnen over de vechtpartij en het schietincident. [betrokkene 1] heeft bij de politie gemeld dat er gedreigd werd met een schietpartij. Er wordt gevraagd met wie er ruzie is en op de achtergrond wordt door een vrouw de naam [verdachte] uit [plaatsnaam] genoemd. De telefoon wordt vervolgens als [betrokkene 1] te geëmotioneerd raakt, overgenomen door [betrokkene 2] die – zakelijk weergegeven – verklaart dat verdachte en zijn vrienden aan het dreigen waren, dat er door vrienden van verdachte is geslagen en geschopt en dat zij toen zij wegliep een schot heeft gehoord. [betrokkene 3] heeft bij haar 112 melding ook de naam van [verdachte] genoemd. Hij zou het wapen hebben. Verder is bij deze melding door de politie op de achtergrond gehoord dat iemand zegt: “kwam op hem af en zei [verdachte] geef mij dat pistool en nou”. [betrokkene 3] heeft later, nadat zij hiernaar werd gevraagd, verklaard dat de jongens die riepen dat [verdachte] het wapen zou hebben, [betrokkene 4] en [betrokkene 5] waren. De verklaring van [betrokkene 3] wordt bevestigd door de verklaring van [betrokkene 4] die tegen de politie heeft verklaard dat hij van [betrokkene 5] had gehoord dat hij een vuurwapen had gezien en dat het ene [verdachte] zou zijn geweest. De 112 meldingen kunnen derhalve naar het oordeel van de rechtbank eveneens als steunbewijs worden gezien voor de verklaring van aangever [slachtoffer 1] dat verdachte de schutter is geweest.
Verklaring verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat bovenstaande bewijsmiddelen schreeuwen om een verklaring van verdachte, die hij niet gegeven heeft.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij niet de persoon is geweest die heeft geschoten. Hij weet niet meer of hij die bewuste nacht in Gemert op stap is geweest, hetgeen gelet op de gebeurtenissen die nacht bijzonder ongeloofwaardig is. Verder kon hij op een vraag van de rechtbank of hij in het bezit is of was van een lange groene jas geen antwoord geven omdat hij dat ook niet meer wist, hetgeen ook ongeloofwaardig is.
Daarbij verdient nog opmerking dat het opvallend is dat uit de historische telefoongegevens van [getuige 2] , zijnde de vriendin van verdachte, is gebleken dat na 13 april 2019, zijnde vanaf de dag van het incident, ineens geen zichtbaar contact meer is tussen het telefoonnummer dat gebruikt werd door verdachte en het telefoonnummer van [getuige 2] . Verder is ook de telefoon van [betrokkene 6] onderzocht. [betrokkene 6] is door aangever [slachtoffer 1] herkend als de persoon die het wapen aan verdachte gaf. Er zijn een groot aantal berichten en gesprekken opgeslagen op de onderzochte telefoon van [betrokkene 6] tussen [getuige 2] , verdachte en [getuige 1] . Opvallend is dat er bijna geen berichten aanwezig zijn die te relateren zijn aan het schietincident. In april 2019 ontbreken ook een aantal data.
De rechtbank acht op basis van voornoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien bewezen dat verdachte de persoon is geweest die op aangever [slachtoffer 1] heeft geschoten. Het dossier geeft geen onderbouwing voor een alternatieve lezing van de bewijsmiddelen zoals een overdracht van het wapen voorafgaand aan de schietpartij, zoals door de verdediging is betoogd.
Kwalificatie.
Poging tot doodslag?
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen hoe het handelen van verdachte dient te worden gekwalificeerd. Uit de aanwezige medische informatie in het dossier is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende naar voren gekomen dat verdachte opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, om aangever [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Hoewel op basis van de bewijsmiddelen bewezen kan worden geacht dat verdachte aangever [slachtoffer 1] met een vuurwapen in zijn lies/bilstreek heeft geschoten, bevat het dossier onvoldoende bewijs om vast te kunnen stellen dat door bovengenoemd handelen naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans bestond op de dood van [slachtoffer 1] . Uit de medische verklaring kan niet worden afgeleid wat het bij [slachtoffer 1] ontstane letsel precies inhoudt en of dit in potentie dodelijk kon zijn. Er wordt slechts vermeld dat er een inschot in de opening van de lies rechts zat, de kogel nog in de bil zat en niet verwijderd kon worden en de genezingsduur werd geschat op twee/drie weken. De bewijsmiddelen verschaffen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende helderheid om zonder meer, in het bijzonder zonder nadere medische informatie, vast te stellen dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. Verdachte dient dan ook van het onder 1 primair en laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
Zware mishandeling?
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Zoals hiervoor reeds is overwogen blijkt uit de medische verklaring dat bij aangever [slachtoffer 1] sprake was van een inschot in de lies, waarbij de kogel nog in de bil zat en niet verwijderd kon worden en dat de genezingsduur werd geschat op twee/drie weken. De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte toegebrachte letsel niet zonder meer kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. Nu er geen medische ingrijpen noodzakelijk is geweest en de genezingsduur is geschat op twee/drie weken, is de rechtbank van oordeel dat het letsel van aangever [slachtoffer 1] niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Verdachte zal daarom ook van het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Poging tot zware mishandeling?
Ten aanzien van het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel opleveren. Door met een vuurwapen op de lies/bilstreek van aangever [slachtoffer 1] te schieten heeft verdachte in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen en aanzien van de feiten 3, 4 en 5.
De rechtbank is op grond van voorgaande bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen van oordeel dat de feiten 3, 4 en 5 eveneens wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. De aangifte van [slachtoffer 2] dat hij door verdachte met een vuurwapen is bedreigd wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [slachtoffer 3] . De verklaring van [slachtoffer 3] dat hij door verdachte is bedreigd en mishandeld met het vuurwapen, wordt ondersteund door de verklaringen van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
op 14 april 2019 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een vuurwapen een kogel in het lichaam, lies-/bilstreek van die
[slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van feit 3:
op 14 april 2019 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door opzettelijk dreigend een vuurwapen tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] te zetten en daarbij die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga jullie schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Ten aanzien van feit 4:
op 14 april 2019 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] met een vuurwapen tegen het hoofd te slaan.
Ten aanzien van feit 5:
op 14 april 2019 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door opzettelijk dreigend bij die [slachtoffer 3] een vuurwapen op het hoofd en lichaam te richten en daarbij die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je/jullie schieten” en “Je weet niet wie wij zijn", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman gewezen op de oriëntatiepunten voor een poging tot zware mishandeling, nu hoogstens daar sprake van kan zijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, een mishandeling en een tweetal bedreigingen met de dood. Verdachte heeft zonder enige aanwijsbare reden op het slachtoffer [slachtoffer 1] geschoten en hem daarmee verwond in de lies/bilstreek. Het slachtoffer had door het handelen van verdachte ernstiger gewond kunnen raken. Daarnaast heeft verdachte de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht door een vuurwapen tegen hun hoofd te zetten. Ook heeft hij het slachtoffer [slachtoffer 3] met het vuurwapen geslagen. Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers aangetast. De bedreigingen en het geweld moeten een grote indruk op hun hebben gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan.
De rechtbank weegt als strafverzwarende omstandigheid mee dat verdachte gericht met een vuurwapen heeft geschoten in de openbare ruimte, in de nabijheid van diverse uitgaansgelegenheden en in aanwezigheid van het uitgaanspubliek. Dit heeft tot grote paniek en angst geleid bij de daar aanwezige personen, zoals blijkt uit de 112-meldingen en diverse getuigenverklaringen. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid bij degenen die slachtoffer of getuige waren van het gebeurde, maar ook in bredere zin bij de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijk feiten. Het strafblad van verdachte heeft daarom geen strafverzwarende invloed.
Tot slot heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport van 3 maart 2020. De reclassering ziet duidelijke aanwijzingen voor toepassing van het commune (volwassenen-)strafrecht. Verdachte komt leeftijdsadequaat over, er worden geen aanwijzingen voor beperkte handelingsvaardigheden of voor een achterstand in ontwikkeling of beperking in functioneren gezien. De reclassering ziet geen zwaarwegende negatieve gevolgen voor het opleggen van een gevangenisstraf.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Om deze reden ziet de rechtbank geen aanleiding de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen, zoals door de raadsman van verdachte is verzocht.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring is gekomen dan door de officier van justitie is gevorderd.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 45, 57, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van hetgeen onder feit 1 primair, subsidiair en onder feit 2 is ten laste gelegd.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
poging tot zware mishandeling
Ten aanzien van feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van feit 4:
mishandeling
Ten aanzien van feit 5:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair, feit 3, feit 4 en feit 5:
Een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. J.J.A. Donkersloot en mr. P.J.H. van Dellen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers, griffier,
en is uitgesproken op 23 maart 2020.
mr. P.J.H. van Dellen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie regio Oost-Brabant, Districtsrecherche Helmond, onderzoek [onderzoeksnaam] / OB3R019026.
2.Proces-verbaal uitwerken 112 meldingen d.d. 2 juni 2019 pagina 96-100.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 april 2019, pagina 50.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2019, pagina 14-15.
5.Proces-verbaal aangifte d.d. 18 april 2019, pagina 18-24.
6.Een geschrift betreffende een geneeskundige verklaring d.d. 5 mei 2019, pagina 27.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 mei 2019, pagina 206-207.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 24 juni 2019, pagina 71-73.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 augustus 2019, pagina 39-41.
10.Proces-verbaal aangifte d.d. 22 april 2019, pagina 41-43.
11.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 1 juni 2019, pagina 44-45.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 april 2019, pagina 46-48.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 september 2019, pagina 49.