Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[gedaagde sub 1] ,
Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders B.V.,
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft eiseres, wonende te [woonplaats 1], een vordering ingesteld tegen de gerechtsdeurwaarders, waaronder [gedaagde sub 1] en [A], wegens onrechtmatig handelen. De zaak betreft een dagvaarding die op 22 november 2018 door [gedaagde sub 3], een toegevoegd gerechtsdeurwaarder, is betekend. Eiseres ontving de dagvaarding zonder datum en tijdstip van verschijning, wat in strijd is met artikel 111 lid 2 sub f van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Eiseres heeft de gerechtsdeurwaarders aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden door deze beroepsfout, die heeft geleid tot een verstekvonnis tegen haar op 20 december 2018.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarders, en met name [A], een beroepsfout hebben gemaakt door de dagvaarding niet correct op te stellen. De rechtbank oordeelt dat [A] onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseres, omdat de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht, niet is nageleefd. De rechtbank wijst de vordering van eiseres toe en veroordeelt [A] tot betaling van € 2.766,09, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 mei 2019. De rechtbank verklaart eiseres niet ontvankelijk in haar vorderingen tegen [gedaagde sub 1] en LAVG, omdat deze partijen niet aansprakelijk zijn voor de beroepsfout van [A].
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van gerechtsdeurwaarders en de noodzaak om wettelijke voorschriften te volgen bij het uitbrengen van dagvaardingen. De rechtbank legt de proceskosten ten laste van [A], die grotendeels in het ongelijk is gesteld.