ECLI:NL:RBOBR:2020:1583

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 maart 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
01/865080-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak moord en bewezenverklaring doodslag na fatale steekpartij door echtgenoot

Op 16 maart 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een man die beschuldigd werd van moord op zijn echtgenote. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 juni 2019 in 's-Hertogenbosch zijn vrouw met een mes heeft gestoken, wat leidde tot haar overlijden. Tijdens de rechtszittingen op 23 september 2019, 16 december 2019 en 2 maart 2020 is het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder verklaringen van verbalisanten en deskundigen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte weliswaar opzet had op de dood van zijn vrouw, maar dat er geen sprake was van voorbedachte raad, waardoor hij werd vrijgesproken van moord en veroordeeld voor doodslag. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 10 jaar opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte en de impact van het delict op de nabestaanden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865080-19
Datum uitspraak: 16 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op 1952,
thans gedetineerd te: P.I. Haaglanden, PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting 23 september 2019, 16 december 2019 en 2 maart 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 augustus 2019.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 2 maart 2020 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 juni 2019 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een mes in haar keel en/of nek en/of het lichaam, te steken en/of te snijden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

Geldigheid van de dagvaarding.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.

Bevoegdheid van de rechtbank.

De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie.

De raadsman van verdachte heeft gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv). Er is namelijk geen bloedonderzoek gedaan bij verdachte.
De rechtbank stelt vast dat de raadsman zijn standpunt niet met argumenten heeft onderbouwd. Daarmee is niet voldaan aan de specifieke, zware stelplicht zoals die geldt voor de zogenoemde ‘359a-verweren’. Dat betekent dat de stelling van de raadsman geen verdere bespreking behoeft. De officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen.

Schorsing van de vervolging.

Er zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van de impliciet primair ten laste gelegde moord.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit, omdat het opzet van verdachte op de dood van het slachtoffer ontbreekt.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
bewijsmiddelen
Verbalisant [naam verbalisant 1] heeft op 13 juni 2019 - zakelijk weergegeven - verklaard:
Op 13 juni 2019 rond 13.45 uur kwam een man aan de balie van het politiebureau te ’s-Hertogenbosch, die in zijn hand een stuk papier vasthield dat doordrenkt was met bloed. Ik vroeg aan hem wat er gebeurd was, waarop de man zacht zei: “ik heb mijn vrouw net gestoken”. Ik vroeg het adres waarop de man zei: “ [straatnaam] ”. [2]
Verbalisant [naam verbalisant 2] heeft op 13 juni 2019 - zakelijk weergegeven - verklaard:
Op 13 juni 2019 om 14.02 uur kwamen wij, verbalisanten [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 3] ter plaatse, Toen de voordeur van de woning aan de [straatnaam] te 's-Hertogenbosch open was gemaakt, zag ik in de gang een vrouw op de grond liggen met om haar heen een grote rode plas, vermoedelijk bloed. Ongeveer 20 centimeter boven haar hoofd lag een mes op de grond. Het mes was circa 15 tot 20 centimeter lang en zat volledig onder de rode vloeistof. De ambulancebroeders concludeerden dat de vrouw was overleden. [3]
De ter plaatse gekomen schouwarts heeft in zijn ‘Verslag betreffende een niet-natuurlijke dood’ onder meer het navolgende - zakelijk weergegeven - vastgesteld:
Bij het slachtoffer is sprake van diepe snijwonden in beide wangen en een diepe rechte snede in de hals van oor tot oor ca 10 cm, dwars over de hals door de huid, de halsspieren, het strottenhoofd, de luchtpijp en halsslagaders. Er is sprake van een snede op de arm.’
(Voorlopige) conclusie: het slachtoffer is overleden ten gevolge van verbloeding (via de halsslagaders). [4]
Verbalisanten [naam verbalisant 4] en [naam verbalisant 5] hebben op 13 juni 2019 - zakelijk weergegeven - verklaard:
Op 13 juni 2019, om 21:50 hebben wij de broers van het slachtoffer, [broer slachtoffer 1] en [broer slachtoffer 2] geconfronteerd met het slachtoffer. Zij bevestigden dat het dodelijk slachtoffer hun zus, [slachtoffer] betrof. [5]
Forensisch patholoog dr. [deskundige] heeft in zijn voorlopig sectierapport d.d. 14 juni 2019 - zakelijk weergegeven - het navolgende verklaard:
‘Bij de sectie werden in totaal 50 grotere en kleine snijletsels gezien. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door de inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig snijdend/perforerend geweld, zoals opgeleverd kan worden door snijden met één of meerdere scherprandige voorwerpen zoals een mes.
Bij snijletsel in de hals was er onder andere klieving van twee zeer grote bloedvaten. Klieving van deze structuren heeft, gezien de bevindingen sub 6 (te weten:
“er waren weinig lijkvlekken. De bindvliezen van de ogen en slijmvliezen waren bleek, meerdere organen (o.a. hart, longen en nieren) waren bloedleeg en/of bleek” [6] ) geleid tot ernstig bloedverlies. Dit heeft aanleiding gegeven tot algehele weefselschade door zuurstoftekort, waarmee het overlijden wordt verklaard. Bij de overige snijletsels waren geen belangrijke structuren zoals grote bloedvaten of essentiële organen geraakt. Deze letsels kunnen derhalve op zich het overlijden niet verklaren. Wel hebben zij bijgedragen aan de snelheid van het overlijden middels bloedverlies. De geweldsinwerkingen bij de snijletsels op het hoofd kunnen daarnaast het bewustzijn negatief hebben beïnvloed. De snijletsels op de armen en handen kunnen gezien hun locatie passen bij afweerletsels.
Het aspect van het letsel in de hals, met uitlopers aan weerszijden en meerdere huidflapjes, geeft aan dat bij het ontstaan van dit letsel meerdere snijbewegingen zijn gemaakt. De beschadiging van de wervelkolom geeft aan dat de krachtinwerking ter plaatse substantieel moet zijn geweest.
De voorlopige conclusie is:
Het overlijden van [slachtoffer] , geboren in 1966, wordt verklaard door bloedverlies ten gevolge van één snijletsel in de hals. De overige circa 49 kleinere en grotere snijletsels kunnen op zich het overlijden niet verklaren, maar kunnen hebben bijgedragen aan het overlijden middels bloedverlies.’ [7]
‘Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood’ van dr. [deskundige] d.d. 18 juni 2019:
Samengevat: de bevindingen en conclusies van het voorlopige sectierapport worden gehandhaafd. [8]
Verdachte heeft op 15 juni 2019 ten overstaan van verbalisanten - zakelijk weergegeven - het navolgende verklaard:
‘Ik vroeg aan mijn vrouw of ze ontbijt kon maken voor ons. Ze zei toen: “doe maar zelf”. Ik zei dat ik dat niet kon, omdat ik trilde. We kregen toen ruzie en ze sloeg mij op de plek (in mijn nek) waaraan ik geopereerd ben. [9]
Ik werd kwaad door die vernederingen. Ik ging naar de schuur. [10] Ik stond in de schuur en zag daar een doos waar allemaal messen in zaten. Ik heb daar toen een mes gepakt. Het mes lag in een doos boven op de kast. Ik heb het mes gekocht voor de feestdagen om vlees mee te snijden. Dit mes lag bovenop. Daarna liep ik met het mes naar de keuken waar mijn vrouw stond. Ze was bezig met iets en zei niets. [11]
Ik hield het mes vast met mijn rechterhand. Ik stak haar. Ze draaide zich naar mij toe en ik raakte haar bij haar hoofd. Ze gilde toen in een keer. Ik weet niet hoe vaak ik haar geraakt heb. Ze heeft geschreeuwd en daarna vochten we om dat mes. Ze probeerde het mes te bemachtigen. Ze pakte het mes vast. Het mes heeft mij op mijn hand gesneden. Ze heeft het mes bijna kunnen bemachtigen, maar ik kon het weer pakken. Ik weet niet of ik haar nog een keer heb gestoken; we waren toen op de gang. [12]
Ik stond op en zag dat ik een snee in mijn hand had. Ik keek in de lades of er nog verband was en ben me daarna in de douche gaan wassen. Ik zag dat mijn broek bebloed was en ik heb er een broek overheen gedaan. Ik dacht: “Ik ga naar de politie”. Ik zag mijn vrouw; ze was zo gewond. Ik zag veel bloed op de grond. Ik heb er niet aan gedacht om een ambulance te bellen. [13] Ik ben naar de politie gefietst. Ik heb niet gekeken of mijn vrouw nog leefde toen ik wegging. [14]
Verdachte heeft op 2 maart 2020 ter terechtzitting -zakelijk weergegeven - verklaard:
Ik was boos was geworden op mijn vrouw, omdat zij geen ontbijt wilde maken en mij in mijn nek sloeg. Mijn hersenen zeiden toen tegen mij: “pak een mes en steek [slachtoffer] ”.
Ik ben vervolgens naar de schuur gegaan, heb daar uit een doos een mes gepakt, ik ben teruggelopen naar de keuken en ik heb een steekbeweging naar haar met het mes gemaakt. [15]
Conclusie met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft gedood.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of verdachte opzet had op de dood van zijn echtgenote, [slachtoffer] en zo ja, of sprake is van ‘voorbedachte raad’ (moord) of niet (doodslag).
Opzet
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu het bestanddeel ‘opzet’ niet bewezen kan worden. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte door zijn psychische toestand ten tijde van het doden van zijn echtgenote – door de raadsman omschreven als psychose of toxicologisch delirium – zijn wil niet ongestoord kon bepalen en van elk inzicht in de draagwijdte van haar handelen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken.
De officier van justitie is van mening dat sprake is van vol opzet. Zij heeft daarbij gewezen op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte.
Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat slechts wanneer het verdachte aan ieder inzicht in de reikwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken, dit kan leiden tot de conclusie dat het opzet heeft ontbroken.
Dit is, anders dan de raadsman heeft betoogd, naar het oordeel van de rechtbank in casu niet het geval. Voor dit oordeel is het navolgende van belang.
In het rapport over het toxicologisch/farmacologisch gedragskundig onderzoek wordt geconcludeerd dat het waarschijnlijk lijkt dat het medicijngebruik heeft bijgedragen aan een verminderde dan wel verwarde geestestoestand van verdachte. In voornoemd rapport wordt dus niet gesproken over een toxicologisch delirium of een ander effect van de medicatie waardoor het handelen niet aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank merkt op dat daarbij is uitgegaan van het medicijngebruik zoals door de verdediging opgegeven.
Verdachte is voorts uitvoerig onderzocht door twee gedragsdeskundigen en door geen van beiden is bij verdachte een psychose, een toxicologisch delirium of een daarmee gelijk te stellen toestand ten tijde van het plegen van de geweldshandelingen aannemelijk geacht.
Psychiater [deskundige 2] heeft bij zijn beoordeling van de geestesgesteldheid van verdachte in zijn rapport d.d. 29 november 2019 de bevindingen van de crisisdienst en het voorgeleidingsconsult betrokken. Hieruit bleek evenmin dat er bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake zou zijn geweest van een psychose of een ernstige cognitieve stoornis die het denken en handelen van verdachte volledig zou hebben beïnvloed. De psychiater, die het medicijngebruik van verdachte over de periode voorafgaand aan het delict met verdachte heeft doorgenomen, geeft gemotiveerd aan dat het onwaarschijnlijk is dat de door verdachte gebruikte medicatie van invloed is geweest op het ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier en van wat er op de terechtzitting is besproken niet blijkt dat verdachte zich niet bewust was van hetgeen hij deed, integendeel: verdachte heeft tijdens het opsporingsonderzoek en ter terechtzitting consistent en gedetailleerd verklaard dat hij boos werd nadat zijn vrouw hem geslagen had, dat zijn hersenen toen zeiden: “pak een mes en steek [slachtoffer] ”, hij naar de schuur is gelopen om een mes te pakken en haar in de keuken met het mes heeft gestoken. Daarbij heeft hij haar meerdere malen en met kracht diep van oor tot oor in de hals gesneden.
Tenslotte bevestigt de omstandigheid dat verdachte daarna zelf naar de politie is gefietst en daar vertelde: “ik heb mijn vrouw net gestoken” dat hij inzicht had in de ernst van wat hij had gedaan en het verboden karakter daarvan.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de wil van verdachte juist gericht was op de dood van het slachtoffer zodat de rechtbank (vol) opzet van verdachte op het doden van zijn echtgenote bewezen acht. Dat betekent dat het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Moord of doodslag?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte met voorbedachte raad zijn echtgenote van het leven heeft beroofd.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachten rade” moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Uit de verklaringen van verdachte valt af te leiden dat hij, overmand door gevoelens van vernedering en boosheid, naar de schuur is gegaan met de welbewuste bedoeling om een mes te pakken en daarmee zijn echtgenote te steken. De politie heeft een reconstructie van de door verdachte verrichte handelingen uitgevoerd en hieruit is naar voren gekomen dat met het lopen naar de schuur, het pakken van het mes uit één van de dozen, het terugzetten van de dozen en het weer teruglopen naar de keuken een tijdspanne van 1 minuut en 2 seconden is gemoeid. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank de hiervoor genoemde omstandigheden, waaronder de korte tijdspanne als een contra-indicatie voor voorbedachte raad. De rechtbank is van oordeel dat aldus niet vastgesteld kan worden dat sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg. Dat verdachte de dozen weer netjes heeft teruggezet in de schuur doet daaraan niet af.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van moord.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 13 juni 2019 te 's-Hertogenbosch, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een mes in haar keel en het lichaam, te steken en te snijden.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

De raadsman meent dat een causaal verband tussen medicijngebruik en het handelen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde, al dan niet in combinatie met andere stoornissen, niet ondenkbaar is. Het medicijngebruik kan van invloed zijn op de toerekenbaarheid van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat hij de eis van de officier van justitie buitensporig vindt en heeft verzocht om - indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring - de straf fors te matigen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op zijn echtgenote door op gruwelijke en nietsontziende wijze haar hals door te snijden met een mes. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Doodslag wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als een van de ernstigste misdrijven. Het handelen van verdachte heeft voor de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed en verdriet gebracht. In het bijzonder voor de drie kinderen van verdachte en zijn echtgenote (waarvan de jongste nog slechts 16 jaar oud is) die niet alleen moeten leven met het verlies van hun moeder, maar ook met het besef dat hun moeder is gedood door hun vader. Voor de samenleving in het algemeen is het een schokkend en zeer ernstig feit. Het nemen van een leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking komt.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat uit het omtrent
de geestvermogens van verdachte uitgebrachte rapport door psycholoog drs. [deskundige 3] van 23 november 2019 blijkt, dat er bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde depressieve stemmingsstoornis met angstige spanning en dat er mogelijk ook sprake is van gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van intellectuele zwakte en onrijpheid. Verdachte heeft angst, spanning en boosheid opgepot hetgeen heeft geleid tot een massieve ontlading van afwijzing en vernedering door zijn vrouw. De psycholoog adviseert om het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van na te melden duur.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan waarop de officier van justitie haar eis heeft gebaseerd en de rechtbank van oordeel is dat de straf die zij zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar passend en geboden.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op het artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

doodslag; verklaart verdachte hiervoor strafbaar;

legt op de volgende straf:
gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. J.J.A. Donkersloot en mr. N. Flikkenschild, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 16 maart 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, genummerd OB1R019073 datum sluiten 4 april 2019 (onderzoek Estill) aantal doorgenummerde pagina’s 542.
2.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 145-146.
3.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 159-160.
4.Verslag betreffende een niet natuurlijke dood, pag. 460-461.
5.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 170.
6.NFI-rapport ‘Voorlopig sectierapport’ met bijlage, pag. 465.-469
7.Proces-verbaal pag. 465-468.
8.NFI-rapport ‘Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood’ met bijlagen, pag. 518-530.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte met bijlage, pag. 43-56, pag. 49.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte met bijlage, pag. 43-56, pag. 50.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte met bijlage, pag. 43-56, pag. 51.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte met bijlage, pag. 43-56, pag. 52.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte met bijlage, pag. 43-56, pag. 53.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte met bijlage, pag. 43-56, pag. 54.
15.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 2 maart 2020.