ECLI:NL:RBOBR:2020:1439

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
C/01/354744 / KG ZA 20-35
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing van minderjarige kinderen naar het buitenland zonder toestemming van de andere ouder

In deze zaak heeft de vader in kort geding gevorderd dat de moeder met hun drie minderjarige kinderen terugverhuist naar Nederland, nadat zij zonder toestemming van de vader en zonder medeweten van de gezinsvoogd naar België was verhuisd. De vader stelt dat deze verhuizing schadelijk is voor de kinderen en de opbouw van de contactregeling tussen hem en de kinderen belemmert. De moeder heeft verweer gevoerd en stelt dat zij het recht heeft om te bepalen waar zij woont en dat de kinderen zich goed voelen in België. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de moeder onrechtmatig heeft gehandeld door zonder toestemming te verhuizen en dat de belangen van de kinderen in het geding zijn. De rechter heeft de vordering van de vader toegewezen en de moeder veroordeeld om binnen één maand met de kinderen terug te verhuizen naar Nederland, specifiek naar de regio Eindhoven, zodat de kinderen terug kunnen naar hun oude school. Tevens is een dwangsom van € 1.000,00 per dag opgelegd voor het geval de moeder niet aan deze veroordeling voldoet. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de moeder haar verplichtingen jegens de vader en de kinderen niet heeft nageleefd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/354744 / KG ZA 20-35
Vonnis in kort geding van 27 februari 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. A.E. Bakker te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende op een geheim adres te België,
gedaagde,
advocaat mr. L. Proenings te Deurne.
Partijen zullen hierna de vader en de moeder genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 januari 2020 met 12 producties;
  • de conclusie van antwoord van mr. Proenings d.d. 14 februari 2020 met 11 producties;
  • de brief van mr. Bakker van 14 februari 2020 met twee aanvullende producties (doorgenummerd als 13 en 14);
  • de mondelinge behandeling op 19 februari 2020;
  • de pleitnota van de vader.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling was tevens aanwezig de gezinsvoogd de heer [naam] namens de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant (GI) gevestigd te Helmond (hierna: de gezinsvoogd).
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie zijn geboren de thans nog minderjarigen kinderen:
  • [kind 1] , geboren op [geboortedata] ;
  • [kind 2] , geboren op [geboortedata] ;
  • [kind 3] , geboren op [geboortedata] .
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder.
2.2.
Sinds de verbreking van de relatie in 2016 loopt het contact tussen partijen waar het gaat om de omgang tussen de vader en de kinderen zeer moeizaam. Tussen partijen is sprake van structurele en ernstige ex-partnerproblematiek.
2.3.
Partijen hebben sinds 2016 diverse procedures bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem gevoerd omtrent de vaststelling van een zorgregeling. Voor zover hier van belang is - onder andere - uit de diverse rechterlijke uitspraken en uit rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), de bij partijen betrokken GI en het Omgangshuis het volgende gebleken:
2.3.1.
Bij tussenbeschikking d.d. 15 februari 2017 van (C/05/312948/FA RK 16-3967) is een voorlopige zorgregeling vastgesteld, inhoudende dat de kinderen eenmaal per twee weken op zondag van 11:00 tot 14:00 uur bij vader verblijven. Voorts heeft de rechtbank de raad verzocht te rapporteren en adviseren omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
2.3.2.
De raad heeft op 11 juli 2017 een rapport uitgebracht. De raad had geen zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de vader maar de situatie was wel kwetsbaar omdat er weinig overleg en veel wantrouwen tussen de ouders was;
2.3.3.
Bij beschikking van 6 oktober 2017 (C/05/327365/JE RK 17-1136) zijn de kinderen onder toezicht gesteld (hierna: OTS) van de GI, locatie Helmond;
2.3.4.
Bij tussenbeschikking van 20 oktober 2017 stelde de rechtbank vast dat de zorgregeling moeizaam verliep met als gevolg dat de kinderen klem komen te zitten tussen de ouders. De gezinsvoogd kreeg de opdracht te onderzoeken of uitbreiding van de contactmomenten aan de orde was en iedere verdere beslissing werd aangehouden;
2.3.5.
Eind december 2017 is de moeder zonder toestemming van de vader met de kinderen vanuit Doesburg verhuisd naar een geheim adres in de regio Eindhoven. Bovendien verliep de contactregeling zeer moeizaam en had de vader de kinderen slechts sporadisch (sinds de OTS één begeleid contactmoment) gezien;
2.3.6.
Bij vonnis in kort geding van 11 januari 2018 van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (C/05/330172/KG ZA 17-608) heeft de voorzieningenrechter de moeder veroordeeld tot nakoming van de voorlopige zorgregeling zoals is bepaald in de beschikking van 15 februari 2017, met dien verstande dat er een opbouw plaatsvindt waarbij de eerste drie contactmomenten zullen plaatsvinden onder begeleiding van de gezinsvoogd. De vordering tot terugverhuizen is door de voorzieningenrechter afgewezen;
2.3.7.
Bij tussenbeschikking van 31 januari 2018 heeft de rechtbank de situatie tussen de ouders onverminderd zorgelijk geacht omdat de kinderen met de strijd en problematiek van de ouders worden belast met als gevolg dat dit een onbelast contact met de vader belemmert. Verder heeft de rechtbank beslist dat er naar uitbreiding van het contact met vader moet worden toegewerkt. De rechtbank heeft een voorlopige regeling vastgesteld inhoudende eenmaal per twee weken een dagdeel onder begeleiding waarna omgang bij het Omgangshuis dient plaats te vinden die daarna onder leiding van de gezinsvoogd stapsgewijs wordt uitgebreid naar eenmaal per twee weken van zaterdag 13.00 uur tot zondag 16.00 waarbij het belang en het tempo van de kinderen bepalend is. Iedere verdere beslissing is aangehouden;
2.3.8.
Bij beschikking van 31 januari 2018 is de OTS verlengd tot 31 januari 2019;
2.3.9.
Op 17 juli 2018 heeft het Omgangshuis een eindrapportage opgesteld over de begeleide contactmomenten. Het omgangshuis adviseerde dat het in het belang van de kinderen en de ouders onderling is dat ouders hulp aanvaarden voor de eigen persoonsgebonden problematiek. Voor de kinderen wordt geadviseerd speltherapie in te zetten. Het Omgangshuis vindt het van groot belang dat het contact tussen de kinderen en de vader door kan lopen en dat het goed is dat dit vast wordt verplaatst naar vader thuis onder begeleiding. Het Omgangshuis plaatste dit in het kader van het niet verder klem raken van de kinderen omdat de moeder nog geen toestemming kan geven voor ander contact;
2.3.10.
Bij eindbeschikking van 29 november 2018 (C/05/312948/FA RK 16-3967) heeft de rechtbank een contactregeling vastgesteld inhoudende dat de kinderen op een doordeweekse dag bij de vader thuis verblijven, beginnend met een tot twee uur per dag en uit te breiden naar drie tot vier uur per dag en dat deze omgangscontacten worden begeleid door de gezinsvoogd totdat de persoonlijke hulpverlening voor de minderjarigen en de opvoedondersteuning bij de vader thuis zijn opgestart. De rechtbank heeft vastgesteld dat de contacten tussen vader en de kinderen bij het Omgangshuis goed zijn verlopen en dat de GI een traject gaat starten om begeleide en uiteindelijk – ter beoordeling van de GI - onbegeleide omgangscontacten bij de vader thuis te laten plaatsvinden, een en ander conform hetgeen reeds in het raadsrapport van 11 juli 2017 werd geadviseerd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
2.3.11.
Omdat de moeder niet meewerkte aan de contactregeling en er na februari 2019 geen contact tussen vader en de kinderen was, heeft de gezinsvoogd de moeder op 23 mei 2019 een schriftelijke aanwijzing gegeven, inhoudende dat zij de omgangsregeling tussen de kinderen en de vader faciliteert en dat de omgang wordt gestart bij vader thuis op 5 juni 2019 en daarna iedere twee weken op woensdagen;
2.3.12.
Omdat de moeder bleef weigeren de contactregeling na te komen heeft de vader de moeder in kort geding gedagvaard en nakoming van de regeling gevorderd op straffe van een dwangsom;
2.3.13.
Bij vonnis in kort geding van 8 juli 2019 (C/05/354514/KG ZA 19-228) van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem is de moeder onder verbeurte van een dwangsom veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling zoals vastgesteld bij de beschikking van 29 november 2018;
2.3.14.
Bij beschikking van 22 augustus 2019 (C/01/347321/JE RK 19-893) heeft deze rechtbank de schriftelijke aanwijzing van 23 mei 2019 bekrachtigd voorzover daarin is bepaald dat de moeder de omgangsregeling tussen vader en de kinderen moet faciliteren;
2.3.15.
De begeleide omgang tussen de vader en de kinderen loopt via de organisatie [naam organisatie] .
2.4.
In de zomer van 2019 heeft de moeder voor het eerst kenbaar gemaakt dat zij met de kinderen wil verhuizen naar België. De vrouw wil bij haar partner in België gaan wonen. Op 11 september 2019 heeft de moeder de vader gevraagd om toestemming te verlenen voor een verhuizing naar België. De man heeft hiervoor geen toestemming gegeven omdat er na jarenlang procederen en inzet van hulpverlening, er nog steeds geen sprake was van stabiel contact tussen hem en de kinderen. Een verhuizing naar België zou de reeds moeizaam verlopende contactregeling vanwege de langere reisafstand verder compliceren. Daarnaast
zou een verhuizing onbekende gevolgen hebben voor de uitvoering van de
ondertoezichtstelling en de hulpverlening van de kinderen.
2.5.
In de kerstvakantie van 2019 is de moeder met de kinderen zonder toestemming en zonder dat de man en de gezinsvoogd dat wisten verhuisd naar België; zij heeft de kinderen uitgeschreven uit de school waar zij op zaten en ook uit laten schrijven uit de basisadministratie van de gemeente alwaar zij woonachtig waren; de kinderen zijn ingeschreven op een school in België.
2.6.
Na het uitbrengen van de dagvaarding in onderhavige zaak heeft de moeder bij verzoekschrift van 14 februari 2020 deze rechtbank verzocht om vervangende toestemming om met de kinderen naar België te mogen verhuizen.
2.7.
Bij beschikking van 30 januari 2020 van de kinderrechter van deze rechtbank (C/01/353424/JE RK 19-1927) is de OTS van de kinderen verlengd voor de duur van 10 weken, met ingang van 31 januari 2020 tot 9 april 2020 en beslissingen voor het overige aangehouden tot de zitting van 23 maart 2020.
2.8.
Op dit moment is de hulpverlening bij [naam organisatie] stopgezet vanwege de verhuizing van de kinderen. De vader heeft kinderen begin december 2019 voor het laatst gezien.

3.Het geschil

3.1.
De vader vordert samengevat – uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Primairde moeder te veroordelen om uiterlijk op 1 maart 2020 met de kinderen
terug te verhuizen naar Nederland, meer specifiek naar de regio Oost-Brabant of
Gelderland, in afwachting van de procedure ten behoeve van vervangende toestemming voor verhuizing naar het buitenland.
II.
Subsidiairde moeder te bevelen om uiterlijk op 1 maart 2020 de kinderen en hun paspoorten aan de vader af te geven en de kinderen toe te vertrouwen aan de vader, zodat de kinderen na de voorjaarsvakantie weer naar de vorige school kunnen gaan, in afwachting van de procedure ten behoeve van vervangende toestemming voor verhuizing naar het buitenland, tenzij de moeder
vrijwillig voor 1 maart 2020 weer met de kinderen terugverhuist naar Nederland;
III. een en ander op straffe van het verbeuren van een dwangsom van een bedrag van € 250,00 per dag dat de vrouw aan het gevorderde onder I. en/of II. niet voldoet met een maximum van een gedrag van € 25.000,00;
IV. te bepalen dat indien de moeder weigert mee te werken aan uitvoering van het
vonnis, dit vonnis ten uitvoer kan worden gelegd met behulp van de sterke arm;
V. de moeder te verbieden om wijziging in de verblijfplaats van de kinderen aan te
brengen, totdat in een bodemprocedure definitief over de verblijfplaats van de
kinderen is beslist;
VI. Met veroordeling van de moeder in de proceskosten en in de nakosten vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Aan deze vorderingen legt de man - kort gezegd - ten grondslag dat de moeder gezagsondermijnend heeft gehandeld door zonder toestemming van vader te verhuizen naar België, hetgeen niet in het belang van de kinderen is en zeker niet in het belang is van de opbouw van de contactregeling tussen de man en de kinderen die zou moeten leiden tot onbegeleid contact. Daarnaast staan de kinderen onder toezicht en heeft de moeder haar kinderen aan dit toezicht onttrokken. De ingezette hulpverlening is ook gestopt door de verhuizing omdat de kinderen niet meer woonachtig zijn in Nederland en de financiering werd verstrekt vanuit de gemeente waar de kinderen stonden ingeschreven.
3.3.
De moeder voert verweer. De moeder heeft het recht om zelf te bepalen waar zij woont. Zij heeft de vader en de gezinsvoogd al sinds de zomer verteld over haar wens om in België te gaan wonen om daar met haar partner een nieuw leven te beginnen. De kinderen kennen de omgeving daar goed, zij verblijven daar vaker in de weekenden met de moeder. Zij heeft deze beslissing om te verhuizen ook goed doordacht. Feitelijk verandert er niets aan de huidige situatie met betrekking tot de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg en de frequentie van het contact. De vader was niet op de hoogte van de Nederlandse woonplaats van de moeder en de vader weet nu ook niet waar ze wonen. De plek waar zij nu wonen in België is niet ver van de woonplaats waar zij tot voor kort woonde met de kinderen. De moeder zorgde al volledig voor de kinderen en zij bracht en haalde de kinderen naar en van de begeleide omgang. De kinderen hebben erg uitgekeken naar de verhuizing en voelen zich thuis in hun nieuwe woonomgeving en zitten op een vergelijkbare school als die zij in Nederland bezochten en zijn lid van sportclubjes. Ook kan de ingezette hulpverlening voortgezet worden door Belgische instanties. De kinderen bezoeken nu een Belgische kinderpsycholoog. Kortom, de verhuizing naar België is niet zo ingrijpend als de vader wil doen voorkomen en zij is doende om via een andere organisatie de hulpverlening weer op gang te brengen. De contactmomenten kunnen gewoon doorgaan.
De moeder heeft voorts naar voren gebracht dat deze zaak te complex is om in kort geding te worden behandeld. Een terug verhuizing zal zeer ingrijpend voor de kinderen zijn mede gelet op de omvangrijke voorgeschiedenis. Een zorgvuldige belangenafweging dient plaats te vinden in de door de moeder aanhangig gemaakte bodemprocedure waarin zij vervangende toestemming heeft gevraagd om te verhuizen. Het is in het belang van de kinderen dat zij nu niet terugverhuizen, omdat de mogelijkheid bestaat dat de moeder alsnog vervangende toestemming krijgt om naar België te verhuizen. Tenslotte heeft de moeder benadrukt dat zij de vader vanwege een bij hem gediagnosticeerde narcistische persoonlijkheidsstoornis niet in staat acht om zelfstandig en onbegeleid voor de kinderen te zorgen. Volgens haar zijn de kinderen niet veilig bij hem.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gezien de omstandigheid dat de moeder met de kinderen in België is gaan wonen draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag beantwoord dient te worden of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt.
4.2.
De vorderingen van de vader vallen binnen het materiële toepassingsgebied van de Verordening (EG) Nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Verordening Brussel II-bis). De rechtsmacht inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid is in deze Verordening geregeld in de artikelen 8 tot en met 14. Ingevolge artikel 8 lid 1 van de Verordening zijn ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaten op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt, dat wil zeggen het tijdstip waarop het inleidend gedingstuk wordt ingediend.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak is de ‘gewone verblijfplaats’ de plaats die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. In de situatie van een jong kind moet daarbij rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van die staat en van de verhuizing van de ouder naar die staat en, in het bijzonder wegens de leeftijd van het kind, met de geografische en familiale wortels van de ouder en familiale en sociale banden die zij en het kind in die staat hebben. De rechter kan bij het bepalen c.q. het invullen van het begrip ‘gewone verblijfplaats’ dus rekening houden met alle feitelijke omstandigheden van de concrete situatie.
4.4.
De feiten en omstandigheden in de onderhavige zaak leiden tot de conclusie dat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is. Vast staat dat zij tot voor kort, te weten tot de kerstvakantie 2019 hun gewone verblijfplaats hadden bij de moeder in Nederland in de omgeving Eindhoven. Verder kent de voorzieningenrechter betekenis toe aan het feit dat de kinderen nog steeds onder toezicht zijn gesteld in Nederland en de hulpverlening voor de kinderen en de begeleide omgang met de vader tot voor kort ook hier te lande liep. Deze feiten en omstandigheden brengen mee dat moet worden uitgegaan van de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland, zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
4.5.
Krachtens het bepaalde in artikel 15 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is Nederlands recht van toepassing indien de Nederlandse rechter bevoegd is. Op de vordering is aldus Nederlands recht van toepassing.
4.6.
Inzet van deze procedure is de vraag waar de kinderen zullen verblijven gedurende de tijd die gemoeid is met de onlangs opgestarte bodemprocedure waarin de moeder heeft verzocht om vervangende toestemming om te verhuizen. Anders dan de moeder is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door de vader ingestelde vorderingen zich zonder meer lenen voor het treffen van een voorlopige voorziening in kort geding. De moeder is immers – zo staat vast - op eigen houtje feitelijk met de kinderen naar België verhuisd. Zij heeft dat niet alleen gedaan zonder toestemming van de vader, maar zelfs in de positieve wetenschap dat vader uitdrukkelijk en onder opgave van redenen weigerde met deze verhuizing in te stemmen. Op dat moment ruste op de moeder de verplichting om omtrent dit verschil van inzicht aangaande de toekomstige hoofdverblijfplaats van de kinderen het oordeel van de rechtbank in te roepen (art.1:253a lid1 jo lid 2 onder b BW) alvorens uitvoering te geven aan haar plannen. Dat heeft moeder niet gedaan.
Aan deze – onrechtmatige - door de moeder zelf in het leven geroepen situatie wenst de vader een einde te maken. Deze zaak tussen partijen waarin de vader vraagt om een ordemaatregel te treffen hangende de bodemprocedure is niet te complex om in kort geding te worden beslecht terwijl ook niet gezegd kan worden dat de gevolgen of reikwijdte van de beslissingen niet kunnen worden overzien, zoals hieronder uit de overwegingen zal blijken.
4.7.
De moeder heeft in beginsel volledige vrijheid haar leven naar eigen inzichten in te richten en haar woonplaats te kiezen. Dat wordt ook niet door de vader bestreden. Die vrijheid vindt evenwel zijn begrenzing in de omstandigheid dat de moeder en de vader de ouders zijn van drie minderjarige kinderen waarover zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Dit brengt met zich dat de moeder haar gedragingen (zoals een voorgenomen verhuizing), voor zover die van invloed (kunnen) zijn op de uitoefening van dit gezamenlijk gezag, mede dient af te stemmen met de gerechtvaardigde belangen en wensen van de vader en de kinderen. Partijen zijn als ouders gehouden om met elkaar te overleggen over belangrijke beslissingen aangaande de kinderen, waartoe ook een verhuizing moet worden gerekend. Zij kunnen geschillen hierover volgens artikel 1:253a BW zo nodig aan de rechter voorleggen. Dat betekent in het onderhavige geval dat de moeder in beginsel toestemming van de vader nodig heeft voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen en dat, zo deze toestemming niet wordt verkregen, vervangende toestemming van de rechter kan worden gevraagd.
4.8.
Vooropgesteld moet worden dat kinderen recht en belang hebben op een normaal en onbelemmerd contact met hun beide ouders. Dat betekent dat ingrepen in het leven van de kinderen die dit normaal en onbelemmerd contact kunnen hinderen of frustreren indruisen tegen de belangen van de kinderen. Dit belang van de kinderen bij normaal en ongestoord contact staat ook centraal in de reeks van procedures en onderzoeken zoals hiervoor onder 2.3 kort gememoreerd. Uit die procedures en stukken komen geen aanwijzingen naar voren die suggereren dat een normaal en ongestoord contact met vader niet in het belang van de kinderen is. Moeder blijft hameren – ook in dit kort geding – op psychische problematiek c.q. stoornissen bij vader die naar haar oordeel aan een onbelemmerd contact in de weg staan maar evenzovele keren is geoordeeld dat deze problematiek – zo daarvan al sprake is – niet aan omgang tussen vader en kinderen in de weg staan. De voorzieningenrechter volstaat hier met te verwijzen naar de betreffende onderdelen uit eerdere rechterlijke beslissingen en rapportages. De laatste beslissing van de rechtbank hierover neemt zelfs nadrukkelijk tot uitgangspunt dat – onder toezicht van de GI - gestreefd moet worden naar herstel van onbegeleide omgang.
4.9.
Uit het onder 2.3 geschetste verloop sedert 2016 blijkt dat het herstel en de normalisatie van de band tussen de kinderen en hun vader - mede door toedoen van de moeder - al jarenlang uitermate moeizaam verloopt. De thans feitelijk gerealiseerde verhuizing zet dit hele proces zwaar onder druk, hetgeen, gelet op wat hiervoor is overwogen, zonder meer in strijd moet worden geacht met de belangen van de kinderen die daardoor immers worden getroffen in hun belang bij herstel en normalisering van hun contacten met vader. De voorzieningenrechter meent dat dit eigengereide optreden van moeder past in een gedragspatroon. Uit de door de man overgelegde stukken (samengevat onder 2.3) blijkt namelijk dat de vrouw voortdurend haar eigen plan trekt en zich daarbij weinig tot niets gelegen laat liggen aan rechterlijke uitspraken of aanwijzingen van de GI. Dat wordt fraai geïllustreerd door het feit dat de moeder reeds eerder zonder toestemming van de vader of vervangende toestemming van de rechtbank met de kinderen is verhuisd vanuit de regio Arnhem naar de regio Eindhoven. Door dit eigengereide optreden creëert de moeder telkens voldongen feiten waar iedereen (de kinderen, de vader, de GI, de rechter) zich vervolgens maar naar heeft te richten zonder dat daar een evenwichtige beoordeling en belangenafweging aan ten grondslag heeft gelegen. De recente verhuizing naar België past volledig in dit patroon. Daar komt bij dat de kinderen al enige jaren onder toezicht zijn gesteld, een beschermingsmaatregel die is verankerd in de wet (artikel 1:255 BW) en bedoeld is om kinderen te beschermen die in hun ontwikkeling worden bedreigd, welke bedreiging concreet gelegen is in de – door het ouderconflict – verstoorde verhouding tussen vader en de kinderen. Door zonder overleg met de gezinsvoogd toch te verhuizen heeft de moeder de kinderen aan dat toezicht onttrokken. Verder geeft de moeder er door haar eigengereide optreden blijk zich niets aan te trekken van de – overigens onlangs ook nog weer door haar onderkende [1] - noodzaak van deze beschermingsmaatregel.
4.10.
Ter zitting heeft de gezinsvoogd verklaard dat de verhuizing van de moeder
- zonder deugdelijke voorafgaande afspraken met de vader en de gezinsvoogd - schadelijk is voor de kinderen, temeer nu de kinderen aldus nog verder belast worden met het conflict tussen moeder en vader. De gezinsvoogd vindt het kwalijk dat de moeder zonder toestemming is verhuisd en heeft zich op het standpunt gesteld dat de moeder de kinderen niet op deze manier uit hun vertrouwde omgeving had moeten weghalen. Volgens de gezinsvoogd deden de kinderen het goed op school en zouden ze eigenlijk terug moeten, maar in hoeverre dit nog meer schade aan de kinderen zal toebrengen kan hij niet overzien. De gezinsvoogd ziet het als een keuze tussen kwaden. Volgens de gezinsvoogd beraadt de GI zich nog of er in deze kwestie wellicht andere beschermingsmaatregelen moeten worden getroffen; eerst wordt echter de beslissing van de voorzieningenrechter in dit kort geding afgewacht.
4.11.
Bij de beoordeling van de vraag of de vordering van de vader om moeder te verplichten om met de kinderen terug te verhuizen moet worden toegewezen dient de voorzieningenrechter een prognose te maken van de vraag hoe de bodemrechter omtrent een verzoek om vervangende toestemming zal oordelen. Naar vaste rechtspraak wordt bij de boordeling van dergelijke verzoeken gekeken naar:
het recht en belang van de verhuizende partner om elders een nieuw leven op te bouwen;
de noodzaak om te verhuizen;
de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
de aan de achterblijvende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor hem en de kinderen te verzachten, op te heffen of te compenseren;
de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderling overleg en communicatie;
het recht van de achterblijvende ouder en de verhuizende kinderen op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg voor de kinderen;
de frequentie van het contact tussen de kinderen en de achterblijvende ouder voor en na de verhuizing;
de leeftijd van de kinderen en de mate waarin deze in zijn omgeving is geworteld of juist gewend is aan verhuizingen;
de extra kosten van de omgang na de verhuizing.
4.12.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit kort geding onvoldoende is gebleken van een – voldoende klemmende – noodzaak voor moeder om met haar kinderen naar België te verhuizen. Hetgeen zij aanvoert daaromtrent in haar conclusie van antwoord [2] illustreert weliswaar het belang van moeder bij een verhuizing maar die belangen leveren an sich nog geen noodzaak op. Terecht werpt vader de vraag op waarom de wens om samen te gaan wonen met de nieuwe partner – bezien vanuit het noodzaakcriterium - geen gestalte kan krijgen in de voormalige woonomgeving van de vrouw in de regio Eindhoven. Belangrijker echter is de constatering dat de verhuizing van de kinderen het moeizame en broze herstel van de omgang tussen vader en zijn kinderen ernstig bedreigd, niet alleen voor wat betreft de huidige (overigens ook al weer enige tijd niet-nagekomen) begeleide omgang, maar - belangrijker nog – ook voor wat betreft het beoogde herstel van onbegeleide omgang. De voorstellen die de moeder op dit punt heeft gedaan schieten niet alleen kwalitatief tekort (professionele begeleiding vervangen door begeleiding door vrijwilligers) maar miskennen bovendien dat waarborgen ontbreken om de door de rechtbank geformuleerde doelstelling (herstel van onbegeleide omgang) te realiseren in het geval de kinderen in België wonen. Voor wat betreft de beoordeling van de vraag in hoeverre de verhuizing van de kinderen leidt tot een toegenomen belasting van de kinderen vanwege de reisafstand en -tijd merkt de voorzieningenrechter op dat de moeder weliswaar heeft gesteld dat die reistijd en –afstand door de verhuizing niet significant is toegenomen maar dat die bewering niet op zijn merites kan worden beoordeeld bij gebreke van concrete gegevens daarover. A prima facie ligt voor de hand om aan te nemen dat met de verhuizing naar België de reistijd en –afstand voor de kinderen om omgang te hebben met hun vader verder zal zijn toegenomen (daar waar die reisafstand eerder al fors was toegenomen door de eigengereide verhuizing van de moeder naar de regio Eindhoven).
Duidelijk is verder dat moeder niet in staat is om zich op enigerlei wijze met vader te verstaan als het gaat om afspraken omtrent de kinderen. De voor de verhuizing al beroerde verstandhouding tussen de ouders is als gevolg van de verhuizing nog verder verslechterd. Moeder gaf tijdens de mondelinge behandeling aan doorlopend over haar plannen gesproken te hebben met de gezinsvoogd maar daarbij nimmer (afgezien van haar initiële verzoek om toestemming op 11 september 2019) de vader te hebben betrokken.
Op basis van de huidige stand van zaken staat vast dat de verhuizing van de kinderen ernstig afbreuk doet aan de rechten van de kinderen en vader op omgang met elkaar en hun belangen bij het toewerken naar uitbreiding en normalisatie daarvan zoals voorzien in de beschikking van de rechtbank van 29 november 2018. In zoverre wordt dus ook niet voldaan aan de criteria onder 4, 6 en 8. Al hetgeen de moeder daaromtrent naar voren heeft gebracht kan aan die blote constatering niet afdoen.
4.13.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat van een acute noodzaak tot verhuizen, waarbij de beslissing van de bodemrechter omtrent de toelaatbaarheid (en eventueel aan toestemming te verbinden voorwaarden) niet kan worden afgewacht niet is gebleken. De moeder wist in september 2019 al dat en waarom de man geen toestemming wilde geven. De moeder had zich op dat moment tot de rechter moeten wenden voor vervangende toestemming. Feiten of omstandigheden die daaraan in de weg stonden zijn gesteld noch gebleken. In een dergelijke procedure ingevolge artikel 1:253a BW dient de afweging gemaakt te worden of een wijziging van de verblijfplaats van de minderjarigen in hun belang kan worden geacht en zo ja, op welke wijze de belangen van de kinderen en hun vader in die nieuwe situatie dan het beste kunnen worden gewaarborgd. Die (aan een verhuizing voorafgaande) belangenafweging heeft nu niet plaats kunnen vinden.
4.14.
Dat een terug verhuizing niet in het belang van de kinderen zou zijn, heeft de moeder in het geheel niet aannemelijk gemaakt. Dat de kinderen deze verhuizing zelf graag wilden en daarnaar hebben toegeleefd wil de voorzieningenrechter zonder meer wel aannemen. Bedacht dient evenwel te worden dat het moeder is die bij de kinderen (voorbarig, want onzeker) verwachtingen heeft gewekt. Dat de kinderen zich daar vervolgens op gaan verheugen en teleurgesteld zullen zijn indien die verwachtingen niet uitkomen ligt dan voor de hand. Het voorkomen van een dergelijke teleurstelling kan, anders dan moeder kennelijk meent, niet worden gezien als een te waarderen belang bij de beoordeling of de kinderen terug moeten keren naar hun vorige woonomgeving. De voorzieningenrechter begrijpt (en neemt zelfs aan) dat de kinderen door een beslissing om terug te verhuizen teleurgesteld zullen worden. De voorzieningenrechter meent echter dat die teleurstelling uitsluitend veroorzaakt is door de uiterst voorbarige en mede daardoor volstrekt onverantwoorde verwachtingen die hun moeder bij hen heeft geschapen over hun toekomst in België. Het zou van zelfinzicht getuigen als de moeder tegenover haar kinderen open en eerlijk op haar eigen rol bij deze teleurgestelde verwachtingen zou durven reflecteren.
Verder moet bedacht worden dat sinds de verhuizing eind december 2019 nog maar een betrekkelijk korte periode is verstreken, zodat nog geen sprake zal zijn van een hechting aan en geworteldheid in de nieuwe woonomgeving. Daar staat tegenover dat afwijzing van de vordering tot terug verhuizing op dit moment er voorzienbaar toe zal leiden dat in de door de moeder aanhangig gemaakte bodemprocedure, strekkende tot vervangende toestemming, zal worden geoordeeld dat inmiddels - vanwege het alsdan te verwachten tijdsverloop - sprake is van hechting en geworteldheid van de kinderen in hun nieuwe gezins- en woonomgeving en daarmee, in zoverre, van een – onrechtmatig door de vrouw gecreëerd – belang bij handhaving van de status quo.
4.15.
Concluderend komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de primaire vordering van de vader kan worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal bepalen dat de moeder binnen één maand na betekening van dit vonnis met de kinderen moet terugkeren naar haar laatste woonomgeving in de regio Eindhoven. Gelderland verdient niet de voorkeur nu de kinderen daar al enige jaren geleden zijn vertrokken en zij in zoverre van die woonomgeving vervreemd zullen zijn geraakt. De voorzieningenrechter zal daarom in het belang van de kinderen bepalen dat de feitelijke status quo in dat opzicht zo veel mogelijk moet worden gehandhaafd zoals die bestond voor vertrek naar België. De voorzieningenrechter acht het in het belang van de kinderen dat zij – zo veel als mogelijk – terugkeren naar hun oude school in de regio Eindhoven. Deze ordemaatregel zal gelden totdat einduitspraak is gedaan in de bodemprocedure ter verkrijging van vervangende toestemming.
4.16.
Nu de primaire vordering wordt toegewezen behoeft het subsidiair gevorderde geen bespreking meer. Omdat vordering V. in het verlengde ligt van vordering I. ziet de voorzieningenrechter aanleiding gelet op het vorenstaande om ook vordering V. toe te wijzen als na te melden.
4.17.
De voorzieningenrechter ziet gelet op het verhandelde ter zitting en hetgeen hem uit de stukken is gebleken voldoende aanleiding om aan het bevel aan de moeder om terug te verhuizen een dwangsom te verbinden. De voorzieningenrechter zal deze dwangsom bepalen op € 1.000,00 per dag dat de moeder – na betekening van het vonnis - in gebreke blijft om aan het bepaalde in het vonnis te voldoen. Voorts zal er worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
4.18.
De door de vader (eveneens) gevorderde machtiging om het vonnis ten uitvoer te leggen met behulp van politie en justitie zal worden afgewezen. De toegewezen dwangsom wordt vooralsnog gezien als een voldoende prikkel voor moeder om het vonnis na te komen.
4.19.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding af te wijken van de hoofdregel in familiezaken dat de proceskosten van voormalige partners worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de moeder om binnen één maand na betekening van dit vonnis terug te verhuizen naar de regio Eindhoven zodat de kinderen terug kunnen naar de school die zij aldaar laatstelijk hebben bezocht en zichzelf met de kinderen aldaar in te schrijven in de Basisregistratie Personen van de betreffende gemeente;
5.2.
verbiedt de moeder om na uitvoering van de veroordeling onder 5.1 wijziging in de verblijfplaats van de kinderen aan te brengen totdat in een bodemprocedure definitief over de verblijfplaats van de kinderen is beslist respectievelijk totdat de vader daar expliciet en schriftelijk toestemming voor heeft gegeven;
5.3.
veroordeelt de moeder om aan de vader een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1. en 5.2. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet,
5.4.
bepaalt dat de dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 4.17. is vermeld,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2020.

Voetnoten

1.Vide de namens de vader overgelegde beslissing tot verlenging van de OTS van 30 januari 2020
2.Onderdelen 39-45