Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 18 september 2019;
- het proces-verbaal van comparitie van 13 februari 2020.
2.De feiten
2. Als de gemeente [woonplaats] voornemens is het schoolgebouw, gelegen achter het pand [adres] , te verkopen, zult u als eerste in de gelegenheid worden gesteld dit pand te kopen.”
Bij besluit van B.en W van de gemeente [woonplaats] dd 30 augustus 1994 is aan de [C] [woonplaats] het recht van opstal verleend op een gedeelte van het perceel, kadastraal bekend gemeente [woonplaats] ,sectie [X] ,groot ongeveer 330 m2 zoals op de bijgevoegde situatietekening nr.94.26 gerasterd is aangegeven.
Hiermee bevestig ik u bovengenoemde brief in goede orde te hebben ontvangen en ga akkoord met de inhoud ervan en tot jaarlijkse vergoeding bij vooruitbetaling te voldoen.”
3.De vordering en het verweer
Primair1. een verklaring voor recht dat de Gemeente tekort is geschoten in haar verplichting om het perceel [B] aan eiseres aan te bieden toen zij dit perceel wenste te verkopen;
4. vast te stellen dat deze aanspraak, voor zover sprake is van een voltooide verjaringstermijn, vanwege een verlenging van de verjaringstermijn op grond van artikel 3:321 lid 1 onder f, niet is verjaard;
5. de Gemeente te veroordelen tot betaling van € 177.952,68, vermeerderd met wettelijke rente;
4.De beoordeling
Het recht van eerste koop is overeengekomen als oplossing voor het parkeerprobleem, zo heeft [eiseres] ter zitting verklaard. [eiseres] en [A] wensten parkeerplaatsen te realiseren op het perceel van het schoolgebouw en om die reden werd een recht van eerste koop aan [eiseres] en [A] gegeven. Hieruit volgt dat het de bedoeling van partijen is geweest dat (ook) het vestigen van een opstalrecht eerst aan [eiseres] en [A] had moeten worden aangeboden. Door dit na te laten en het verlenen van het recht van opstal aan een ander, kon [eiseres] de gewenste parkeerplaatsen immers niet realiseren. Deze bedoeling van partijen volgt ook uit de brief van 28 oktober 1992. Daarin staat dat als de Gemeente
het schoolgebouwwenst te verkopen, eerst [eiseres] en [A] in de gelegenheid worden gesteld
dit pandte kopen. Middels het verlenen van een opstalrecht wordt feitelijk de opstal (het schoolgebouw) verkocht. Dat het opstalrecht niet eeuwigdurend is gevestigd, maakt dit niet anders. Het recht van opstal is voor lange duur, namelijk voor ten minste twintig jaar (tot ten minste 2014), gevestigd. Dat het de bedoeling van partijen was dat [eiseres] op zijn vroegst in 2014 een beroep kon doen op haar recht van eerste koop en dus dan pas de parkeerplaatsen kon realiseren, is niet gesteld of gebleken. Dit is ook niet logisch, aangezien [eiseres] de parkeerplaatsen wenste te realiseren ten behoeve van het assurantie-/makelaarskantoor dat vanaf (circa) 1994 op de [adres] zat.
4.8. Vaststaat dat [eiseres] de brief van 17 september 1994 van de Gemeente heeft ontvangen en vanaf dat moment bekend was met de verlening van het opstalrecht. [eiseres] had de brief in ieder geval op 30 september 1994 ontvangen, zo blijkt uit de brief die [A] op die datum aan de [C] heeft gestuurd. Dit is door [eiseres] ook niet betwist. Niet is geschil is dat [eiseres] er op dat moment ook mee bekend was dat de Gemeente de daarvoor aansprakelijke (rechts)persoon was. De vijfjarige verjaringstermijn is dus gaan lopen op 30 september 1994 en voltooid op 30 september 1999. De vordering tot schadevergoeding van [eiseres] is dus verjaard.
3.414,00(2,0 punt × tarief € 1.707,00)