ECLI:NL:RBOBR:2020:1371

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
01/865094-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere zedendelicten, waaronder poging tot verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid

Op 6 maart 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere zedendelicten, waaronder poging tot verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor vier zedendelicten, waaronder poging tot verkrachting en drie feiten van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen.

De zaak kwam aan het licht door meerdere aangiften van slachtoffers, die in de periode van februari 2017 tot en met juni 2019 door de verdachte zouden zijn aangerand. De rechtbank heeft in haar overwegingen de lange tijd tussen de feiten en de aangiften, alsook de inconsistenties in de verklaringen van de slachtoffers, meegewogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met slachtoffers die jonger waren dan 16 jaar en heeft daarbij de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in aanmerking genomen.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een autismespectrumstoornis en ADD, en heeft geadviseerd tot een combinatie van straf en behandeling. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard voor de feiten waarvan de verdachte is vrijgesproken, maar heeft wel schadevergoedingen toegewezen voor de bewezen feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummers: 01/865094-19 en 01/860095-18 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 06 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: Vught PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 december 2019 en 21 februari 2020.
Op 21 februari 2020 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 30 oktober 2019 en 21 januari 2020.
Nadat de tenlastelegging in de zaak met nummer 01-865094-19 op de terechtzitting van 6 december 2019 en 21 februari 2020 is gewijzigd is aan verdachte onder dat parketnummer ten laste gelegd dat:
1.
hij,
meermalen, althans eenmaal,
in of omstreeks de periode van 01 februari 2017 tot en met 28 februari 2018 te
Eindhoven,
met [slachtoffer 1] (geboren op [slachtoffer 1] 2001), die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt,
(telkens) buiten echt,
(telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
te weten:
- het (over en/of onder de kleding) betasten van de borsten van die [slachtoffer 1] en/of
- het betasten van en/of tussen de (boven)benen van die [slachtoffer 1] en/of
- het betasten van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- het drukken van zijn, verdachtes, penis tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] ;
2.
hij,
meermalen, althans eenmaal,
in of omstreeks de periode van 01 februari 2017 tot en met 28 februari 2018 te
Eindhoven,
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] ,
heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit:
- het likken van/over de borstkas en/of de hals van die [slachtoffer 2] en/of
- het (over en/of onder de kleding) betasten van de borsten van die [slachtoffer 2] en/of
- het betasten van en/of tussen de (boven)benen van die [slachtoffer 2] en/of
- het (over de kleding) betasten van de billen van die [slachtoffer 2] en/of
- het zoenen in de nek/hals van die [slachtoffer 2] en/of
- het geven van een zuigzoen in de nek/hals van die [slachtoffer 2] en/of
- het op de mond zoenen van die [slachtoffer 2]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat verdachte:
- onverhoeds zijn mond/tong naar en/of op de borstkas en/of de hals van die [slachtoffer 2] heeft gebracht en/of gehouden en/of
- dicht naast die [slachtoffer 2] is gaan zitten en/of (vervolgens) onverhoeds een arm om die [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of die [slachtoffer 2] naar zich toe heeft getrokken en/of
- (vervolgens) onverhoeds de borsten en/of (boven)benen van die [slachtoffer 2] heeft betast en/of
- onverhoeds een zuigzoen in de nek van die [slachtoffer 2] heeft gegeven en/of
- die [slachtoffer 2] bij de armen en/of de nek en/of het gezicht heeft vastgepakt en/of
- (vervolgens) onverhoeds die [slachtoffer 2] op haar mond heeft gezoend en/of
- voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale tekenen van onwil/verzet van die [slachtoffer 2] en/of
- (aldus) voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
3.
hij,
op of omstreeks 18 maart 2017 te Eindhoven,
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] ,
immers heeft hij, verdachte, (onder meer):
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 3] geduwd/gebracht en/of
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer 3] en/of
- (in elk geval) zijn geslachtsdeel laten betasten door die [slachtoffer 3] en/of
- de borsten en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] betast
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat hij, verdachte:
- die [slachtoffer 3] heeft ontkleed en/of
- op het lichaam van die [slachtoffer 3] is gaan liggen en/of
- zich zodanig heeft gepositioneerd, dat aan die [slachtoffer 3] de vlucht werd belet en/of belemmerd en/of
- voorbij is gegaan aan verbale en non-verbale tekenen van onwil/verzet van die [slachtoffer 3] en/of
- (aldus) voor die [slachtoffer 3] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
4.
hij,
in of omstreeks de periode van 29 juni 2018 tot en met 9 juli 2018 in China
ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om door
geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of
(een) andere feitelijkhe(i)d(en),
[slachtoffer 4] te dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 4] :
- bovenop die [slachtoffer 4] , die lag te slapen, is gaan liggen en/of
- (vervolgens) de onderbroek van die [slachtoffer 4] naar beneden heeft getrokken en/of
- (vervolgens) zijn, verdachtes, (blote) penis tegen de (blote) vagina van die [slachtoffer 4] heeft geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 29 juni 2018 tot en met 9 juli 2018 in China,
ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer 4] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, één of meer handelingen te plegen, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 4]
- bovenop die [slachtoffer 4] die lag te slapen, is gaan liggen en/of
- (vervolgens) de onderbroek van die [slachtoffer 4] naar beneden heeft getrokken en/of
- (vervolgens) zijn verdachtes, (blote) penis tegen de (blote) vagina van die [slachtoffer 4]

heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

5.
hij,
meermalen, althans eenmaal,
in of omstreeks de periode van 29 juni 2018 tot en met 9 juli 2018 in China
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 4] ,
heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit:
-
- het (over en/of onder de kleding) betasten van de borsten van die [slachtoffer 4] en/of
- het (over en/of onder de kleding) betasten van de billen van die [slachtoffer 4]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat verdachte:
- onverhoeds de borsten en/of billen van die [slachtoffer 4] (over de kleding) heeft betast en/of
- voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale tekenen van onwil/verzet van die [slachtoffer 4] en/of
- terwijl die [slachtoffer 4] lag te slapen, onverhoeds zijn, verdachtes, hand(en) onder het shirt van die [slachtoffer 4] heeft gebracht en/of
- (vervolgens) onverhoeds de (blote) borsten van die [slachtoffer 4] heeft betast en/of
- terwijl die [slachtoffer 4] lag te slapen, onverhoeds de (blote) billen van die [slachtoffer 4] heeft betast en/of
- aldus voor die [slachtoffer 4] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan waaraan ze zich niet kon onttrekken;
6.
hij,
op of omstreeks 27 maart 2018 te Eindhoven
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 5] ,
heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit:
- het (onder de kleding) betasten/aanraken van en/of knijpen in de bil(len) en/of bovenbenen van die [slachtoffer 5]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat verdachte:
- (in een volle lift) onverhoeds de bil(len) en/of bovenbenen van die [slachtoffer 5] heeft betast/aangeraakt en/of
- onverhoeds in de (bil)len van die [slachtoffer 5] heeft geknepen en/of
- (aldus) een (bedreigende) situatie heeft doen ontstaan waarin die [slachtoffer 5] zich niet, althans onvoldoende, aan voornoemde ontuchtige handeling(en) kon onttrekken;
7.
hij,
op of omstreeks 14 april 2019 te Berghem, gemeente Oss
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 6] ,
heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit:
- het (onder de kleding) betasten van de buik van die [slachtoffer 6]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat verdachte:
- terwijl die [slachtoffer 6] lag te slapen, onverhoeds zijn, verdachtes, hand(en) onder de trui van die [slachtoffer 6] heeft gebracht en/of
- (vervolgens) onverhoeds de (blote) buik van die [slachtoffer 6] heeft betast en/of
- aldus voor die [slachtoffer 6] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan waaraan ze zich niet kon onttrekken;
8.
hij,
op of omstreeks 30 juni 2019 te Amsterdam,
met [slachtoffer 7] (geboren op 23 februari 2004), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
(telkens) buiten echt,
(telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
te weten:
- het knuffelen van die [slachtoffer 7] en/of
- (vervolgens) stevig vastpakken van die [slachtoffer 7] en/of
- het (daarbij) drukken van zijn, verdachtes, bovenlichaam tegen de borsten van die [slachtoffer 7] en/of
- het duwen van zijn, verdachtes, be(n)en tussen de benen van die [slachtoffer 7] en/of
- het (vervolgens) drukken van zijn, verdachtes, penis tegen het (boven)been, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer 7] ;
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/860095-18 tenlastegelegd dat:
1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 04 oktober 2017
tot en met 26 februari 2018 te Eindhoven door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of
(een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 8] , heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handeling(en), bestaande uit: - het (over de kleding) betasten/aanraken van en/of knijpen in de bil(len)
en/of bovenbenen van die [slachtoffer 8] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die
bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat
verdachte: - (telkens) (in de bus) dicht naast die [slachtoffer 8] is gaan zitten en/of - (telkens) (in de bus) dicht langs die [slachtoffer 8] is gelopen en/of - (vervolgens) onverhoeds de bil(len) en/of bovenbenen van die [slachtoffer 8]
heeft betast/aangeraakt en/of - onverhoeds in de (bil)len van die [slachtoffer 8] heeft geknepen en/of - voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale tekenen van onwil/verzet van
die [slachtoffer 8] en/of - (aldus) een (bedreigende) situatie heeft doen ontstaan waarin die
[slachtoffer 8] zich niet, althans onvoldoende, aan voornoemde ontuchtige
handelingen kon onttrekken; (artikel 246 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 20 december 2017 te Arnhem door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of
(een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 9] , heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handeling(en), bestaande uit: - het (over de kleding) betasten/aanraken van de bil(len) en/of borst(en) van
die [slachtoffer 9] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die
bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat
verdachte: - onverhoeds de bil(len) en/of borst(en) van die [slachtoffer 9] (over de kleding)
heeft betast/aangeraakt en/of - een mes, in elk geval een schep en/of puntig voorwerp aan die [slachtoffer 9] heeft
voorgehouden en/of getoond en/of - (daarbij) tegen die [slachtoffer 9] heeft gezegd: "Als je weggaat, steek ik je
neer", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of - voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale tekenen van onwil/verzet van
die [slachtoffer 9] en/of - aldus voor die [slachtoffer 9] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan waaraan
ze zich niet kon onttrekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Verdachte wordt - kort gezegd - onder parketnummer 01/865094-19 beschuldigd van:
1. ontucht met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren
2. feitelijke aanranding van de eerbaarheid
3. verkrachting
4. primair poging tot verkrachting, subsidiair seksueel binnendringen van
een bewusteloze, onmachtige
5. feitelijke aanranding van de eerbaarheid
6. feitelijke aanranding van de eerbaarheid
7. feitelijke aanranding van de eerbaarheid
8. ontucht met een bewusteloze, onmachtige
Verdachte wordt - kort gezegd - onder parketnummer 01/860095-18 beschuldigd van:
1. feitelijke aanranding van de eerbaarheid
2. feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voor alle feiten voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig geacht en op gronden zoals verwoord in haar requisitoir gerekwireerd tot een bewezenverklaring, met uitzondering van feit 1 van de dagvaarding met nummer
01-865094-19. Voor dat feit heeft zij vrijspraak gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs, vrijspraak van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten bepleit.
Het oordeel van de rechtbank. [1] , [2] , [3]
De rechtbank zal eerst enkele algemene opmerkingen maken over de verdenkingen tegen verdachte, het dossier en de persoon van verdachte. Daarna zal per feit beoordeeld worden of er wettig en overtuigend bewijs tegen verdachte aanwezig is.
Aan verdachte is een tiental zedenfeiten ten laste gelegd, gebaseerd op tien aangiften van negen verschillende personen. De ten laste gelegde pleegperiode van al deze feiten ligt in de periode van februari 2017 tot en met juni 2019.
Opvallend is dat een aantal aangeefsters lang heeft gewacht met het doen van aangifte. Slechts drie van de negen aangeefsters hebben kort na de gemelde feiten aangifte gedaan (variërend van enkele dagen tot een maand na de ten laste gelegde pleegdatum). De overige zes aangeefsters hebben dit pas gedaan nadat zij in een appgroep hoorden van vermeende andere daden van verdachte of nadat zij door de politie zijn benaderd.
Een voorbeeld van dit laatste is de zaak van aangeefster [slachtoffer 6] . Na door de politie te zijn uitgenodigd heeft de politie het volgende gezegd, voorafgaand aan de verklaring van aangeefster: “
De zedenpolitie is bezig met een onderzoek waarbij meerdere aanrandingen zijn gepleegd door een en dezelfde persoon.
Uit ingesteld onderzoek is gebleken dat jij mogelijk ook contact met deze verdachte hebt gehad. We hebben je daarom uitgenodigd voor het afleggen van een verklaring.
Op zich is de lange tijd tussen aangegeven feit en moment van de aangifte geen harde aanwijzing voor het al dan niet waar zijn van de aangifte. Ook is het actief benaderen van de politie van potentiële slachtoffers niet op voorhand als een probleem voor de bewijswaarde van de vervolgens verkregen aangifte te bestempelen. Wel is het zo dat de rechtbank behoedzaam met het aldus verkregen bewijsmiddel dient om te springen. Met name als de politie al voordat het verhoor begint te kennen geeft dat de persoon over wie de aangeefster komt spreken meerdere aanrandingen heeft gepleegd. Ditzelfde geldt voor de aangiften die zijn gedaan nadat in een appgroep over verdachte in belastende zin is gesproken. Juist onder deze omstandigheden is het voorhanden zijn van steunbewijs voor de overtuiging van de rechtbank extra belangrijk.
In het algemeen kan voorts gezegd worden dat het op zichzelf al opmerkelijk is dat er negen aangeefsters belastend over verdachte verklaren. Het is verleidelijk om alleen daaruit al de overtuiging te bekomen dat er wel wat aan de hand zal zijn. De rechtbank zal echter per feit dienen te beoordelen of er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor dat feit. De rechtbank zal hieronder die beoordeling weergeven.
Tenlastelegging 01-865094-19
Feit 1
[slachtoffer 1] heeft, na een informatief gesprek op 3 april 2019, op 17 april 2019 aangifte tegen verdachte gedaan van aanranding. Op 7 januari 2020 is zij ook door de rechter-commissaris als getuige gehoord. Wat opvalt is dat zij moeite heeft om aan te geven wanneer de aanranding zou hebben plaatsgevonden: in 2017 of 2018. Wel is duidelijk dat het zou zijn bij gelegenheid van een bezoek van haar en [slachtoffer 2] aan verdachte in diens woning. De rechtbank constateert dat er verschillen zitten tussen de verklaring die [slachtoffer 1] als aangeefster heeft afgelegd en haar getuigenverklaring bij de rechter-commissaris, maar vooral ook dat er onoverkomelijke verschillen zitten tussen de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Zo heeft [slachtoffer 2] verklaard dat zij niet gezien heeft dat verdachte tijdens die ontmoeting iets bij [slachtoffer 1] heeft gedaan en dat zij, anders dan [slachtoffer 1] verklaarde, niet even naar het toilet is gegaan.
Verdachte heeft de door [slachtoffer 1] genoemde, hem bezwarende, handelingen ontkend.
Nu er voorts geen (ander) steunbewijs is voor de verklaring van [slachtoffer 1] zal verdachte van het onder feit 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Feit 2
[slachtoffer 2] heeft, nadat de politie kennis had gekregen van het verhaal van [slachtoffer 1] , naar aanleiding van dat verhaal op uitnodiging van de politie, op 29 juli 2019 aangifte gedaan van aanranding door verdachte, gepleegd in februari 2017. Bij verhoor bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat zij niet meer weet of het in de carnavalsvakantie van 2017 of 2018 is geweest. Volgens de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, heeft hij in de carnavalsvakantie in 2018 een ontmoeting gehad met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in zijn woning. Ter zitting heeft verdachte eveneens verklaard dat hij toen met [slachtoffer 2] heeft gezoend, dat hij haar benen heeft aangeraakt en dat hij haar een zuigzoen in de nek heeft gegeven. Volgens verdachte was dit met wederzijdse instemming en heeft [slachtoffer 2] geen nee gezegd. De rechtbank kwalificeert deze handelingen als handelingen met een seksuele strekking die, als ze tegen de wil en onder enige vorm van dwang van aangeefster zijn verricht aanranding zoals ten laste gelegd kunnen opleveren. Het komt dus aan op de vraag of er sprake is geweest van ongewilde en onder dwang verrichte handelingen. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij deze handelingen niet wilde, dat ze de hand van verdachte meerdere malen heeft weggehaald, haar hoofd heeft weggedraaid en heeft gezegd dat hij moest stoppen.
In dit verband is het opmerkelijk dat [slachtoffer 2] geen melding bij de politie van de vermeende aanranding heeft gedaan en pas, nadat de politie via de verklaring van [slachtoffer 1] op haar spoor kwam, een jaar en vijf maanden na de beweerdelijke aanranding, hier met de politie over heeft gesproken. Voorts is opmerkelijk dat [slachtoffer 2] heeft ontkend nadien nog via WhatsApp contact met verdachte te hebben gehad, terwijl zij tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris, geconfronteerd met appjes door de raadsman van verdachte overgelegd, daar op terugkomt. Uit deze appjes, die dateren van enkele weken na de vermeende aanranding, leidt de rechtbank af dat aangeefster en verdachte op een vriendelijke, vriendschappelijke, toon met elkaar communiceren. Dit vormt, behoudens een andersluidende uitleg van aangeefster, die ontbreekt, een contra-indicatie voor de door haar gestelde dwang en onvrijwilligheid.
Gelet op hetgeen hiervoor onder feit 1 is overwogen zal de verklaring van [slachtoffer 1] niet als steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer 2] gebezigd worden.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het aan steunbewijs voor de gestelde dwang ontbreekt, zodat verdachte van het hem onder feit 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Feit 3
[slachtoffer 2] is door de politie uitgenodigd om op het bureau te verschijnen omdat haar naam in het onderzoek tegen verdachte is opgedoken. Op 4 juni 2019 heeft zij aangifte van verkrachting gedaan tegen verdachte. De verkrachting zou zijn gepleegd op 18 maart 2017.
Verdachte heeft bij zijn verhoor door de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij inderdaad op 18 maart 2017 met [slachtoffer 3] heeft afgesproken. Tijdens die afspraak hebben zij ook seks gehad. Verdachte verklaart echter dat dit seksuele contact met wederzijdse instemming heeft plaatsgevonden.
Ook voor dit feit geldt dus dat het gaat om de vraag of er steunbewijs is voor de stelling van aangeefster dat er sprake was van onvrijwillig seksueel contact dat gepaard ging met dwang.
De rechtbank stelt vast dat er geen andere bewijsmiddelen zijn dan de verklaringen van verdachte en aangeefster. In dit verband merkt de rechtbank op dat [slachtoffer 3] twee jaar en bijna drie maanden later pas aangifte doet en dat ook op uitnodiging van de politie. Hier rijst de vraag waarom zij niet eerder van de vermeende verkrachting melding heeft gemaakt. Daarnaast bemoeilijkt deze periode de waarheidsvinding.
Voorts is het opmerkelijk dat aangeefster verdachte een dag na de vermeende verkrachting opnieuw in Eindhoven heeft opgezocht. Bij de rechter-commissaris heeft zij daarover verklaard dat dat was omdat zij in de war was en zij duidelijkheid wilde hebben. Dit vormt naar het oordeel van de rechtbank, behoudens een andersluidende uitleg van aangeefster, die ontbreekt, een contra-indicatie voor de door haar gestelde dwang.
Daar komt bij dat er in de verklaring van aangeefster op een aantal punten onduidelijkheid blijft bestaan over de gang van zaken op 18 maart 2017. Zo antwoordt zij op vragen van de rechter-commissaris of zij het aftrekken van verdachte zelf wilde of moest doen, dat zij denkt dat het tussenin was. In haar aangifte verklaart zij dat zij niet meer weet hoe haar kleding uitgegaan is. Voorts zegt zij dat zij het allemaal heeft verdrongen.
In het telefoongesprek met de politie, gevoerd voorafgaand aan haar aangifte, heeft zij gezegd dat zij een negatieve seksuele ervaring met verdachte heeft gehad. Gelet op het voorgaande sluit de rechtbank niet uit dat het seksuele contact door [slachtoffer 3] mogelijk al tijdens het contact zelf en in ieder geval achteraf, als negatief is ervaren. Dat maakt echter nog niet dat dit contact als verkrachting kan worden gekwalificeerd. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het hem onder feit 3 ten laste gelegde.
Feit 4 en 5
[slachtoffer 4] heeft naar aanleiding van een post op internet over verdachte, op 30 april 2019, een informatief gesprek met de politie en aansluitend diezelfde dag aangifte gedaan van zedenmisdrijven, gepleegd door verdachte tijdens een gezamenlijke reis naar China in de periode gelegen tussen 29 juni en 9 juli 2018.
Zij verklaart dat hij tijdens hun reis in Shanghai over haar kleding aan haar billen en borsten zat. Hij sloeg er dan op of kneep er in. Zij heeft hem een aantal keer aangegeven dat hij daarmee moest stoppen.
Toen zij bij de grootouders van verdachte verbleven, sliepen zij in één bed. Aangeefster lag op een nacht op haar buik te slapen. Ze werd wakker omdat ze verdachte op zich voelde liggen. Ze voelde geprul aan haar billen en net daarboven. Ze voelde verdachtes hand tussen haar benen. Ze zag dat verdachte boven op haar lag met zijn broek naar beneden en zag en voelde dat hij haar onderbroek naar beneden probeerde te trekken om zijn geslachtsdeel in haar geslachtsdeel te steken. Hij zat er tegen maar niet er in. Ze schrok zo dat ze meteen begon te slaan. Dat was vrij hard. [4]
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van aangeefster in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Zo heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij met aangeefster in juni / juli 2018 naar China is geweest, dat hij in Shanghai aan haar billen heeft gezeten, dat hij met aangeefster in een bed lag bij zijn opa en oma [5] en dat aangeefster hem op een nacht geslagen heeft. [6]
Voorts ziet de rechtbank ondersteuning van de verklaring van aangeefster in de verklaring van de moeder van aangeefster, die verklaart dat ze wist dat het minder ging met haar omdat verdachte naakt op haar had gelegen en dat zij hem toen geslagen heeft. [7]
Voorts ziet de rechtbank ondersteuning in het door aangeefster aan haar moeder gestuurde chatbericht van 4 juli 2018 om 00.02 uur waarin zij schrijft:

Grootste hel ooit.. Ik ben zo dom geweest. Als ik mijn eigen geld had en je de tickets kon veranderen was ik nu naar Korea gegaan, die gast is echt ziek gewoon man. Ik wil hier echt weg. Pff. Die is zo obsessed,. Daar scheelt echt iets mee man.” En “
Ik wil hier niet meer zijn”. [8]
Anders dan door de verdediging is bepleit, ziet de rechtbank op grond van het voorgaande wel bewijs voor feitelijkheden waardoor aangeefster is gedwongen tot het ondergaan van handelingen die, waren zij voltooid, bestonden uit het binnendringen van het lichaam van aangeefster. Het op aangeefster gaan liggen terwijl zij sliep, maar ook op haar blijven liggen toen zij wakker werd, het naar beneden trekken van haar onderbroek en met de penis duwen tegen de vagina van aangeefster is voldoende om te spreken van een begin van uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om bij aangeefster tegen haar wil seksueel binnen te dringen. Aangeefster heeft dit voorkomen door verdachte te slaan. Uit deze gang van zaken leidt de rechtbank af dat het verdachtes opzet was om met zijn penis bij aangeefster binnen te dringen en dat dit opzet mede omvatte dat hij de intussen wakker geworden aangeefster tegen haar wil het seksueel binnendringen wilde laten ondergaan. Verdachte wist dat aangeefster geen seksueel contact met hem wilde. Dat had zij hem immers al eerder verteld, zoals blijkt uit de aangifte. Daarmee acht de rechtbank de aan verdachte onder feit 4 primair ten laste gelegde poging verkrachting wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is het met de verdediging eens dat steunbewijs voor de onder feit 5 ten laste gelegde aanranding voor zover dat het betasten van borsten en billen in Shanghai te buiten gaat ontbreekt, zodat verdachte voor dat deel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
Aangezien verdachte erkent de billen van aangeefster in Shanghai betast te hebben en daarmee steunbewijs levert voor de verklaring van aangeefster ten aanzien van de handelingen van verdachten te Shanghai, heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan dit deel van de aangifte. Nu aangeefster verklaart dat dit ongewenst was en het dossier geen aanwijzingen bevat die de stelling van verdachte dat het binnen hun relatie gepast gedrag was ondersteunen, acht de rechtbank de ten laste gelegde aanranding op dit punt wettig en overtuigend bewezen.
Feit 6
Op 27 mei 2019 doet [slachtoffer 5] , daartoe uitgenodigd door de politie, aangifte van aanranding in de lift op haar school te Eindhoven op 27 maart 2018. [9] Verdachte erkent op 27 maart 2018 met aangeefster in de lift gestaan te hebben, verklaart ook haar aangeraakt te hebben bij het indrukken van de liftknop en bij het uitstappen om de lift weer te verlaten [10] maar ontkent dat deze aanrakingen een seksuele intentie hadden.
[slachtoffer 5] verklaart echter dat haar kont bij het instappen van de lift werd aangeraakt, dat dit in de lift vervolgens weer gebeurde en dat er toen een hand in de richting van de binnenkant van haar been ging, waarna ze omkeek en een jongen achter zich zag staan die ‘
creepy’naar haar aan het lachen was. Ze sloep daarop de hand van de jongen weg. Ze verklaart dat er echt in haar kont geknepen werd. Ook streelde hij haar bovenbeen en ging vanuit haar bovenbeen naar de binnenkant van haar bovenbeen. [11] Aangeefster heeft hier op school een klacht over ingediend.
Uit een bij verdachte aangetroffen brief van de [naam school 1] van 6 april 2018 blijkt dat verdachte ten overstaan van de directeur van die school heeft toegegeven de studente in de lift aangeraakt te hebben. [12] Voor de school was dit aanleiding aan verdachte de toegang tot de school te ontzeggen.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank voor de ten laste gelegde aanranding wel voldoende, de aangifte ondersteunend, bewijs in het dossier. Zo volgt uit de bij verdachte gevonden brief van de hogeschool dat aangeefster van dit incident kort nadien melding bij de directie van de school heeft gedaan. Ook blijkt daaruit dat verdachte het aanraken heeft toegegeven. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting volgt voorts dat hij inderdaad met aangeefster in de lift heeft gestaan.
De rechtbank acht de door verdachte gegeven lezing, te weten dat hij met zijn broodtrommel per ongeluk tegen aangeefster is aangekomen, niet aannemelijk, nu aangeefster specifiek over knijpen en met de hand strelen over haar bovenbenen heeft verklaard. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar, mede nu zij direct melding heeft gemaakt bij school en er van geen enkel belang gebleken is om ten nadele van verdachte onjuist te verklaren.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het aan verdachte onder feit 6 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 7
Op 30 juli 2019 heeft [slachtoffer 6] bij de politie aangifte gedaan van aanranding door verdachte, gepleegd op 14 april 2019. Verdachte zou haar, terwijl zij lag te slapen, met zijn hand onder haar kleding op haar blote buik hebben aangeraakt.
Verdachte heeft erkend dat hij [slachtoffer 6] heeft aangeraakt. Zij had het in zijn optiek koud, hij heeft haar met een kleed toegedekt en heeft haar met zijn hand warm willen wrijven.
Hoewel het gedrag van verdachte als uiterst vreemd en als ongepast kan worden omschreven, ontbreekt het bewijs voor het opzet van verdachte op het plegen van een handeling met een ontuchtig karakter. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde onder feit 7.
Feit 8
Op 2 juli 2019 deed [slachtoffer 6] aangifte van aanranding door verdachte op 30 juni 2019 te Amsterdam. Kort gezegd zou verdachte haar tijdens het geven van een ‘free hug’ stevig hebben vastgepakt, met zijn rechterbeen tussen haar benen zijn gaan staan en met zijn geslachtsdeel tegen haar been gedrukt hebben.
Verdachte heeft erkend dat hij aangeefster een knuffel heeft gegeven. Dit was met wederzijdse instemming en hij heeft zich daarbij niet schuldig gemaakt aan aanranding.
De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte zich aan aanranding van aangeefster heeft schuldig gemaakt. In dit verband speelt het bijzondere feit dat verdachte en aangeefster, die elkaar niet kenden, besloten met elkaar te knuffelen. Dat er daarbij fysiek contact ontstaat is een gegeven. Dat verdachte daarbij opzettelijk te ver is gegaan en handelingen heeft verricht die tegen de zin van aangeefster waren is wel mogelijk, maar niet zonder twijfel vast te stellen. In dat verband is relevant dat aangeefster ook met verdachte op de foto is gegaan. Zij weet zelf niet meer te verklaren of dat voor of na de knuffel is geweest, maar in haar spontane opsomming bij de rechter-commissaris verklaart ze in eerste instantie dat de knuffel eerst was en het fotomoment daarna. Dit is niet goed voorstelbaar als de knuffel zo naar voor aangeefster is verlopen dat zij daarvan aangifte van aanranding doet. Voorts blijkt uit door de verdediging overgelegde bescheiden dat een getuige van het voorval heeft verklaard dat aangeefster ook na de knuffel vriendelijk bleef en niet raar gereageerd heeft op de knuffel.
Gelet op het voorgaande zal verdachte worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 8 ten laste is gelegd.
Ten aanzien van parketnummer 01/860095-18
Feit 1
[slachtoffer 8] heeft op 24 oktober 2017, tijdens een informatief gesprek met de politie, te kennen gegeven dat zij door een onbekende man in de bus is lastig gevallen. Op 27 oktober 2017 doet zij aangifte van aanranding. Een onbekende man is haar eerst een keer hinderlijk gevolgd vanuit de bus en heeft haar op 4 oktober 2017, toen hij in de bus naast haar kwam zitten, met zijn hand over haar been gestreeld en geprobeerd ook haar billen te betasten.
Op 28 maart 2018 deed [slachtoffer 8] opnieuw aangifte. Sinds de vorige aangifte zou zij nog enkele malen zijn aangerand door dezelfde persoon. Dit vond telkens plaats in de bus.
De rechtbank heeft geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de door [slachtoffer 8] afgelegde verklaringen. De door haar genoemde handelingen zijn zonder meer als aanranding te kwalificeren. De vraag die echter door de rechtbank beantwoord moet worden is of er ook wettig en overtuigend bewijs is dat het verdachte was die zich hieraan heeft schuldig gemaakt.
Verdachte ontkent het feit. Verdachte past weliswaar in het signalement, neemt regelmatig dezelfde bus als aangeefster en woont op een locatie die passend is bij wat aangeefster verklaart over waar de dader in en uit de bus stapt, maar dat wil echter nog niet zeggen dat verdachte ook de dader is. Niet is uit te sluiten dat er nog een persoon is die in het ontstane beeld van de dader past. Ook de camerabeelden uit de bus kunnen dit niet uitsluiten. Het daartoe door de officier van justitie gebruikte proces-verbaal van bevindingen vermeldt niet dat de verbalisant verdachte daarop heeft herkend. Er wordt slechts gesproken over een overeenkomende haardracht en uiterlijk. Dit betekent dat verdachte in het signalement past, maar dat is niet bepalend. De rechtbank heeft ter zitting ook kennisgenomen van de beelden, maar heeft moeten vaststellen dat de beeldkwaliteit onvoldoende is om een herkenning op te baseren. De stelling van de officier van justitie dat de politie over betere apparatuur beschikt en dus de beelden beter heeft kunnen beoordelen, wordt niet onderbouwd door een proces-verbaal in het dossier. Ook het feit dat verdachte een filmfragment aan de politie heeft laten zien, waarop te zien is dat hij wordt aangesproken door een vrouw die door de politie wordt herkend als [slachtoffer 8] , kan het bewijs dat verdachte de dader is niet leveren. [slachtoffer 8] heeft immers niet verklaard dat zij de dader een keer heeft gesproken en dat dit ook gefilmd is. Ook heeft de politie nagelaten om [slachtoffer 8] op een of ander wijze (bijvoorbeeld met een foto) te confronteren met verdachte.
Hoewel er wel degelijk een aantal aanwijzingen zijn die richting verdachte wijzen, ontbreekt het doorslaggevende bewijs. Verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 2
Naar aanleiding van een eerder gedane melding (op 21 december 2017) deed de, toen zestien jarige, [slachtoffer 9] op 23 januari 2018 aangifte van aanranding, gepleegd door verdachte op 20 december 2017 te Arnhem. [slachtoffer 9] had al geruime tijd via social media contact met verdachte en op 21 december 2017 hadden zij afgesproken elkaar in Arnhem te treffen. Dat was de eerste ontmoeting tussen hen in het echt. [13] Bij de rechter commissaris heeft [slachtoffer 9] verklaard dat verdachte zijn hand zodanig om haar heen legde dat zijn hand ter hoogte van haar borst was, toen zij samen onder een paraplu richting de [naam winkel] liepen. Na het bezoek aan de [naam winkel] legde hij zijn hand op haar kont. Dat was over de kleding. In haar aangifte heeft [slachtoffer 9] verklaard dat verdachte, onderweg van de [naam winkel] naar de bibliotheek, in een steegje met zijn hand over haar borst wreef. Hij kneep en wreef aan haar rechterbil en rechterborst, over de kleding heen. [slachtoffer 9] liet merken het niet leuk te vinden door hem boos aan te kijken en van hem weg te lopen. [14]
Verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad met [slachtoffer 9] had afgesproken in Arnhem. [15] Verdachte ontkent de ontuchtige handelingen.
De rechtbank acht desalniettemin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, door onverhoeds te handelen zoals [slachtoffer 9] heeft verklaard, zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding. De raadsman heeft betoogd dat de verklaring van [slachtoffer 9] niet betrouwbaar is. De rechtbank deelt dat oordeel niet. Zij ziet weliswaar ook verschillen in de verklaring van [slachtoffer 9] zoals afgelegd bij de rechter-commissaris en haar aangifte, maar stelt vast dat er tussen die verhoren een periode van twee jaar gelegen is en dat de verklaring in de kern, wat de aanranding betreft, overeind blijft. Voorts vindt dit deel van de verklaring van [slachtoffer 9] steun in een daags daarna door [slachtoffer 9] gepost bericht in de [naam groep] . [16]
Voorts ziet de rechtbank steun in de verklaringen van [slachtoffer 9] - en dan met name voor het gegeven dat de handelingen van verdachte een seksuele lading hadden die niet door [slachtoffer 9] werden gewenst, in het feit dat [slachtoffer 9] vanuit de bibliotheek min of meer voor verdachte is weggevlucht en dat ze daar haar verhaal direct daarna aan [betrokkene] heeft verteld. [17] Dit vindt ondersteuning in de app-conversatie met deze [betrokkene] . [18]
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte aangeefster ook bedreigd heeft met een mes en dreigende woorden. Niet alleen weet aangeefster zich dit bij verhoor bij de rechter commissaris niet meer te herinneren, ook maakt zij daar een dag later geen melding van in haar bericht in de [naam groep] . Voor dat gedeelte van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is
onder parketnummer 01/865094-19 dat verdachte
4.
in de periode van 29 juni 2018 tot en met 9 juli 2018 in China ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om door feitelijkheden, [slachtoffer 4] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 4] door:
- bovenop die [slachtoffer 4] te gaan liggen en
- (vervolgens) de onderbroek van die [slachtoffer 4] naar beneden te trekken en
- (vervolgens) zijn, verdachtes, penis tegen de vagina van die [slachtoffer 4] te
duwen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
meermalen, in de periode van 29 juni 2018 tot en met 9 juli 2018 in China door feitelijkheden [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit:
- het (over de kleding) betasten van de borsten van die [slachtoffer 4] en
- het (over de kleding) betasten van de billen van die [slachtoffer 4]
en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte:
- onverhoeds de borsten en/of billen van die [slachtoffer 4] (over de kleding) heeft

betast;

6.
op 27 maart 2018 te Eindhoven door feitelijkheden [slachtoffer 5] , heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit:
- het betasten/aanraken van en/of knijpen in de bil(len) en bovenbenen van die [slachtoffer 5]
en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte:
- onverhoeds de bil(len) en bovenbenen van die [slachtoffer 5] heeft betast/aangeraakt en
- onverhoeds in de (bil)len van die [slachtoffer 5] heeft geknepen;
onder parketnummer 01/860095-18 dat verdachte
2.
op 20 december 2017 te Arnhem door feitelijkheden [slachtoffer 9] , heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit:
- het (over de kleding) betasten/aanraken van de billen en/of borsten van die [slachtoffer 9] en

bestaande die feitelijkheden (telkens) hierin dat verdachte:

- onverhoeds de billen en borsten van die [slachtoffer 9] (over de kleding) heeft betast/aangeraakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregelen.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 2, 3, 4 primair, 5, 6, 7 en 8 onder parketnummer 01/865094-19 en feit 1 en 2 onder parketnummer 01/860095-18:
- gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 2 jaren voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals verwoord in het reclasseringsrapport d.d. 17 februari 2020, alsmede de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman onthoudt zich van een standpunt ten aanzien van de strafmaat aangezien hij integrale vrijspraak heeft bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode gelegen tussen 20 december 2017 en 9 juli 2018
schuldig gemaakt een viertal zedendelicten jegens drie aangeefsters. Ontuchtige handelingen, van welke aard en intensiteit en onder welke omstandigheden ook, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van slachtoffers. Verdachte heeft door zijn handelen een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Hij heeft zich hierbij laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en geen rekening gehouden met de gevoelens van de slachtoffers. Sommige slachtoffers worden, zo blijkt uit de toelichting op de vorderingen benadeelde partij, nog vaak geconfronteerd met de psychische gevolgen van het handelen van verdachte.
De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk, te meer omdat de rechtbank zich niet aan de indruk kan onttrekken dat verdachte tot op heden niet beseft welke gevolgen zijn handelen bij de slachtoffers teweeg heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 8 februari 2020, opgemaakt door [psycholoog] , ter zake verdachte.
In dat rapport komt naar voren dat er voldoende aanwijzingen zijn om bij verdachte te kunnen spreken van een autismespectrumstoornis (hierna: ASS) met daarnaast een aandachtsdeficiëntie-hyperactiviteitsstoornis (hierna: ADD) overwegend van het onoplettende type. Verder lijkt, bij toenemende stress, de realiteitstoetsing van verdachte onder druk te komen staan, in de vorm van paranoïde gedachtenvorming.
Voornoemde problematiek was ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en de ASS beïnvloedde de gedragingen van verdachte tijdens het ten laste gelegde.
Vanuit de ASS heeft verdachte moeite met het adequaat taxeren van het gedrag van de ander en kan hij daar soms moeilijk op afstemmen. De bij de ASS behorende rigiditeit en vasthouden aan zijn eigen opvattingen geeft hem wat minder remming op zijn eigen behoeften, die mogelijk ook door hechtingsproblemen versneld geseksualiseerd worden. [psycholoog] concludeert tot verminderde toerekeningsvatbaarheid en acht het recidiverisico - op grond van de risicotaxatie-instrumenten - hoog. Verdachte blijft contactbehoeftig en zal opnieuw contacten met jonge vrouwen zoeken waarbij de kans aanwezig blijft dat hij het contact snel seksualiseert. Verdachte kan gebaat zijn bij het volgen van een dagbehandeling zoals die bij bijvoorbeeld [naam kliniek] wordt gegeven. Verder is het vanuit gedragskundig opzicht van belang dat hij begeleid wordt op sociaal maatschappelijk gebied voor wat betreft de uit de ADD voortkomende plannings- en organisatieproblemen in de vorm van begeleid wonen. [psycholoog] adviseert tot oplegging van een gecombineerde straf met als voorwaardelijk deel een ondertoezichtstelling van de reclassering die daarbij als voorwaarde voornoemde dagbehandeling zou kunnen stellen.
Op 17 februari 2020 is een reclasseringsadvies ter zake verdachte uitgebracht met daarin verwoord een plan van aanpak. De reclassering en de klinisch psycholoog zijn overeengekomen dat verdachte aangemeld dient te worden bij de [kliniek 1]
Ten eerste vanwege de deeltijd-/dagbehandeling gericht op zedenproblematiek en ten tweede vanwege begeleid/beschermd wonen.
De reclassering adviseert tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een contactverbod met de slachtoffers. Verder adviseert zij tot oplegging van de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
Anders dan de reclassering ziet de rechtbank de noodzaak van een contactverbod met de slachtoffers niet in. Het betreffen oude(re) feiten en verdachte heeft – behoudens het eigen contact dat de slachtoffers nog met hem zochten – sindsdien geen contact meer met hen gehad / gezocht.
De rechtbank neemt de adviezen van de deskundigen, afgezien van het contactverbod met de slachtoffers over.
Ook betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat er geruime tijd is verstreken sinds het tijdstip waarop de door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad, alsmede dat verdachte zelf is getroffen door de gevolgen van de door hem gepleegde strafbare feiten in die zin dat hij zijn woning (begeleid wonen) is kwijtgeraakt.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte ook vrijspreekt van feit 2, 3, 7 en 8 onder parketnummer 01/865094-19 en van feit 1 onder parketnummer 01/860095-18 en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Nu er, gelet op het hiervoor genoemde risico op recidive, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Het standpunt van de officier van justitie.
De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard nu de officier van justitie vrijspraak heeft geëist.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman bepleit primair tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij omdat hij de vordering dusdanig laat heeft ontvangen dat hij onvoldoende voorbereidingstijd heeft gehad. Subsidiair verzoekt de raadsman om schorsing van het onderzoek ter terechtzitting teneinde in de gelegenheid te worden gesteld om ingediende vordering te kunnen bestuderen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] voldoende onderbouwd en integraal toewijsbaar met toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman bepleit primair tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij omdat hij de vordering dusdanig laat heeft ontvangen dat hij onvoldoende voorbereidingstijd heeft gehad. Subsidiair verzoekt de raadsman om schorsing van het onderzoek ter terechtzitting teneinde in de gelegenheid te worden gesteld om ingediende vordering te kunnen bestuderen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] voldoende onderbouwd en integraal toewijsbaar met toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman bepleit primair tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij omdat hij de vordering dusdanig laat heeft ontvangen dat hij onvoldoende voorbereidingstijd heeft gehad. Subsidiair verzoekt de raadsman om schorsing van het onderzoek ter terechtzitting teneinde in de gelegenheid te worden gesteld om ingediende vordering te kunnen bestuderen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 4] voldoende onderbouwd en integraal toewijsbaar met toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman bepleit primair tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij omdat hij de vordering dusdanig laat heeft ontvangen dat hij onvoldoende voorbereidingstijd heeft gehad. Subsidiair verzoekt de raadsman om schorsing van het onderzoek ter terechtzitting teneinde in de gelegenheid te worden gesteld om ingediende vordering te kunnen bestuderen.
Het oordeel van de rechtbank.
Een benadeelde partij is op grond van artikel 51g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bevoegd om tot voor aanvang van de terechtzitting een opgave van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust in te zenden bij de officier van justitie die met de vervolging van het strafbare feit is belast. Deze opgave vindt plaats door middel van een door Onze Minister van Veiligheid en Justitie vastgesteld formulier of elektronische voorziening als bedoeld in artikel 51ac, achtste lid, Sv.
De rechtbank stelt vast dat de vordering benadeelde partij [slachtoffer 4] op 20 februari 2020 op een daartoe bestemd formulier is ingediend bij de officier van justitie en vervolgens onmiddellijk ter kennisneming aan alle betrokken partijen is verstuurd. Nu aan alle daartoe gestelde wettelijke vereisten is voldaan, is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering. Verder is de rechtbank van oordeel dat de vordering niet dusdanig ingewikkeld is dat het onderzoek ter terechtzitting geschorst dient te worden voor bestudering daarvan en wijst daarom het verzoek tot schorsing af.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade een bedrag van € 1.000,-- bestaande uit immateriële schadevergoeding vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ter zake het overige deel van de vordering. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2018 tot de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9]

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 9] ter zake het materiele deel onvoldoende onderbouwd en verzoekt om niet-ontvankelijkverklaring van dat deel. Het immateriële deel is toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,-- met toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente. Het overige deel dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering nu het handelen van verdachte niet tot schade kan hebben geleid en onvoldoende is onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade een bedrag van € 500,-- bestaande uit immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ter zake het overige deel (materieel en het restant immaterieel) van de vordering. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dat deel de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 december 2017 tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 45, 57, 60a, 63, 242, 246.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte ten aanzien van 01/865094-19 onder feit 1, 2, 3, 7 en 8 en onder parketnummer 01/860095-18 onder feit 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

ten aanzien van 01/865094-19 feit 4:poging tot verkrachtingten aanzien van 01/865094-19 feit 5:feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegdten aanzien van 01/865094-19 feit 6:feitelijke aanranding van de eerbaarheidten aanzien van 01/860095-18 feit 2:feitelijke aanranding van de eerbaarheidDe rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen.

Ten aanzien van 01/865094-19 feit 4, feit 5, feit 6, 01/860095-18 feit 2:gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.

Algemene voorwaarde:
voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Bijzondere voorwaarden: voorwaarden zijn dat de veroordeelde:
- zich meldt binnen 48 uur na de uitspraak van de rechter bij de Reclassering Nederland op
telefoonnummer [telefoonnummer] Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de
reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door [namen behandelkinieken] of een
soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling kan direct na
invrijheidstelling starten en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de
reclassering verantwoord vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- verblijft in [kliniek 2] of een andere instelling voor beschermd wonen of
maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele
proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt. Veroordeelde houdt zich
aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering
voor hem heeft opgesteld.
Geeft aan Reclassering Nederland, regio Zuid, [adres 2]
's-Hertogenbosch de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid,
van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij
de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder
begrepen.
De rechtbank beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

Ten aanzien van 01/865094-19 feit 1:niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering.

De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Ten aanzien van 01/865094-19 feit 2:niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de vordering.

De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Ten aanzien van 01/865094-19 feit 3:niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 3] in de vordering.

De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Ten aanzien van 01/865094-19 feit 4:maatregel van schadevergoeding van € 1000,00 subsidiair 40 dagen gijzeling.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] van een bedrag van € 1.000,-- (zegge: duizend euro). Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 40 dagen.
Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] , van een bedrag van € 1.000,-- (zegge: duizend euro). Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.

Ten aanzien van 01/860095-18 feit 2:maatregel van schadevergoeding van € 500,00 subsidiair 20 dagen gijzeling.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 9] van een bedrag van € 500,-- (zegge: vijfhonderd euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 20 dagen.
Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 9] , van een bedrag van € 500,-- (zegge: vijfhonderd euro). Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.W.A. Kap-Knippels, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. B. Damen, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 6 maart 2020.
Mr. B. Damen is buiten staat dit vonnis (mede) te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal,
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal,
3.Verklaring verdachte [verdachte] afgelegd ter terechtzitting d.d. 21 februari 2020 (bron III)
4.p. 33 proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4] d.d. 30 april 2019 op ambtseed opgemaakt en weergegeven
5.verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting afgelegd d.d. 21 februari 2020 (bron III)
6.p.186 proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 augustus 2019, (verslaglegging verhoor kwetsbare verdachte) op ambtseed
7.P. 44 proces-verbaal verhoor [getuige] d.d. 23 mei 2019 op ambtseed opgemaakt en weergegeven (bron I)
8.p. 43 proces-verbaal verhoor [getuige] d.d. 23 mei 2019 op ambtseed opgemaakt en weergegeven (bron I)
9.p. 52 proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 5] d.d. 27 mei 2019 op ambtseed opgemaakt en weergegeven (bron I)
10.Verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting afgelegd d.d. 21 februari 2020 (bron III)
11.p. 52 t/m 55 proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 5] d.d. 27 mei 2019 op ambtseed opgemaakt en weergegeven (bron I)
12.p. p. 50 Een schrijven van het college van bestuur van [naam school 3] aan [verdachte] d.d. 6 april 2018 (bron I)
13.p. 55 proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 9] d.d. 23 januari 2018 (bron II)
14.verklaring [slachtoffer 9] afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 16 januari 2020
15.verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting afgelegd d.d. 21 februari 2020 (bron III)
16.p. 66 afschrift van een WhatsAppbericht afkomstig van [slachtoffer 9] (bron II)
17.p. 56 proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 9] d.d. 23 januari 2018 (bron II)
18.p. 100 t/m 106 afschriften van WhatsAppberichten tussen [slachtoffer 9] en [betrokkene] (bron II)