In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 2 maart 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van een voorlopige voorziening met betrekking tot een watervergunning. De vergunninghoudster, [bedrijf] BV, had een watervergunning verkregen voor het onttrekken van grondwater en het terugbrengen ervan in de bodem, in verband met de aanleg van een beekdalbrug in de Nieuwe Verbinding N69. Eerder, op 13 januari 2020, had de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening getroffen die de infiltratie van grondwater staakte indien bepaalde emissiewaarden werden overschreden. Dit was het gevolg van geconstateerde overschrijdingen van emissiewaarden voor chroom, koper, nikkel en zink in het onttrokken grondwater.
De vergunninghoudster verzocht om opheffing van de stillegging van de werkzaamheden, waarbij de voorzieningenrechter oordeelde dat het grote maatschappelijke belang van het project, dat aanzienlijke vertraging zou oplopen door de stillegging, zwaarder woog dan de bezwaren van de verzoekers, die vreesden voor negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen onaanvaardbare gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten waren en dat de vergunninghoudster voldoende aannemelijk had gemaakt dat de aangetroffen gehalten niet uitzonderlijk waren voor de regio.
De voorzieningenrechter heeft de voorlopige voorziening opgeheven, waardoor de vergunninghoudster de stilgelegde werkzaamheden mocht hervatten. De hoofdzaak zal op korte termijn door de meervoudige kamer worden behandeld, maar de voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om de voorlopige voorziening te handhaven tot die behandeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.