ECLI:NL:RBOBR:2020:1280

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
28 februari 2020
Zaaknummer
8272587_E26022020
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • W.M. Callemeijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet en schending geheimhoudingsbeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 februari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek van [verzoeker] tegen DOET Finance B.V. inzake een ontslag op staande voet. [verzoeker], die op 1 juni 2018 in dienst trad als manager sales, werd op 4 oktober 2019 op staande voet ontslagen. DOET Finance stelde dat [verzoeker] een geheimhoudingsbeding had geschonden door bedrijfsgevoelige informatie naar een concurrent te sturen en zonder toestemming op vakantie was gegaan tijdens ziekte. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden was voor het ontslag op staande voet. De kantonrechter concludeerde dat de redenen die DOET Finance aanvoerde niet voldoende waren onderbouwd en dat er geen schade was aangetoond. [verzoeker] had recht op een billijke vergoeding, maar deze werd vastgesteld op nihil, omdat hij ook verwijtbaar had gehandeld. Wel werd DOET Finance veroordeeld tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 7.880,51 wegens onregelmatige opzegging. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummers: 8272587 EJ VERZ 20-49 (de hoofdzaak)
8206329 EJ VERZ 19-608 (de zaak van het (tegen)verzoek)
Beschikking van 26 februari 2020
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in de hoofdzaak, verweerder in het incident,
tevens verweerder in de zaak van het (tegen)verzoek,
gemachtigde: mr. M.S. van Dijk,
tegen:
de besloten vennootschap
DOET Finance B.V.,
gevestigd te Nuenen,
verweerster in de hoofdzaak, verzoekster in het incident,
tevens verzoekster in de zaak van het (tegen)verzoek,
gemachtigde: mr. M.W.H. Lodewijks.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoeker] ” en “DOET Finance”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Op 19 november 2019 heeft [verzoeker] een verzoekschrift (met producties 1 tot en met 47) als bedoeld in artikel 7:681 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) met nevenverzoeken ingediend bij de Rechtbank [woonplaats 1] , locatie [woonplaats 1] . Dit verzoekschrift is daar geregistreerd onder zaaknummer: 8180160 VZ VERZ 19-20456.
1.2
Op 3 december 2019 heeft DOET Finance een verzoekschrift (met producties 1 tot en met 4) als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 jo. 7:677 lid 3 BW met nevenverzoeken ingediend bij de Rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven. Dit (tegen)verzoekschrift is geregistreerd onder zaaknummer: 8206329 EJ VERZ 19-608 (hierna ook wel genoemd:
de zaak van het (tegen)verzoek).
1.3
Bij faxbericht van 11 december 2019 heeft DOET Finance een bevoegdheidsincident opgeworpen, in die zin dat DOET Finance de kantonrechter te [woonplaats 1] heeft verzocht om het onder 1.1 genoemde verzoek van [verzoeker] te verwijzen naar de Rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven.
1.4
Op 8 januari 2020 heeft bij de Rechtbank [woonplaats 1] een mondelinge behandeling plaatsgevonden inzake de relatieve bevoegdheid van de kantonrechter. [verzoeker] en DOET Finance hebben hun standpunten tijdens de zitting nader toegelicht. Partijen hebben ook vragen van de kantonrechter beantwoord. Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter mondeling uitspraak in de zin van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gedaan, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt. De kantonrechter te [woonplaats 1] heeft - samengevat - beslist dat het verzoek van [verzoeker] ingediend had moeten worden bij de Rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven, en heeft daarom het verzoek in de stand waarin het zich bevindt verwezen naar die locatie. Bij de Rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven, is deze zaak vervolgens geregistreerd onder zaaknummer: 8272587 EJ VERZ 20-49 (hierna ook wel aangeduid als: de hoofdzaak).
1.5
Op 22 januari 2020 heeft DOET Finance een verweerschrift (met producties 1 tot en met 25) in de hoofdzaak ingediend.
1.6
Op 27 januari 2020 heeft [verzoeker] aanvullende producties (genummerd 48 tot en met 56) bij zijn verzoek in de hoofdzaak in de procedure gebracht.
1.7
Op 29 januari 2020 zijn de verzoeken van [verzoeker] (de hoofdzaak) en van DOET Finance (de zaak van het (tegen)verzoek) gelijktijdig mondeling behandeld. Daarbij was [verzoeker] aanwezig, bijgestaan door mr. M.S. van Dijk als gemachtigde. Namens DOET Finance was [bestuurder verweerster] (bestuurder van DOET Finance) aanwezig, bijgestaan door
mr. M.W.H. Lodewijks als gemachtigde. Beide gemachtigden hebben tijdens de mondelinge behandeling pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Ook hebben partijen vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt.
1.8
Tot slot hebben partijen verzocht om een beschikking te geven, waarvan de uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1
DOET Finance is statutair gevestigd in Eindhoven en kantoorhoudende in Nuenen. DOET Finance verricht onder andere werkzaamheden op het gebied van debiteurenbeheer, incasso en deurwaardersdiensten.
2.2
[verzoeker] , geboren op [datum] , is op 1 juni 2018 in dienst getreden bij DOET Finance in de functie van manager sales. Het betreft een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, met als begindatum 1 juni 2018 en als einddatum 30 november 2019. Bij aanvang is een arbeidsduur van 40 uur per week overeengekomen en het salaris bedroeg € 3.900,00 bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantietoeslag. Verder is aan [verzoeker] een bedrijfsauto, een laptop en een mobiele telefoon ter beschikking gesteld.
2.3
In artikel 10 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is een geheimhoudingsbeding opgenomen. Dit beding luidt als volgt:
“De werknemer verplicht zich om zowel tijdens als na de beëindiging van deze arbeidsovereenkomst strikte geheimhouding te betrachten omtrent alle bedrijfsinformatie- en aangelegenheden in de ruimste zin des woords die hem/haar in het kader van de arbeidsovereenkomst ter kennis zijn gekomen.”
2.4
Op 4 mei 2019 heeft [verzoeker] een brief ontvangen van [recherchebureau] uit [woonplaats 3] . Daaruit volgt dat DOET Finance, zonder dat zij [verzoeker] daarvan (vooraf) op de hoogte heeft gesteld, [verzoeker] enige tijd heeft laten schaduwen. [verzoeker] heeft verder op voornoemde dag geconstateerd dat DOET Finance tijdens een onderhoudsbeurt van zijn bedrijfsauto, ook zonder hem daarvan op de hoogte te brengen, een tracer/tracker (volgsysteem) in de bedrijfsauto van [verzoeker] heeft laten plaatsen.
2.5
Op 23 juli 2019 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld vanwege psychische klachten, die volgens hem werkgerelateerd zijn.
2.6
Eind september 2019 heeft [verzoeker] een e-mail, met als bijlage het document “Dossier [verzoeker] ” (bestaande uit 76 pagina’s), naar [Gerechtsdeurwaarder] (hierna: [Gerechtsdeurwaarder] ) gestuurd.
2.7
Op (vrijdag) 4 oktober 2019 heeft de gemachtigde van DOET Finance om
13:11 uur een WhatsAppbericht aan [verzoeker] gestuurd. Via dat bericht wordt [verzoeker] verzocht om diezelfde dag om 14:30 uur op het kantoor van de gemachtigde van DOET Finance in Eindhoven te verschijnen. In voornoemd bericht staat namelijk het volgende:
“(…) Ik verzoek u dringend kennis te nemen van bijgevoegde uitnodiging voor hoor en wederhoor vandaag om 14:30 uur ten kantore van [naam bedrijf] te verschijnen. DOET Finance is er vandaag achter gekomen dat u zeer bedrijfsgevoelige informatie heeft toegezonden naar o.a. de directe concurrent van DOET Finance en dat u bovendien op vakantie bent gegaan tijdens uw ziekte zonder daar mededeling van te doen bij DOET Finance. Indien u geen gehoor geeft aan de uitnodiging/en of geen verklaring kunt afleggen die in het belang is van DOET Finance, zal u ontslag op staande voet worden aangezegd.(…)”
De inhoud van dit WhatsAppbericht heeft de gemachtigde van DOET Finance ook per
e-mail aan [verzoeker] verzonden, namelijk op 4 oktober 2019 om 13:28 uur.
2.8
[verzoeker] is niet verschenen tijdens het gesprek op 4 oktober 2019 om 14:30 uur in [woonplaats 3] . Wel heeft de voormalige gemachtigde van [verzoeker] (te weten: [naam voormalige gemachtigde verzoeker] ) vrijwel direct na ontvangst van de hiervoor genoemde berichten (uitnodiging) telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van DOET Finance (mr. Lodewijks) en - kort gezegd - meegedeeld dat [verzoeker] niet (vanuit zijn woonplaats [woonplaats 1] ) binnen zo’n korte tijd in Eindhoven aanwezig kan zijn, mede omdat hij ziek is.
2.9
Bij brief van 4 oktober 2019 is [verzoeker] door DOET Finance op staande voet ontslagen. In die brief (welke is verzonden door de gemachtigde van DOET Finance) staat, voor zover relevant, het volgende:
“(…)Ontslag op staande voet
Met deze brief beëindig ik namens cliënte uw dienstverband bij cliënte met onmiddellijke ingang. In het verleden heeft cliënte u al diverse keren gewaarschuwd om u als goed werknemer te gedragen. Vandaag is gebleken dat u daar geen gehoor aan geeft, doordat u e-mails met daarin zéér bedrijfsgevoelige informatie naar derde partijen heeft verstuurd, waaronder naar de heer [A] en de heer [B] van [Gerechtsdeurwaarder] , zijnde een directe concurrent van cliënte! U heeft onder andere doorgestuurd het door u opgestelde document “ [dossier] ”, zijnde een bestand van ruim 76 pagina’s waarin onder andere (maar niet uitsluitend) is opgenomen door u:

kwartaalverslagen van cliënte met daarin de werkwijze van cliënte

klantinformatie van cliënte

klachten van klanten over cliënte

zakelijke (en vertrouwelijke) interne correspondentie van cliënte.
Uit de e-mails naar de heer [A] en de heer [B] , zijnde de directe concurrenten van cliënte, blijkt onder andere ook dat u dit heeft gedaan om een potentiële baan bij deze partijen (alsnog) te bereiken. Niet alleen schendt u hiermee het geheimhoudingsbeding uit uw arbeidsovereenkomst, maar ook heeft u hiermee alle vertrouwen van cliënte geschonden. Uit de
e-mails blijkt daarnaast ook dat u zonder toestemming van cliënte op vakantie bent geweest terwijl u ziekgemeld bent bij cliënte. Deze gedragingen zijn voor cliënte absoluut onacceptabel.
Hoor en wederhoor
Cliënte heeft u nog de mogelijkheid geboden om toelichting te geven op uw gedragingen, door vandaag ten kantore van ondergetekende te verschijnen. Uw (nieuwe) gemachtigde, welke zich tot op heden niet uitdrukkelijk als uw gemachtigde heeft gesteld, gaf direct telefonisch antwoord dat u niet ten kantore van ondergetekende zult verschijnen en dat u deze uitnodiging voor hoor en wederhoor zult weigeren. U bevestigde dit vandaag ook nog per e-mail naar ondergetekende.
Voornoemde gedragingen leveren in onderling verband, maar ook ieder voor zich een dringende reden op ex artikel 7:677 BW jo. 7:678 BW om uw arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen. (…) Bij de afweging van alle omstandigheden, heeft cliënte uiteraard ook rekening gehouden met uw persoonlijke omstandigheden. Dit ongeacht het feit dat uw functioneren al langere tijd te wensen overliet. (…)
Nu u cliënte een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen, bent u op grond van de wet aan cliënte een schadevergoeding verschuldigd. Hierbij kan cliënte in ieder geval aanspraak maken op de door u aan haar verschuldigde gefixeerde schadevergoeding conform artikel 7:677 lid 2 jo. 7:677 lid 3 onder a BW. (…)
Omdat uw arbeidsovereenkomst ten einde is gekomen, verzoek ik u dringend en zonnodig sommeer ik u ombinnen vijf werkdagen na hedenal de aan u ter beschikking gestelde zaken in ongeschonden staat aan cliënte te retourneren. Het betreft in ieder geval de volgende zaken:

de simkaart van DOET Finance;

de werklaptop. (…)”

3.Het verzoek van [verzoeker] in de hoofdzaak

3.1
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een dag vast te stellen waarop deze zaak ter terechtzitting wordt behandeld;
II. DOET Finance te veroordelen tot betaling van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging ter hoogte van € 7.880,51 bruto;
III. DOET Finance te veroordelen om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van € 63.180,00 bruto en € 9.744,96 netto, dan wel een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding;
IV. DOET Finance te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de onder II. en III. genoemde bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag van volledige betaling;
V. DOET Finance te veroordelen in de proceskosten.
3.2
Aan dit verzoek legt [verzoeker] - samengevat - ten grondslag dat het ontslag op staande voet niet voldoet aan de eisen van artikel 7:677 lid 1 BW omdat de dringende reden ontbreekt. Daardoor is de opzegging gedaan in strijd met artikel 7:671 BW. Door de handelswijze van DOET Finance acht [verzoeker] een terugkeer naar DOET Finance onmogelijk. [verzoeker] berust dan ook in de opzegging. Op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW maakt [verzoeker] aanspraak op een billijke vergoeding van € 63.180,00 bruto en
€ 9.744,96 netto. Verder maakt hij aanspraak op € 7.880,51 bruto aan vergoeding wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst. Daarnaast maakt [verzoeker] aanspraak op wettelijke rente over de genoemde bedragen aan billijke vergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst.

4.Het verweer van DOET Finance in de hoofdzaak

4.1
DOET Finance verweert zich en stelt dat het verzoek om ten laste van haar een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst toe te kennen, moet worden afgewezen. DOET Finance voert daartoe
- kort gezegd - aan dat zij [verzoeker] op goede gronden heeft ontslagen. In dit verband heeft zij onder meer aangevoerd dat [verzoeker] - in strijd met het in de arbeidsovereenkomst opgenomen geheimhoudingsbeding - zeer bedrijfsgevoelige informatie naar een directe concurrent van DOET Finance heeft gestuurd, namelijk [Gerechtsdeurwaarder] . Ook is [verzoeker] zonder toestemming van DOET Finance tijdens ziekte op vakantie geweest.
4.2
Verder heeft DOET Finance bij het verweerschrift in de hoofdzaak verzocht om [verzoeker] als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van de procedure bij de Rechtbank [woonplaats 1] (bevoegdheidsincident).

5.Het (tegen)verzoek van DOET Finance

5.1
DOET Finance verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [verzoeker] te veroordelen tot het betalen van de vergoeding als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 jo. 7:677 lid 3 BW, te weten het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, meer concreet: € 7.880,51;
II. [verzoeker] te veroordelen tot teruggave van de werklaptop binnen 14 dagen nadat de beschikking is gewezen, onder laste van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [verzoeker] daarmee in gebreke blijft;
III. [verzoeker] te veroordelen tot aanpassing van zijn LinkedInprofiel naar waarheid binnen 14 dagen nadat de beschikking is gewezen, onder laste van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [verzoeker] daarmee in gebreke blijft;
IV. [verzoeker] te veroordelen in de proceskosten.
5.2
Aan dit (tegen)verzoek legt DOET Finance - samengevat - ten grondslag dat zij als gevolg van het (door haar terecht gegeven) ontslag op staande voet aanspraak maakt op de vergoeding ter hoogte van het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren (gefixeerde schadevergoeding). Indien regelmatige opzegging had plaatsgevonden, had de arbeidsovereenkomst door [verzoeker] niet eerder opgezegd kunnen worden dan per
1 december 2019, hetgeen overeenkomt met de einddatum van de arbeidsovereenkomst. In dit verband maakt DOET Finance aanspraak op € 7.880,51. Verder verzoekt DOET Finance [verzoeker] te veroordelen tot teruggave van de werklaptop. Ook verzoekt DOET Finance dat [verzoeker] zijn LinkedInprofiel naar waarheid aanpast.

6.Het verweer van [verzoeker] in het (tegen)verzoek van DOET Finance

6.1
[verzoeker] verweert zich en stelt dat het (tegen)verzoek om ten laste van hem een gefixeerde schadevergoeding toe te kennen, moet worden afgewezen. [verzoeker] voert daartoe - kort gezegd - aan dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, omdat er geen dringende reden is. In dit kader verwijst [verzoeker] verder naar hetgeen hij in de hoofdzaak heeft aangevoerd.

7.De beoordeling van het verzoek van [verzoeker] in de hoofdzaak

7.1
Het gaat in deze zaak op de eerste plaats om de vraag of [verzoeker] op 4 oktober 2019 terecht op staande voet is ontslagen. Indien deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, is vervolgens de vraag aan de orde of aan [verzoeker] ten laste van DOET Finance een billijke vergoeding toekomt. Daarnaast is dan aan de orde de vraag of DOET Finance moet worden veroordeeld tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst.
7.2
Voordat tot een inhoudelijke beoordeling kan worden overgegaan, stelt de kantonrechter vast dat [verzoeker] zijn verzoek tijdig heeft ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst (beweerdelijk) is geëindigd.
Rechtsgeldigheid ontslag op staande voet
7.3
Bij de inhoudelijke beoordeling wordt het volgende voorop gesteld. Uit artikel 7:681 lid 1 sub a BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer aan hem ten laste van de werkgever een billijke vergoeding kan toekennen indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Lid 1 van artikel 7:671 BW bepaalt dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig kan opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een in dat artikellid onder a) tot en met h) genoemde uitzonderingen. Tussen partijen staat vast dat de bedoelde schriftelijke instemming ontbreekt. DOET Finance beroept zich op de in artikel 7:671 lid 1 onder c) BW genoemde grond, namelijk dat zij de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd op grond van artikel 7:677 lid 1 BW (het zogeheten ontslag op staande voet). Omdat het ontslag op staande voet een uiterst middel is, stelt de wet daaraan strenge eisen. Deze eisen zijn terug te vinden in het hiervoor genoemde artikel 7:677 lid 1 BW. Daarin staat namelijk dat een ontslag op staande voet rechtsgeldig is indien voldaan is aan de volgende drie cumulatieve eisen: 1) er is sprake van een dringende reden, 2) het ontslag op staande voet is onverwijld gegeven, en 3) de dringende redenen is onverwijld met het ontslag op staande voet aan de werknemer meegedeeld. Partijen zijn onder andere verdeeld over (het antwoord op) de vraag of in dit geval sprake is van een dringende reden voor het ontslag.
7.4
Op grond van artikel 7:681 lid 1 BW worden als dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (zie ook: 7:678 BW). Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt. Verder moeten onder meer worden betrokken de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die het ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Daarbij geldt dat, ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en ernst van de dringende reden tot de slotsom kan leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst toch gerechtvaardigd is.
7.5
Voor de beoordeling van de vraag of het door DOET Finance aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zijn de aan [verzoeker] opgegeven redenen zoals vermeld in de brief van 4 oktober 2019 (de zogenoemde ontslagbrief) maatgevend en wordt het geschil afgebakend door de daarin genoemde verwijten. Uit deze brief volgt dat DOET Finance [verzoeker] in de kern verwijt dat hij - in strijd met het in de arbeidsovereenkomst opgenomen geheimhoudingsbeding - (zeer) bedrijfsgevoelige informatie aan [Gerechtsdeurwaarder] , een directe concurrent van DOET Finance, heeft gestuurd. Het betreft een door [verzoeker] opgesteld document (het zogeheten “Dossier [verzoeker] ”) wat bestaat uit 76 pagina’s en waarin onder andere klantinformatie, rittenregistraties, kwartaalrapportages en andere zeer bedrijfsgevoelige informatie is opgenomen, aldus DOET Finance. Ook zijn er klachten van klanten opgenomen in het voornoemde document. Het per e-mail versturen van dit document aan [Gerechtsdeurwaarder] vormden de spreekwoordelijke druppel voor het komen tot een ontslag op staande voet. Daarnaast speelde mee dat [verzoeker] zonder toestemming van DOET Finance op vakantie is geweest tijdens ziekte. Volgens DOET Finance vormen deze twee incidenten op zichzelf genomen een dringende reden voor ontslag op staande voet en in elk geval is die dringende reden er als de incidenten in onderlinge samenhang worden bezien. [verzoeker] heeft daartegen verweer gevoerd.
7.6
De kantonrechter overweegt allereerst als volgt. Bij brief van 4 oktober 2019 heeft DOET Finance [verzoeker] op staande voet ontslagen. In die brief heeft DOET Finance de reden(en) daarvoor meegedeeld (zoals hiervoor is weergegeven onder 2.9). [verzoeker] is vooraf niet gehoord over de in die brief opgenomen verwijten. De kantonrechter stelt vast dat DOET Finance [verzoeker] op vrijdag 4 oktober 2019 om 13:11 uur uitnodigt om op diezelfde dag om 14:30 uur (vanuit zijn woonplaats [woonplaats 1] ) op het kantoor van de gemachtigde van DOET Finance in Eindhoven aanwezig te zijn voor een gesprek. Dat is, gelet op de afstand, geen reëel verzoek. De kantonrechter stelt verder vast dat nadat zijdens [verzoeker] is gesteld dat het die middag niet gaat lukken door DOET Finance geen alternatief is voorgesteld. Dat had wel op haar weg gelegen. Anders dan DOET Finance stelt, heeft het niet alleen aan [verzoeker] gelegen dat hij niet vooraf is gehoord. Uit het door DOET Finance overgelegde bestand (usb-stick) blijkt dat in ieder geval niet. Er zijn ook verder geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd waaruit dat kan blijken. Anderzijds heeft ook [verzoeker] geen (concreet) alternatief voorgesteld.
7.7
De kantonrechter stelt voorts vast dat [verzoeker] niet heeft betwist dat hij het “Dossier [verzoeker] ” aan zijn beoogd nieuwe werkgever (te weten: [Gerechtsdeurwaarder] ) heeft gezonden en dat hij tijdens ziekte op vakantie is geweest. Daarmee staat echter nog niet de aard en ernst vast van hetgeen [verzoeker] verweten wordt. De stelplicht en bewijslast ten aanzien van het bestaan van de dringende reden liggen in dit geval bij DOET Finance. In dit kader wordt als volgt overwogen.
7.8
De eerste (en volgens DOET Finance belangrijkste) reden voor het ontslag op staande voet betrof het versturen van het “Dossier [verzoeker] ” naar [Gerechtsdeurwaarder] terwijl [verzoeker] in dienst was van DOET Finance. Meer specifiek heeft DOET Finance zich op het standpunt gesteld dat [Gerechtsdeurwaarder] een directe concurrent van haar is.
7.9
Voorop wordt gesteld dat het niet zo is dat elke overtreding van een beding uit de arbeidsovereenkomst, in dit geval overtreding van het geheimhoudingsbeding (zoals hiervoor is weergegeven onder 2.3), leidt tot een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet. Ook in dit geval geldt dat niet. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft DOET Finance immers tijdens de mondelinge behandeling onvoldoende duidelijk gemaakt waarop de aard en ernst van het doorsturen van voornoemd document precies ziet. Ook uit de eerder door DOET Finance overgelegde stukken blijkt dit niet, althans onvoldoende. De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking dat [verzoeker] het document “Dossier [verzoeker] ” slechts naar één ander bedrijf ( [Gerechtsdeurwaarder] ) heeft gezonden. Weliswaar betreft dit mogelijk een directe concurrent van DOET Finance, maar DOET Finance heeft nagelaten exact aan te geven welke informatie uit het 76 pagina’s tellende document precies de geheime, concurrentiegevoelige informatie bevat. Dit had wel op haar weg gelegen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is onvoldoende duidelijk wat het versturen van dit document voor (negatieve) gevolgen heeft (gehad) voor DOET Finance. De enkele (algemene) stelling dat er in dat document onder andere kwartaalverslagen en klantinformatie van DOET Finance staat vermeld, is daartoe onvoldoende. Daarbij komt dat DOET Finance niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd dat a) [Gerechtsdeurwaarder] iets met de informatie uit voornoemd document heeft gedaan en
b) dat DOET Finance daardoor schade heeft geleden. Sterker nog, DOET Finance heeft in het geheel niet gesteld op welke wijze zij schade zou hebben geleden en hoe hoog die schade dan is. Ook is naar het oordeel van de kantonrechter - gelet op de gemotiveerde betwisting door [verzoeker] - niet komen vast te staan dat [Gerechtsdeurwaarder] een directe concurrent van DOET Finance is. Zo is onduidelijk of [Gerechtsdeurwaarder] (overwegend) dezelfde doelgroep heeft als DOET Finance. Het voorgaande samen bezien brengt mee dat van een dringende reden geen sprake is. Het handelen van [verzoeker] in deze, hoe ‘onhandig’ ook, rechtvaardigt naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen ontslag op staande voet.
7.1
Als tweede reden heeft DOET Finance aangevoerd dat [verzoeker] zonder haar toestemming op vakantie is geweest tijdens ziekte.
7.11
De kantonrechter overweegt als volgt. Niet gesteld en evenmin gebleken is dat [verzoeker] aan DOET Finance toestemming moet vragen om tijdens ziekte op vakantie te mogen gaan. Wat daar ook verder van zij, naar het oordeel van de kantonrechter had in deze situatie volstaan kunnen worden met een andere, minder zware, sanctie, zoals het geven van een waarschuwing. Ook ten aanzien van deze situatie bestaat de dringende reden dus niet.
7.12
Verder neemt de kantonrechter het volgende in aanmerking. Weliswaar heeft DOET Finance in haar brief van 4 oktober 2019 vermeld dat zij (ook) rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] , maar naar het oordeel van de kantonrechter is niet gebleken dat zij die persoonlijke omstandigheden (welke overigens verder niet door DOET Finance zijn gemotiveerd) ook daadwerkelijk heeft meegewogen bij haar beslissing om [verzoeker] op 4 oktober 2019 op staande voet te ontslaan. Daarover wordt het volgende overwogen. De arbeidsovereenkomst van [verzoeker] zou op 1 december 2019 rechtsgeldig beëindigd worden door verloop van tijd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat voor die resterende weken dan niet met een mindere sanctie had kunnen worden volstaan. Immers, [verzoeker] was (onder andere) ziek geworden van de actie van DOET Finance met betrekking tot het schaduwen en het volgen met de tracer/tracker van zijn dienstauto. Dat waren immers ingrijpende maatregelen van DOET Finance als werkgever waarvoor zij geen enkele rechtvaardiging heeft gegeven. Daar komt bij dat [verzoeker] had gehoord dat de baan bij de nieuwe werkgever ( [Gerechtsdeurwaarder] ) niet door zou gaan en [verzoeker] daardoor in paniek raakte. [verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd toelicht dat hij richting [Gerechtsdeurwaarder] open en transparant wilde zijn en dat hij met het versturen van het document “Dossier [verzoeker] ” als het ware een wit voetje wilde halen bij die potentiële werkgever. [verzoeker] heeft niet zozeer de intentie gehad om (vertrouwelijke) informatie aan [Gerechtsdeurwaarder] te geven, als wel dat hij het toch in zijn ogen goed had gedaan als werknemer bij DOET Finance. Dat alles had meegewogen kunnen worden indien DOET Finance zich meer moeite had gedaan om [verzoeker] in deze kwestie te horen. Daarbij komt dat dan ook meegewogen had kunnen worden dat [verzoeker] bij een ontslag op staande voet geen WW-uitkering zou ontvangen.
7.13
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat DOET Finance haar stellingen ten aanzien van het bestaan van een dringende reden niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd. Omdat er dus in dit geval geen sprake is van een dringende reden en dit al leidt tot een niet rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet, kan de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven en of de dringende reden onverwijld met het ontslag op staande voet aan [verzoeker] is meegedeeld, onbesproken blijven.
7.14
Geconcludeerd wordt dan ook dat van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet geen sprake is, zodat is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW in combinatie met artikel 7:677 lid 1 BW. Als gevolg hiervan is er een grond om toepassing te geven aan artikel 7:681 lid 1 sub a BW, waarin is bepaald dat de kantonrechter op verzoek van werknemer - zoals hier aan de orde - een billijke vergoeding kan toekennen als bedoeld in voornoemd artikel.
7.15
Hetgeen partijen verder in het hiervoor weergeven kader nog naar voren hebben gebracht, bijvoorbeeld dat [verzoeker] volgens DOET Finance al langere tijd onvoldoende zou functioneren en de door [verzoeker] aangestipte ‘kwestie’ met de bedrijfsauto, behoeft geen nadere bespreking meer, omdat dit in het licht van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
Billijke vergoeding
7.16
[verzoeker] verzoekt op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW DOET Finance te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding ter hoogte van 63.180,00 bruto en
€ 9.744,96 netto. [verzoeker] concludeert tot deze vergoeding op grond van de redenering dat hij geen aanspraak kan maken op een transitievergoeding omdat zijn arbeidsovereenkomst korter dan 24 maanden heeft geduurd. Daarbij komt dat [verzoeker] wel zicht had op een nieuwe arbeidsovereenkomst bij [Gerechtsdeurwaarder] , maar dat die arbeidsovereenkomst uiteindelijk niet tot stand is gekomen door toedoen van DOET Finance. [Gerechtsdeurwaarder] had [verzoeker] een arbeidsovereenkomst aangeboden van 12 maanden, met een salaris van € 4.500,00 bruto, inclusief 13e maand. Inclusief vakantiegeld betekent dit dat [verzoeker] € 63.180,00 bruto zou ontvangen. Verder heeft [verzoeker] in totaal € 6.000,00 (12 x € 500,00) aan pensioenpremie misgelopen. Ook heeft [verzoeker] geen aanspraak kunnen maken op vergoeding van de autokosten voor een totaalbedrag van € 3.744,96.
7.17
DOET Finance heeft betwist dat er een rechtvaardiging bestaat voor het door [verzoeker] verzochte bedrag aan billijke vergoeding. Indien [verzoeker] wel een billijke vergoeding toekomt, heeft DOET Finance verzocht om deze vergoeding vast te stellen op nihil. Immers, [verzoeker] ervaart geen of nauwelijks financieel nadeel van zijn ontslag omdat hij in die situatie ook al aanspraak maakt op een vergoeding wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn en op een WW-uitkering. De arbeidsovereenkomst bij DOET Finance zou sowieso al per 30 november 2019 eindigen.
7.18
De rechtsgrond voor toekenning van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW is in beginsel reeds gegeven met het oordeel dat er (in ieder geval) geen dringende reden is voor het gegeven ontslag op staande voet en dat is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW (zie:
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113). Met andere woorden: DOET Finance heeft ernstig verwijtbaar gehandeld door [verzoeker] ten onrechte ontslag op staande voet te geven. Dit maakt dat toekenning van een billijke vergoeding op zijn plaats is. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval en de rechter dient in de motivering van zijn oordeel inzicht te geven in de omstandigheden die tot de beslissing over de hoogte van de vergoeding hebben geleid (zie HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187, New Hairstyle).
7.19
De kantonrechter is met DOET Finance van oordeel dat in dit geval geen ruimte is voor het toerekenen van enig geldelijk belang aan de billijke vergoeding, zodat de billijke vergoeding wordt vastgesteld op nihil. Bij dat oordeel betrekt de kantonrechter de volgende omstandigheden. Hoewel - zoals hiervoor is overwogen - DOET Finance onterecht is overgegaan tot het geven van ontslag op staande voet, treft ook [verzoeker] verwijt. [verzoeker] heeft namelijk tijdens de mondelinge behandeling toegegeven dat hij het “Dossier [verzoeker] ” niet aan [Gerechtsdeurwaarder] had moeten toesturen en dat het (achteraf gezien) “heel stom” is dat hij dat gedaan heeft. Door zijn handelswijze heeft [verzoeker] een onnodig risico genomen. Daarnaast betrekt de kantonrechter bij de beoordeling dat DOET Finance [verzoeker] weliswaar op 4 oktober 2019 onterecht op staande voet heeft ontslagen, maar dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] bij DOET Finance toch binnen afzienbare tijd zou zijn geëindigd, namelijk op 30 november 2019. Er was geen zicht op verlenging van de arbeidsovereenkomst. Ook betrekt de kantonrechter in zijn beoordeling dat [verzoeker] nu wel een beroep kan doen een WW-uitkering. Daarbij komt dat [verzoeker] met het toekennen van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging (zoals hierna is opgenomen) in voldoende mate wordt gecompenseerd. Bovendien acht de kantonrechter van belang dat [verzoeker] met ingang van 1 januari 2020 een nieuwe baan heeft gevonden waar hij nagenoeg hetzelfde verdient als bij DOET Finance.
7.2
Gelet op al deze omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding om de billijke vergoeding op basis van artikel 7:681 lid 1 onder a BW vast te stellen op nihil.
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging
7.21
[verzoeker] heeft naast de billijke vergoeding verzocht om toekenning van de gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente. DOET Finance heeft hiertegen verweer gevoerd.
7.22
Omdat vast staat dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet heeft plaatsgevonden met inachtneming van de daarvoor geldende termijn, heeft [verzoeker] recht op de gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:672 lid 10 (oud) BW. De gefixeerde schadevergoeding is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Het loon van [verzoeker] bedroeg (volgens artikel 3.1 van de arbeidsovereenkomst) € 3.900,00 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. De arbeidsovereenkomst tussen partijen (volgens artikel 1.1 en 1.2 daarvan) is een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (namelijk van 1 juni 2018 tot en met 30 november 2019) en deze overeenkomst is tussentijds opzegbaar (volgens artikel 1.3). Dat betekent dan ook dat de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is – in geval van opzegging per de eerste van de maand met in acht name van een opzegtermijn van één maand – tot en met 30 november 2019. Dit correspondeert met het door [verzoeker] becijferde bedrag van € 7.880,51. Nu DOET Finance bovendien de hoogte van dit bedrag niet heeft betwist, zal het verzochte bedrag van € 7.880,51 worden toegewezen.
7.23
Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 1 december 2019.
Proceskosten
7.24
De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren, omdat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld.

8.De beoordeling van het (tegen)verzoek van DOET Finance

8.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of [verzoeker] moet worden veroordeeld tot betaling van € 7.880,51 aan gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging aan DOET Finance. Ook is aan de orde de vraag of [verzoeker] de laptop in moet leveren bij DOET Finance en of hij zijn LinkedInprofiel moet aanpassen. DOET Finance heeft haar verzoek tijdig ingediend, namelijk binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst (beweerdelijk) is geëindigd.
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging
8.2
De hiervoor weergegeven uitkomst in het verzoek van [verzoeker] in de hoofdzaak leidt ertoe dat DOET Finance geen beroep toekomt op artikel 7:677 lid 2 jo. 7:677 lid 3 BW. Het door DOET Finance gegeven ontslag op staande voet houdt immers geen stand. Dit brengt mee dat de door DOET Finance verzochte gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging (zoals hiervoor specifiek is weergegeven onder 5.1. I.) moet worden afgewezen.
Teruggave laptop
8.3
Verder heeft DOET Finance - kort gezegd - verzocht dat [verzoeker] wordt veroordeeld tot teruggave van de laptop en dat [verzoeker] zijn LinkedInprofiel aanpast. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt. De kantonrechter stelt vast dat [verzoeker] tijdens de op 29 januari 2020 gehouden mondelinge behandeling de onderhavige laptop aan de heer
[bestuurder verweerster] (werkzaam bij DOET Finance) heeft overhandigd. Gelet hierop ziet de kantonrechter niet in welk belang DOET Finance nog zou hebben bij het verzoek tot teruggave van de laptop. Daarom moet dit verzoek worden afgewezen.
Aanpassing LinkedInprofiel
8.4
Daarnaast is met betrekking tot het LinkedInprofiel van [verzoeker] gebleken dat hij dit profiel al heeft gewijzigd. DOET Finance heeft hiertegen geen verweer (meer) gevoerd. Net als bij de teruggave van de laptop ziet de kantonrechter niet in welk belang DOET Finance nog heeft bij dit verzoek, zodat ook dit verzoek wordt afgewezen.
Proceskosten
8.5
De proceskosten komen voor rekening van DOET Finance, omdat zij ongelijk krijgt. De proceskosten van [verzoeker] worden tot en met vandaag vastgesteld op € 480,00 aan salaris gemachtigde.

9.De proceskosten in het incident

9.1
Naar aanleiding van het door DOET Finance opgeworpen bevoegdheidsincident, heeft de kantonrechter te [woonplaats 1] op 8 januari 2020 - samengevat - beslist dat het verzoek van [verzoeker] (in de hoofdzaak) ingediend had moeten worden bij de Rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven. Daarom heeft de kantonrechter dit verzoek in de stand waarin het zich bevond verwezen naar de kantonrechter in Eindhoven. De kantonrechter te [woonplaats 1] heeft echter geen beslissing gegeven over de proceskosten in het incident. Daarom zal daarover nu een beslissing worden gegeven.
9.2
Bij voornoemde uitkomst in het incident past het naar het oordeel van de kantonrechter dat [verzoeker] wordt veroordeeld in de proceskosten van DOET Finance. De proceskosten in het incident worden vastgesteld op € 480,00 aan salaris gemachtigde.

10.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident:
10.1
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van DOET Finance vastgesteld op € 480,00 aan salaris gemachtigde;
in het verzoek van [verzoeker] in de hoofdzaak:
10.2
kent aan [verzoeker] een billijke vergoeding toe en stelt deze vast op nihil;
10.3
veroordeelt DOET Finance om aan [verzoeker] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 7.880,51 (bruto), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 december 2019 tot aan de dag van volledige betaling;
10.4
compenseert de proceskosten tussen partijen en wel zo dat elk van de partijen zijn of haar eigen kosten draagt;
in het (tegen)verzoek van DOET Finance:
10.5
wijst het verzoek af;
10.6
veroordeelt DOET Finance in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op € 480,00 aan salaris gemachtigde;
in het incident, in het verzoek van [verzoeker] in de hoofdzaak en in het (tegen)verzoek van DOET Finance:
10.7
verklaart deze beschikking, voor wat betreft de veroordelingen tot betaling, uitvoerbaar bij voorraad;
10.8
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. W.M. Callemeijn, kantonrechter, en is op
26 februari 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.