Op 25 februari 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt, geboren op [geboortedatum], die verblijft in [instelling]. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) had verzocht om een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling op basis van artikel 37 van de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank constateerde dat de medische verklaring niet door een psychiater was ondertekend, maar besloot desondanks het verzoek niet af te wijzen. De rechtbank oordeelde dat de vermoedelijke diagnose van Korsakow voldoende was onderbouwd en dat afwijzing van het verzoek zou leiden tot onmiddellijk levensgevaar voor de betrokkene.
De rechtbank stelde vast dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, onder andere door de somatische toestand van de cliënt, die ondervoed was en ernstig ondergewicht had. De cliënt was niet in staat om voor zichzelf te zorgen en had recentelijk gevaarlijke situaties veroorzaakt, zoals het vergeten het gas uit te zetten. De rechtbank oordeelde dat de voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk was om het ernstig nadeel te voorkomen. De cliënt had een ambivalente houding ten opzichte van zijn verblijf in de accommodatie, wat de rechtbank deed concluderen dat er sprake was van onvrijwillig verblijf.
De rechtbank verleende de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling voor de duur van zes weken, tot en met 7 april 2020. De beschikking werd uitgesproken door rechter J.M.P. Willemse-Schwering in het openbaar, in aanwezigheid van de griffier.