In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 februari 2020 een beschikking gegeven betreffende een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene die onder de werking van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) valt. De officier van justitie had op 20 februari 2020 verzocht om verlenging van de op 19 februari 2020 opgelegde crisismaatregel. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 februari 2020 werd vastgesteld dat de betrokkene niet in staat was om gehoord te worden, wat de rechtbank voor een dilemma stelde. De rechtbank oordeelde dat het afwijzen van het verzoek onaanvaardbare gevolgen voor de betrokkene zou hebben, ondanks dat het verzoek op juridische gronden afgewezen had moeten worden.
De rechtbank heeft de situatie van de betrokkene uitvoerig besproken, waarbij werd vastgesteld dat zij lijdt aan ernstige dementie en dat er een onmiddellijk dreigend ernstig nadeel bestaat door de kans op lichamelijk letsel. De betrokkene had al meerdere keren gevallen, wat leidde tot verwondingen. De rechtbank concludeerde dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn en dat de voorgestelde verplichte zorg noodzakelijk is om ernstig letsel te voorkomen. De rechtbank verleende daarom de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel, die geldig is tot en met 16 maart 2020. De beschikking is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 28 februari 2020.