In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 februari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek van de officier van justitie tot voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene met een verstandelijke beperking. De crisismaatregel was eerder opgelegd op 21 februari 2020 en was bedoeld als tijdelijke oplossing totdat de betrokkene kon worden opgenomen in een Wzd-erkende afdeling. De rechtbank heeft kennisgenomen van de medische verklaring van 21 februari 2020, waaruit bleek dat het gedrag van de betrokkene, dat leidde tot het verzoek om de crisismaatregel, voornamelijk voortkwam uit haar verstandelijke beperking, veroorzaakt door een neurobiologische ontwikkelingsstoornis, in combinatie met hechtingsstoornissen en psychotische klachten.
Tijdens de mondelinge behandeling op 26 februari 2020, die plaatsvond op de locatie van de instelling waar de betrokkene verbleef, zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de betrokkene zelf en haar advocaat, mr. B. Kurvers. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de betrokkene, die zeer suïcidaal was. Echter, gezien de aard van de verstandelijke beperking van de betrokkene, oordeelde de rechtbank dat een machtiging op grond van de Wet zorg en dwang (Wzd) passender zou zijn dan een machtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de officier van justitie tot voortzetting van de crisismaatregel afgewezen, met de overweging dat de betrokkene inmiddels was overgeplaatst naar een Wzd-erkende afdeling. De beschikking is gegeven door rechter M. Lammers en is in het openbaar uitgesproken. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.