ECLI:NL:RBOBR:2020:1228

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
C/01/353972 / KG ZA 19-791 en C/01/355168 / KG ZA 20-58
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruimingsvordering in kort geding tegen huurders wegens druggerelateerde activiteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woonbedrijf SWS.HHVL en twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Woonbedrijf vorderde ontruiming van de door hen gehuurde woning in verband met ernstige tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst, die voortvloeien uit de bevindingen van de politie tijdens een inval op 6 juni 2019. Tijdens deze inval werden diverse verboden goederen aangetroffen, waaronder attributen voor hennepteelt en vuurwapens. De gedaagden voerden verweer en stelden dat zij geen wetenschap hadden van de aangetroffen goederen en dat er geen spoedeisend belang was voor de ontruiming.

De voorzieningenrechter oordeelde dat Woonbedrijf een voldoende spoedeisend belang had bij de ontruiming, gezien de ernst van de aangetroffen goederen en het zero tolerance beleid van de woningcorporatie ten aanzien van druggerelateerde activiteiten. De rechter overwoog dat de gedaagden, ondanks hun verweer, niet konden aantonen dat er geen sprake was van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. De voorzieningenrechter wees de vordering tot ontruiming toe, met een termijn van veertien dagen voor de ontruiming.

De rechter benadrukte dat de ontruiming een ingrijpende maatregel is, maar dat de belangen van Woonbedrijf zwaarder wogen dan die van de gedaagden, vooral gezien de omstandigheden van de zaak. De gedaagden werden ook veroordeeld in de proceskosten van Woonbedrijf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummers / rolnummers: C/01/353972 / KG ZA 19-791 en C/01/355168 / KG ZA 20-58
Vonnis in kort geding in gevoegde zaken van 19 februari 2020
in de zaak van
de stichting
STICHTING WOONBEDRIJF SWS.HHVL,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
advocaat mr. B. Poort te Eindhoven,
tegen
[gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde sub 1,
advocaat mr. W. Kolmans te Eindhoven,
en de daarmee gevoegde zaak met zaaknummer/rolnummer C/01/355168 / KG ZA 20-58 van
de stichting
STICHTING WOONBEDRIJF SWS.HHVL,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
advocaat mr. B. Poort te Eindhoven,
tegen
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] , thans verblijvende in [verblijfplaats] ,
gedaagde sub 2,
advocaat mr. W. Kolmans te Eindhoven.
Partijen zullen hierna Woonbedrijf en [gedaagden] genoemd worden. [gedaagden] zullen afzonderlijk worden aangeduid als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
De zaak met zaaknummer/rolnummer C/01/353972/KG ZA 19-791 tegen [gedaagde sub 1] heeft de volgende gedingstukken:
  • de dagvaarding van 16 januari 2020 met 8 producties;
  • de conclusie van antwoord van mr. Kolmans van 3 februari 2020 met 2 producties;
  • de brief van mr. Poort van 3 februari 2020 met daarin verwoord het verzoek om de procedure tegen [gedaagde sub 2] te voegen met de procedure tegen [gedaagde sub 1] . Bij de brief is tevens gevoegd productie 9.
1.2.
In de zaak met zaaknummer/rolnummer C/01/355168/KG ZA 20-58 tegen [gedaagde sub 2] heeft mr. Poort overgelegd de dagvaarding van 3 februari 2020 (gelijkluidend als de dagvaarding tegen [gedaagde sub 1] ) met 9 producties.
1.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn separaat gedagvaard door Woonbedrijf. Mr. Poort heeft de voorzieningenrechter bij voormelde brief van 3 februari 2020 gevraagd om de jegens [gedaagde sub 2] (nog) aanhangig te maken zaak gevoegd te behandelen met de zaak jegens [gedaagde sub 1] , de echtgenote van [gedaagde sub 2] .
1.4.
De mondelinge behandeling in beide zaken is gehouden op 5 februari 2020. Mr. Kolmans heeft desgevraagd ter zitting aangegeven geen bezwaar te hebben tegen gevoegde behandeling van beide zaken. De voorzieningenrechter heeft de gevoegde behandeling van de twee zaken toegestaan in verband met hun nauwe onderlinge samenhang gelegen in de omstandigheid dat [gedaagde sub 2] als echtgenoot van [gedaagde sub 1] van rechtswege medehuurder is van de woning waarvoor Woonbedrijf ontruiming vordert.
1.5.
Mr. Poort heeft ter zitting het standpunt van Woonbedrijf toegelicht, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnota. Mr. Kolmans heeft het standpunt van [gedaagden] nader toegelicht. Tevens heeft [gedaagde sub 1] vragen van de voorzieningenrechter beantwoord. [gedaagde sub 2] was niet ter zitting aanwezig, doch heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Kolmans.
1.6.
Ten slotte is in beide zaken vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Woonbedrijf verhuurt de zelfstandige woonruimte staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] (hierna ook te noemen: de woning) sinds 5 januari 2018 aan [gedaagde sub 1] . De huurprijs van de woning is nu € 599,44 per maand.
2.2.
[gedaagde sub 1] woont in de woning met haar drie minderjarige kinderen en [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 2] is de vader van de minderjarige kinderen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn op 22 mei 2019 met elkaar getrouwd. Vanwege het huwelijk is [gedaagde sub 2] als echtgenoot van [gedaagde sub 1] van rechtswege medehuurder van de woning geworden (art. 7:266 lid 1 BW).
2.3.
In de huurovereenkomst is het volgende bepaald:
“Artikel 2
Het gehuurde is uitsluitend bestemd om als woonruimte te worden gebruikt door huurder en de leden van zijn huishouden”.
2.4.
Op de huurovereenkomst zijn van toepassing de Algemene Huurvoorwaarden zelfstandige woonruimte van 1 november 2004 van Woonbedrijf, waarin – voor zover thans van belang – het volgende is bepaald:
“2.3.
Elk van de huurders is hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag van de huurprijs, de servicekosten en voor alle overige verplichtingen die voor hem en voor de andere huurder(s) uit deze overeenkomst en de wet voortvloeien (…)”
2.5.
Op 6 juni 2019 heeft de politie een inval gedaan in de woning van [gedaagden] en heeft aldaar diverse verboden zaken aangetroffen. De inval vond plaats naar aanleiding van een melding van een verhuurder die een kamer had verhuurd aan een hennepkweker. De hennepkweker zou opeens in de kamer hebben gestaan en met een pistool hebben gedreigd. De betreffende hennepkweker zou, zo was het vermoeden van de politie, [gedaagde sub 2] zijn geweest. De politie heeft van de inval en de aansluitende doorzoeking van de woning op 6 juni 2019 een rapport (hennepbericht) opgesteld, gedateerd 18 november 2019. Dit rapport is op 10 december 2019 aan Woonbedrijf bekend geworden. Uit het rapport blijkt dat in de woning alsook in de tot het gehuurde behorende berging in de tuin een grote hoeveelheid attributen bestemd voor het kweken van hennep is aangetroffen:
Trapkast
gereedschapskoffertje met als inhoud diverse materialen t.b.v. werkzaamheden aan een meterkast
Schuurtje in achtertuin
128 transformatoren
1 ‘slakkenhuis’
PH-meter
3 geur/waterstoppers voor onder een deur/tochtstrips
assimilatielampen
3 flessen vloeistof, onbekende inhoud
1 fles stikstof
3 kannen a 5 liter groeimiddel
verpakkingsmaterialen meerdere maten (sealbags / seals)
24 stekkers met stekkerdraad
3x schakelbord
3x regelunit azuiging (‘Torinsifan RJ.C’)
3x automatische brandblusser
2.6.
Als productie 6 heeft Woonbedrijf een krantenartikel van 9 december 2019 overgelegd van het Eindhovens dagblad met als titel:
“Dikke Sleutelbos van verdachte leidt politie naar diverse wiethokken in Eindhoven en Helmond”.In dit bericht staat – onder andere – dat [gedaagde sub 2] in Eindhoven en Helmond diverse ‘wiethokken’’ in bedrijf had. De politie had tijdens de inval in de woning een grote sleutelbos gevonden die hen via het volgsysteem van het busje van [gedaagde sub 2] heeft geleid naar een drietal hennepkwekerijen die hij in bedrijf zou hebben gehad. Tevens wordt in het artikel melding gemaakt van het feit dat in de woning een Uzi-mitrailleur en nog een ander vuurwapen was aangetroffen, benevens een contant geldbedrag van € 50.000,-.
2.7.
Op 30 januari 2020 heeft de dienst Operationeel Expert Tactische Opsporing van de politie in aanvulling op het hennepbericht een nader rapport (productie 9 Woonbedrijf) over de bevindingen tijdens de doorzoeking in de woning aan de [adres] op 6 juni 2019 opgemaakt. Hierin is voorts melding gemaakt dat de navolgende goederen zijn aangetroffen en in beslag zijn genomen:
“In de trapkast een in een bigshopper in de onafgesloten kelderkast, vrij toegankelijk vanuit de woonkamer:
- een uzi (pistoolmitrailleur), ongeladen en niet voorzien van een patroonhouder;
- een handvuurwapen, voorzien van een patroonhouder met daarin één patroon;
- een patroonhouder behorende bij het handvuurwapen voorzien van 16 patronen.
(noot rapporteur: de uzi en het handvuurwapen verschieten dezelfde soort munitie. De
patronen aangetroffen in de patroonhouders van het handvuurwapen kunnen dus ook met
de uzi verschoten worden.)
In een schoenendoos en blik in de onafgesloten inbouwkast op de ouderlijke slaapkamer:
- een contant geldbedrag van 52.500 euro.
In het schuurtje behorende bij de woning:
- diverse ‘hennepgerelateerde goederen’ (goederen die doorgaans worden gebruikt
bij de hennepteelt, waaronder assimilatielampen, schakelborden, voedingsmiddelen voor planten, transformatoren, sealbags)”.
2.8.
[gedaagde sub 1] was op het moment van de inval thuis met de kinderen. [gedaagde sub 2] was op dat moment niet thuis, maar is korte tijd later aangehouden. Hij verblijft sedertdien in voorlopige hechtenis. De strafzaak tegen hem dient medio februari 2020.
De strafzaak tegen [gedaagde sub 1] , die aanvankelijk ook als verdachte van handel in drugs is aangemerkt, is op 25 oktober 2019 geseponeerd door het Openbaar Ministerie wegens gebrek aan bewijs.
2.9.
Bij brief van 13 december 2019 heeft Woonbedrijf aan [gedaagde sub 1] verzocht de huurovereenkomst vrijwillig op te zeggen in verband met de in de woning aangetroffen zaken.
2.10.
[gedaagden] hebben de huurovereenkomst niet opgezegd.

3.Het geschil

3.1.
Woonbedrijf vordert om [gedaagden] - uitvoerbaar bij voorraad - te veroordelen om binnen drie dagen, althans binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de zelfstandige woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] , te ontruimen en ontruimd te houden en [gedaagden] te veroordelen in de kosten en de nakosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Hieraan legt Woonbedrijf het volgende ten grondslag. Woonbedrijf vordert ontruiming van het gehuurde op grond van de bevindingen van de politie tijdens de inval op 6 juni 2019. Gelet op de aanwezigheid van de aangetroffen goederen in het gehuurde die gerelateerd zijn aan het kweken van hennep, is sprake van ernstige tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen van [gedaagden] uit de huurovereenkomst en de Algemene Huurvoorwaarden. Woonbedrijf hanteert een zero tolerance beleid ten aanzien van de aanwezigheid van softdrugs, attributen en druggerelateerde activiteiten die volgens de Opiumwet zijn verboden. Woonbedrijf heeft er groot belang bij dat zij dat beleid kan handhaven. In dit soort gevallen voert Woonbedrijf een beleid inhoudende dat zij ontruiming van de woonruimte vordert indien de huurder niet bereid is zelf vrijwillig het gehuurde te ontruimen. Tenslotte heeft Woonbedrijf aangevoerd dat [gedaagden] stelselmatig in verzuim zijn ten aanzien van het tijdig betalen van de huur.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer. [gedaagde sub 2] ondersteunt het verweer van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] heeft aangevoerd dat zij geen wetenschap had van de in de woning aangetroffen goederen. De tekortkoming in de nakoming van de huurverplichtingen rechtvaardigt geen ontbinding van de huurovereenkomst met [gedaagde sub 1] omdat de geconstateerde strafbare feiten haar niet regarderen. Het Openbaar Ministerie vervolgt haar ook niet. Bovendien is er geen spoedeisend belang. Het tijdsverloop is veel te groot: de inval vond plaats in juni 2019 en eerst in december 2019 heeft Woonbedrijf [gedaagde sub 1] gedagvaard in kort geding. Woonbedrijf had in de tussentijd ook een bodemzaak kunnen beginnen. Tenslotte heeft [gedaagde sub 1] gewezen op aanwezige klemmende redenen. [gedaagde sub 1] woont in de woning met haar drie kleine kinderen en zij hebben hun sociale netwerk rondom de woning. [gedaagde sub 1] is ook doende om van [gedaagde sub 2] te scheiden. Een verzoekschrift daartoe ligt gereed en zal zo spoedig mogelijk bij de rechtbank worden ingediend. Daarmee staat vast dat [gedaagde sub 2] niet terug zal keren in de woning. Als zij de woning nu moet verlaten komt zij met haar drie kinderen in een noodtoestand te verkeren. Zij heeft geen andere woning en komt op een zwarte lijst te staan. Een belangenafweging dient gelet hierop in haar voordeel uit te pakken.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Toewijzing van een ontruimingsvordering in kort geding is een ingrijpende maatregel in het woonrecht van [gedaagden] en heeft – veelal - een definitief karakter. Voor toewijzing is in beginsel slechts plaats indien met een voldoende mate van zekerheid valt te verwachten dat de rechter in de bodemzaak een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst op grond van het thans voorliggende feitencomplex zal toewijzen. Tegen die achtergrond is een vordering tot ontruiming in kort geding slechts toewijsbaar indien zich aan de zijde van – in dit geval – Woonbedrijf bijzondere omstandigheden voordoen die zodanig zijn dat in redelijkheid – bij afweging van de over en weer bij ontruiming betrokken belangen - niet van haar kan worden gevergd dat zij een dergelijke beslissing tot ontbinding in een bodemprocedure afwacht.
4.2.
Gelet op de in deze procedure bekende en vaststaande feiten en omstandigheden met betrekking tot de vondst van de aan de handel in hennep gerelateerde goederen en de vondst van (deels automatische) vuurwapens en in aanmerking genomen het door Woonbedrijf gevoerde zero tolerance beleid in het geval in het gehuurde drugsproductie-en/of handelsactiviteiten plaats vindt, heeft Woonbedrijf een voldoende spoedeisend belang om de vordering tot ontruiming van de huurwoning in kort geding voor te leggen. Het verweer van [gedaagden] dat een spoedeisend belang ontbreekt kan daarom niet slagen. Bovendien is Woonbedrijf pas in december 2019 op de hoogte gebracht van de politie-inval in de woning. Woonbedrijf heeft daarna geen tijd verloren laten gaan met het instellen van dit onderhavige kort geding. De omstandigheid dat de politie pas in december 2019 een zogenaamd hennepbericht naar Woonbedrijf heeft gestuurd kan niet op haar conto worden geschreven.
4.3.
[gedaagden] hebben niet weersproken dat de politie bij het binnentreden van de woning de in de rapportages genoemde attributen voor de productie van hennep, vuurwapens, bijbehorende munitie en een aanzienlijke hoeveelheid contanten van € 52.000,00 hebben aangetroffen. Op grond van de huurovereenkomst dienen [gedaagden] de gehuurde woning overeenkomstig de bestemming ‘woonruimte’ te gebruiken. De omstandigheid dat de woning zelf - kennelijk- niet werd gebruikt voor het telen van hennep maar ‘slechts’ werd gebruikt voor de opslag van attributen voor de inrichting van kwekerijen elders (die ook daadwerkelijk door de politie zijn aangetroffen), voor de opslag van de kennelijke verdiensten uit deze activiteiten alsmede het onderbrengen van de wapens om deze illegale activiteiten (mede) te faciliteren c.q. te beschermen doet op generlei wijze afbreuk aan het verwijt dat de huurders hun woning voor deze doeleinden hebben gebruikt. In dit verband doet de bewering van [gedaagde sub 2] (bij monde van zijn advocaat) dat de aangetroffen kwekerijattributen van een ander (niet nader aangeduid) persoon zouden zijn die (ook) beschikte over een sleutel van het schuurtje waar die goederen werden aangetroffen niet af aan de tekortkoming. Deze bewering van [gedaagde sub 2] komt de voorzieningenrechter onwaarachtig voor, mede in verband met de in de woning aangetroffen vuurwapens, munitie en contanten (voor de aanwezigheid waarvan [gedaagde sub 2] overigens geen verklaring heeft kunnen of willen geven). Bovendien wordt met deze bewering miskent dat de politie met behulp van sleutels, aangetroffen aan de sleutelbos van [gedaagde sub 2] , elders in de stad een drietal hennepkwekerijen heeft weten op te sporen. Dit gegeven, in combinatie met de aangetroffen kwekerij-attributen, vuurwapens en contanten maakt voldoende aannemelijk dat [gedaagde sub 2] zich in en vanuit het gehuurde beroepsmatig bezig heeft gehouden met aan drugscriminaliteit gerelateerde activiteiten; anders dan [gedaagde sub 2] wil doen geloven lijkt zijn rol niet beperkt tot die van – onwetende – facilitator van opslagcapaciteit De tekortkoming in de nakoming van de op [gedaagde sub 2] rustende verplichting, dat hij het gehuurde overeenkomstig de bestemming dient te gebruiken, is gelet hierop voorshands gegeven.
4.4.
Woonbedrijf heeft een groot belang bij het tegengaan van activiteiten die gerelateerd zijn aan de productie en handel in verdovende middelen vanuit haar woningen, vanwege de aanzuigende werking op allerlei vormen van criminaliteit, verloedering van de leefomgeving en overlast voor andere huurders en omwonenden. Daarbij heeft zij er belang bij om een duidelijk en eenduidig zero tolerance beleid te voeren.
4.5.
Op grond van artikel 7:266 lid 2 BW alsook artikel 2.3 van de huurovereenkomst is [gedaagde sub 1] hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst. De stelling van [gedaagden] dat het in dit geval niet om gedragingen van [gedaagde sub 1] zelf gaat staat er dan ook niet aan in de weg dat ook zij wordt aangesproken wegens een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, zelfs al zou komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] niet op de hoogte was van de door [gedaagde sub 2] in de woning gebrachte zaken. Hoofdelijke aansprakelijkheid als hier aan de orde strekt zich uit tot alle verplichtingen uit de huurovereenkomst en ziet dus ook op de onderhavige situatie; bij niet-nakoming is aldus niet relevant wie van beide (mede)huurders tekortschiet (HR 9 december 2005, ECLI:NL:PHR:2005:AU3255). Gelet op het vorenstaande is ook de gevorderde ontruiming jegens [gedaagde sub 1] toewijsbaar.
4.6.
Gelet op het voorgaande is voldoende aannemelijk dat in een eventueel tussen partijen nog te voeren bodemprocedure een vordering van Woonbedrijf ter zake van ontbinding en ontruiming tot een toewijzing daarvan zal leiden. Woonbedrijf heeft een zwaarwegend belang bij het consequent handhaven van haar beleid en daarmee bij een voortvarende ontruiming van het gehuurde, mede om ongewenste precedentvorming te voorkomen en een duidelijk en niet mis te verstaan signaal af te geven dat tekortkomingen als de onderhavige niet worden getolereerd. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde sub 1] bij (tijdelijke) voortzetting van het gebruik van het gehuurde hangende een ontbindingsprocedure bij de kantonrechter. De omstandigheid dat zij van [gedaagde sub 2] gaat scheiden kan haar – mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in r.o. 4.4. – niet baten. Ook de stelling van [gedaagde sub 1] dat een veroordeling tot ontruiming in het onderhavige geval tot een noodtoestand zal leiden, leidt niet tot een andere afweging. Daarbij geldt allereerst dat [gedaagde sub 2] het risico op de te verwachten ontbinding van de huurovereenkomst en de nadelige gevolgen ervan zelf heeft geschapen, terwijl [gedaagde sub 1] – als hoofdelijk verbonden schuldenaar – de last van dit risico (mee) zal hebben te dragen. Het behoort verder in beginsel niet tot de taak van woningcorporaties om voor onderdak te zorgen van minderjarigen, wier ouders in ernstige mate tekortschieten in de nakoming van de huurovereenkomst en die om die reden, nadat de rechter daarover heeft geoordeeld, uit een woning moeten vertrekken. Het is de verantwoordelijkheid van de ouders zélf en niet van Woonbedrijf om de nadelige effecten van de ontruiming voor hun kinderen zoveel mogelijk te beperken; zij kunnen daarbij, indien zij die verantwoordelijkheid niet alleen kunnen dragen, hulpverlenende instanties vragen om hen daarbij te ondersteunen. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde sub 1] concrete hulpvragen bij hulpverlenende instanties heeft neergelegd of dat zij niet voor hulpverlening in aanmerking komt. Dat sprake is van een dreigende, onaanvaardbare noodtoestand die aan ontruiming van het gehuurde op korte termijn in de weg staat is gelet hierop onvoldoende aannemelijk geworden. Zo de door [gedaagden] aangevoerde feiten en omstandigheden al tot een vorm van noodtoestand leiden dient deze voor risico van [gedaagden] te blijven.
4.7.
Alles wat hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat de vordering tot ontruiming van de woning zal worden toegewezen, zij het dat de voorzieningenrechter de termijn van ontruiming zal bepalen op 14 dagen, gerekend vanaf de datum van betekening van dit vonnis.
4.8.
Nu het vorenstaande reeds op zichzelf grond vormt de gevorderde ontruiming toe te wijzen vooruitlopend op een in een bodemzaak te vorderen ontbinding van de huurovereenkomst, behoeft hetgeen Woonbedrijf verder nog naar voren heeft gebracht over de wanbetaling van [gedaagden] geen verdere bespreking. Ten overvloede zij daarover opgemerkt dat uit het dossier overigens niet is gebleken van een actuele huurachterstand die ontbinding van de huurovereenkomst zou kunnen rechtvaardigen, laat staan een op die ontbinding anticiperende ontruiming.
4.9.
[gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding gelet op de verknochtheid van de onderhavige zaken om 1 x griffierecht te heffen en 1 x salaris advocaat te berekenen. Voorts dienen de kosten van de dagvaarding van [gedaagde sub 2] voor rekening van Woonbedrijf te blijven nu deze kosten eenvoudig vermijdbaar waren indien Woonbedrijf beide gedaagden middels één exploit hadden gedagvaard. De (toe te wijzen) kosten aan de zijde van Woonbedrijf worden gelet hierop begroot op:
- dagvaarding [gedaagde sub 1] € 102,96
- griffierecht 656,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.738,96
4.10.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
In de zaken C/01/353972/KG ZA 19/791 en C/01/355168/KG ZA 20/58:
5.1.
veroordeelt [gedaagden] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de zelfstandige woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] , en alle daarin aanwezige personen en goederen voor zover deze niet het eigendom zijn van Woonbedrijf te ontruimen en ontruimd te houden, alsmede niet opnieuw in gebruik te nemen en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking aan Woonbedrijf te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van Woonbedrijf tot op heden begroot op € 1.738,96, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2020.