ECLI:NL:RBOBR:2020:1199

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
01/865075-19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerijen

Op 26 februari 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in een ontnemingszaak uitspraak gedaan tegen een verdachte die betrokken was bij meerdere hennepkwekerijen. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 327.965,65, ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag is gebaseerd op de opbrengsten uit drie hennepkwekerijen, waarvan de verdachte voordeel heeft genoten. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de verdachte betrokken was bij de hennepkwekerijen, ondanks dat hij in de hoofdzaak niet was veroordeeld voor het telen van hennep. De officier van justitie had een hogere vordering ingediend van € 377.940,33, maar de rechtbank kwam tot een lager bedrag na beoordeling van de bewijsstukken en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet alleen verantwoordelijk was voor de opbrengsten, maar dat er onvoldoende bewijs was dat hij deze met anderen had gedeeld. De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op te leggen aan personen die voordeel hebben genoten uit strafbare feiten, ook als zij niet zijn veroordeeld voor die feiten. De rechtbank bepaalde ook de maximale duur van gijzeling op drie jaar indien de betaling niet wordt voldaan. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, met mr. Waals die buiten staat was om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer ontneming: 01/865075-19 Datum uitspraak: 26 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte 1] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1989] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).

Onderzoek van de zaak:

De vordering van de officier van justitie strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 377.940,33 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 februari 2020.

De beoordeling

De vordering is tijdig ingediend.
Volgens de officier van justitie heeft [verdachte 1] voordeel genoten uit een drietal hennepkwekerijen, te weten:
  • uit de kwekerij aan de [straatnaam 2] te Helmond, voor een bedrag van € 144.110,85;
  • uit de kwekerij aan de [straatnaam 3] te Eindhoven, voor een bedrag van € 43.534,76;
  • uit de kwekerij aan de [straatnaam 4] te Helmond, voor een bedrag van € 190.294,33.
Het totale te ontnemen bedrag ter zake wederrechtelijk voordeel bedraagt volgens de officier van justitie derhalve € 377.940,33.
De raadsman heeft bepleit om de ontnemingsvordering af te wijzen. Dit omdat in de strafzaak tegen verdachte voormelde ten laste gelegde hennepkwekerijen niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
De rechtbank overweegt het volgende.
[verdachte 1] is in de hoofdzaak niet veroordeeld ter zake het telen van hennep in de panden [straatnaam 2] te Helmond, [straatnaam 3] te Eindhoven, en [straatnaam 4] te Helmond.
De verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan echter niet enkel worden opgelegd aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit (artikel 36e lid 1 Sr.) maar ook aan de persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door die persoon zijn begaan (artikel 36e lid 2 Sr.).
Deze laatste situatie doet zich volgens de rechtbank voor. Ook is voldaan aan de voorwaarde dat die persoon is veroordeeld wegens een strafbaar feit, gelet op het vonnis van heden in de strafzaak met gelijkluidend parketnummer.
Uit het strafdossier blijkt dat er in voornoemde panden hennepkwekerijen zijn aangetroffen, dat bij [verdachte 1] sleutels zijn aangetroffen die passen op de ruimten waarin de hennepkwekerijen zijn aangetroffen en dat er bij hem voorwerpen en stoffen zijn aangetroffen die gebruikt worden bij de hennepteelt. Verder wijzen de huurders van de panden waarin de kwekerijen [verdachte 1] aan als de persoon die de kwekerijen exploiteert, althans een persoon waarvan de rechtbank kan vaststellen dat daar [verdachte 1] mee wordt bedoeld. Ook blijkt uit track en trace gegevens van door [verdachte 1] gehuurde busjes dat deze af en toe een nacht geparkeerd hebben gestaan in de nabijheid van de panden waarin de hennepkwekerijen zijn aangetroffen.
Gelet op deze aanwijzingen is de rechtbank van oordeel dat [verdachte 2] wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit deze hennepkwekerijen.
Zoals blijkt uit de bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in een bewijsbijlage, volgt de rechtbank voor wat betreft de hennepkwekerij aangetroffen in het pand [straatnaam 2] te Helmond de rapporteur die uitgaat van drie eerdere oogsten. Zoals blijkt uit de bewijsmiddelen volgt de rechtbank voor wat betreft de hennepkwekerij aangetroffen in het pand [straatnaam 3] te Eindhoven eveneens de rapporteur die uitgaat van één eerdere oogst.
Voor wat betreft de hennepkwekerij aangetroffen in het pand [straatnaam 4] te Helmond is de rapporteur bij de berekening uitgegaan van vier eerdere oogsten. Rapporteur is bij zijn berekening uitgegaan van een berekeningsperiode met als aanvangsdatum 13 september 2028. Nu uit het dossier blijkt dat de eigenaar/verhuurder van het pand nog in december 2018 in het pand is geweest en toen niets heeft waargenomen dat wees op de aanwezigheid van een hennepkwekerij, zal de rechtbank de periode inkorten en uitgaan van een aanvangsdatum van de ontnemingsperiode van medio december 2018. Nu de rechtbank evenals rapporteur uitgaat van een gemiddelde kweekcyclus van tien weken per oogst betekent dit dat de rechtbank bij de berekening van het wederrechtelijk voordeel voor wat betreft het pand [straatnaam 4] te Helmond is uitgegaan van drie eerdere oogsten.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank voor wat betreft het wederrechtelijk verkregen voordeel uit op het hierna te noemen bedrag:
  • uit de kwekerij aan de [straatnaam 2] te Helmond € 144.110,85;
  • uit de kwekerij aan de [straatnaam 3] te Eindhoven € 43.534,76;
  • uit de kwekerij aan de [straatnaam 4] te Helmond € 140.320,04.
Het totaal te ontnemen bedrag ter zake wederrechtelijk voordeel bedraagt derhalve
€ 327.965,65.
Hoewel de verdediging zich, subsidiair, op het standpunt heeft gesteld dat als er sprake is van medeplegen er ook gedeeld moet zijn in de opbrengst, stelt de rechtbank vast dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te concluderen dat [verdachte 1] de opbrengst met anderen heeft gedeeld. Het had op zijn weg gelegen daar, bij gebrek aan andere concrete aanknopingspunten, openheid over te geven, maar dat heeft hij nagelaten.
Op grond van de bewijsmiddelen vermeld in de bijgevoegde bewijsbijlage is de meervoudige strafkamer van de rechtbank van oordeel dat [verdachte 1] voornoemd een bedrag van € 327.965,65 aan voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [verdachte 1] zijn begaan.

Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak

De rechtbank:
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 327.965,65 (driehonderdzevenentwintigduizend negenhonderdvijfenzestig euro en vijfenzestig eurocenten).
Legt aan [verdachte 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 327.965,65 (driehonderdzevenentwintigduizend negenhonderdvijfenzestig euro en vijfenzestig eurocenten), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat hij, door middel van of uit de baten van strafbare feiten heeft verkregen waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat die door [verdachte 1] zijn begaan.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 3 jaren.
Wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. M.A. Waals, leden,
in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 26 februari 2020,
zijnde mr. Waals buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.