ECLI:NL:RBOBR:2020:1198

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
01/865075-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bedreiging met wapens en voorhanden hebben van vuurwapens en hennepgerelateerde stoffen

Op 26 februari 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het medeplegen van bedreiging met wapens en het voorhanden hebben van vuurwapens en stoffen bestemd voor hennepteelt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor het medeplegen van bedreiging van een persoon met wapens op 3 juni 2019 en voor het voorhanden hebben van vuurwapens en een patroonhouder met patronen op 6 juni 2019. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de overige ten laste gelegde feiten, waaronder witwassen en hennepteelt, omdat er onvoldoende bewijs was dat deze feiten in de ten laste gelegde periode hadden plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er aanwijzingen waren dat de verdachte betrokken was bij hennepkwekerijen, er geen bewijs was dat hij in de relevante periode actief was in deze kwekerijen. De rechtbank benadrukte de ernst van de bedreiging met vuurwapens en het voorhanden hebben van wapens, wat bijdraagt aan de maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid. De verdachte had een strafblad met eerdere veroordelingen voor overtredingen van de Opiumwet, wat meegewogen werd in de strafbepaling. De rechtbank legde een lichtere straf op dan door de officier van justitie was geëist, omdat niet alle feiten bewezen waren verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865075-19
Datum uitspraak: 26 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1989] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 20 september 2019, 9 december 2029 en 12 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 augustus 2019.
Op de zitting van 9 december 2019 heeft de rechtbank een vordering wijziging tenlastelegging toegewezen. Na de wijziging is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 03 juni 2019 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] , heeft bedreigd, met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- een of meer vuurwapens, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te houden en/of - een of meer vuurwapens, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te richten op voornoemde [slachtoffer] en/of - daarbij te zeggen: "jij moet rustig doen anders schiet ik je neer", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij, op of omstreeks 06 juni 2019 te Eindhoven een of meer wapens en/of munitie van categorie II en/of III, te weten:
- een automatisch vuurwapen (merk/model: Uzi) en/of
- een handvuurwapen (merk: CZ) en/of
- een patroonhouder met een of meer patronen (merk: CZ),

voorhanden heeft gehad;

3. hij, op of omstreeks 06 juni 2019, te Eindhoven, althans in Nederland, van een voorwerp, te weten:
- een hoeveelheid geld (tenminste EURO 50.000,-), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
4.
hij, op of omstreeks 06 juni 2019 te Eindhoven, in een woning gelegen aan de [straatnaam 1] , stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens, te weten (onder meer):
- benodigdheden voor de hennepteelt ((onder meer) transformators, lampen, verpakkingsmateriaal, sealbags en/of geurstoppers voor een deur);
- een koffer inhoudende gereedschap bestemd voor werkzaamheden met betrekking tot elektriciteit ((onder meer) (zegeltangen, meterkastzegels, zegelringen, zegellood en/of zegeldraad), bestemd tot het plegen van een of meer feit(en) strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet, te weten:
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a, - het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of te koop aangeboden en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd en/of voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
5. hij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 11 juli 2019 tot en met 31 juli 2019 te Helmond en/of Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk, heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad:
-(in een pand aan de [straatnaam 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 475 hennepplanten en/of
-(in een pand aan de [straatnaam 3] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 446 hennepplanten en/of
-(in een pand aan de [straatnaam 4] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 488 hennepplanten,
althans (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
6.
hij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 11 juli 2019 tot en met 31 juli 2019 te Helmond en/of Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (uit een of meer panden gelegen aan de [straatnaam 2] en/of [straatnaam 3] en/of [straatnaam 4] ), heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid electriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Vrijspraak
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van oordeel dat de onder 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft voor de onder 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit wegens gebrek aan bewijs.
Het oordeel van de rechtbank.
(met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde)
Tijdens een doorzoeking van de woning van verdachte aan de [straatnaam 1] te Eindhoven op 6 juni 2019 hebben verbalisanten in de ouderlijke slaapkamer een schoenendoos en een rechthoekig blik in beslag genomen. In de schoenendoos zat een stapel bankbiljetten met een waarde van € 5.000,-. In het rechthoekig blik zaten drie stapels bankbiljetten met een totale waarde van € 47.500,-. Verdachte is op 6 juni 2019 aangehouden. Tijdens de insluitingsfouillering is bij verdachte nog een stapel bankbiljetten met een waarde van € 2.140,- aangetroffen. Volgens de officier van justitie wist verdachte dat voormelde hoeveelheden geld onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf en heeft hij de werkelijke aard en de herkomst van die hoeveelheden geld verborgen of verhuld.
De verdediging heeft gesteld dat de geldbedragen afkomstig zijn van een erfenis van de ouders van verdachte en dat niet kan worden bewezen dat het aangetroffen geld afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank overweegt het volgende.
De wetsgeschiedenis van de Wet van 6 december 2011, Stb. 2001, 606 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven, houdt onder meer het volgende in met betrekking tot verbergen of verhullen van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enz.:
Bij de in het eerste lid, onderdeel a, strafbaar gestelde gedraging gaat het om al die handelingen die tot doel hebben en geschikt zijn om de werkelijke aard, herkomst,
vindplaats enzovoort van een voorwerp te verbergen of verhullen. De strafbaarstelling geeft niet nader aan om welke handelingen het allemaal kan gaan; bepalend voor de strafbaarheid is het effect van het handelen. De termen “verbergen” en “verhullen” impliceren dus een zekere doelgerichtheid: het handelen is erop gericht het zicht op de aard, herkomst, vindplaats enz. van voorwerpen te bemoeilijken en is ook geschikt om dat doel te bereiken. Veelal zal bij een enkele handeling ten aanzien van een voorwerp nog niet van een dergelijk doelgerichtheid kunnen worden gesproken. Vaak zal het gaan om een reeks van handelingen, die tezamen een geval van witwassen opleveren. Dit betekent dat voor het bewijs van het verbergen of verhullen vaak naar meer handelingen (transacties) in het witwastraject zal moeten worden gekeken. Uit alle stappen tezamen moet duidelijk worden dat er (zonder redelijke economische grond) met geld is geschoven op een manier die geschikt is het spoor aan de waarneming te onttrekken. Juist die ondoorzichtigheid van de opeenvolgende transacties brengt mee dat werkelijke aard, herkomst, vindplaats, rechten enzovoort buiten beeld blijven.
Nu in de onderhavige zaak enkel kan worden bewezen dat in de woning van verdachte een grote hoeveelheid geld is aangetroffen en de rechtbank geen bewijsmiddelen heeft aangetroffen waaruit blijkt dat verdachte verbergende of verhullende handelingen heeft verricht, komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Dat het dossier aanwijzingen bevat dat verdachte kort voor het aantreffen van de geldbedragen betrokken is geweest bij het telen van hennep maakt dit niet anders.
(met betrekking tot het onder 5 en 6 tenlastegelegde:)
Onder 5 en 6 is -kort gezegd- ten laste gelegd dat verdachte in de periode van 11 juli 2019 tot en met 31 juli 2019 in panden in Helmond en/of Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen hennep heeft geteeld en uit die woningen elektriciteit heeft weggenomen.
Alhoewel het dossier aanwijzingen bevat dat verdachte betrokken was bij de hennepkwekerijen in Helmond en Eindhoven, zal de rechtbank verdachte van de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten vrij spreken. Verdachte is immers al op 6 juni 2019 aangehouden en zit sindsdien in voorlopige hechtenis. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat verdachte in de bij beide feiten ten laste gelegde periode van 11 juli 2019 tot en met 31 juli 2019 nog betrokken was bij of bemoeienis heeft gehad met die hennepkwekerijen.
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 3, 4 en 5 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijs
Inleiding.
Verdachte wordt onder 1 verdacht van het medeplegen van bedreiging van [slachtoffer] op 3 juni 2019 door een vuurwapen tegen het hoofd van deze [slachtoffer] te houden en vuurwapens op hem te richten en door daarbij te zeggen dat deze [slachtoffer] rustig aan moest doen anders zou hij worden neergeschoten.
Onder 2 wordt verdachte het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen, een handvuurwapen met een patroon en een patroonhouder met patronen op 6 juni 2019 verweten.
Onder 4 wordt verdachte -kort gezegd- verweten dat hij op 6 juni 2019 een groot aantal goederen en stoffen voorhanden heeft gehad terwijl hij wist of moest vermoeden dat die goederen en stoffen bestemd waren voor de hennepteelt.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van oordeel dat de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft voor de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit wegens gebrek aan bewijs.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman gesteld dat enkel aangever [slachtoffer] belastend heeft verklaard. Zijn verklaringen zijn echter niet consistent.
Wegens gebrek aan bewijs zou verdachte van dit feit moeten worden vrijgesproken.
Weliswaar zijn in de woning van verdachte de onder 2 vermelde wapens en munitie aangetroffen. Andere personen, onder andere [naam broer] (de broer van verdachte), hadden een sleutel van de woning van verdachte en kwamen ook regelmatig in die woning. Dat op een van de aangetroffen wapens DNA van [naam broer] is aangetroffen bevestigt de stelling van verdachte dat de wapens niet van hem waren en dat hij niet wist dat de wapens in zijn woning lagen.
De in het onder 4 ten laste gelegde feit vermelde benodigdheden voor de hennepteelt (transformatoren, lampen, verpakkingsmateriaal, sealbags en geurstoppers) zijn eerder onder een kennis van verdachte in beslag genomen in Noord-Holland. Deze goederen heeft die kennis teruggekregen en verdachte heeft die goederen op verzoek van zijn kennis bewaard.
Nu verdachte bekend was dat zijn kennis deze goederen had teruggekregen van de politie mocht verdachte er op vertrouwen dat hij deze spullen mocht hebben. Gelet hierop behoort verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging van dit deel van feit 4.
Verdachte wist niet dat er in het in zijn woning aangetroffen koffertje gereedschap zat bestemd voor werkzaamheden met betrekking tot elektriciteit. Nu hij niet wist wat er in het koffertje zat behoort hij van dit deel van het onder 4 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.
Op 3 juni 2019 heeft [slachtoffer] tegenover verbalisanten aangifte gedaan van bedreiging met wapens door drie personen, waaronder verdachte. Tevoren heeft hij over de bedreiging gesproken met een medewerker van [bedrijf 2] . [slachtoffer] spreekt onder andere over een UZI, een wapen dat drie dagen later samen met een ander wapen en munitie in de woning van verdachte wordt aangetroffen. Op een in die woning aangetroffen patroon wordt DNA van verdachte aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer] op kernelementen consistent is en ook wordt bevestigd door andere bewijsmiddelen.
Voorts komt de rechtbank tot de conclusie dat de door [slachtoffer] genoemde [verdachte] verdachte betreft. [slachtoffer] heeft verdachte van een foto herkend als [verdachte] . Daarnaast komt het door [slachtoffer] opgegeven signalement overeen met verdachte, maakte verdachte gebruik van een door [slachtoffer] beschreven auto, noemde [slachtoffer] een telefoonnummer van verdachte en werd in een door verdachte gebruikte auto een telefoon gevonden die gekoppeld is aan dat nummer. In die telefoon werd een Whatsapp conversatie aangetroffen met [slachtoffer] , een door verdachte gebruikte naam voor [slachtoffer] . Voorts had verdachte bij zijn aanhouding sleutels van de woning van [slachtoffer] op zak. De rechtbank wordt in deze conclusie gesterkt door de wisselende en ronduit vage verklaringen van verdachte over zijn bekendheid met aangever. Zo heeft hij gezwegen over zijn kennis van [slachtoffer] , heeft hij ontkend hem te kennen, heeft hij gezegd naar aanleiding van de informatie waar aangever woonde tot de conclusie gekomen te zijn wie het moet zijn, heeft hij gezegd dat hij hem wel kende en heeft hij zelfs verklaard dat hij contact met hem had, bij hem thuis kwam en hem af en toe hielp. Al deze verschillende verklaringen zijn niet met elkaar te rijmen en sluiten elkaar zelfs uit.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen gelet op het vorenstaande de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend worden bewezen.
Met betrekking tot de in de woning van verdachte aangetroffen benodigdheden voor de hennepteelt heeft de raadsman gesteld dat verdachte er van uit mocht gaan dat hij deze goederen voorhanden mocht hebben omdat zijn kennis deze goederen eerder had teruggekregen van de politie. Nu de aangetroffen goederen nagenoeg ongebruikt waren acht de rechtbank het onaannemelijk dat dit de goederen betreffen die verdachte een tijd eerder voor een kennis in bewaring zou hebben gekregen. Verder betreft het goederen die men niet voorhanden mag hebben, hetgeen verdachte wist of behoorde te weten, zeker nu, zoals eerder vermeld, het dossier aanwijzingen bevat dat verdachte eerder betrokken is geweest bij de teelt van hennep.
De opmerking van de verdediging dat verdachte niet wist wat er in het in zijn woning aangetroffen koffertje zat is naar het oordeel van de rechtbank niet geloofwaardig. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat er bij verdachte andere goederen zijn aangetroffen bestemd voor het telen van hennep en dat het dossier aanwijzingen bevat dat verdachte kort voor het aantreffen van het koffertje betrokken is geweest bij de hennepteelt en bij de diefstal van elektriciteit.
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook het onder 4 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend worden bewezen.
Vanwege de leesbaarheid zijn de uitgewerkte bewijsmiddelen voor de bewezenverklaarde feiten opgenomen in een bij dit vonnis en daarvan deel uitmakende bewijsbijlage.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
op 03 juni 2019 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer] , heeft bedreigd, met enig misdrijf tegen het leven gericht, door:
- een of meer vuurwapens tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te houden en - een of meer vuurwapens te richten op voornoemde [slachtoffer] en
- daarbij te zeggen: "jij moet rustig doen anders schiet ik je neer", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
op 06 juni 2019 te Eindhoven wapens en munitie van categorie II en/of III, te weten:
- een automatisch vuurwapen (merk/model: Uzi) en
- een handvuurwapen (merk: CZ) en
- een patroonhouder met patronen (merk: CZ),
voorhanden heeft gehad;
4.
op 06 juni 2019 te Eindhoven, in een woning gelegen aan de [straatnaam 1] , stoffen en voorwerpen, te weten (onder meer):
- benodigdheden voor de hennepteelt ((onder meer) transformators, lampen, verpakkingsmateriaal, sealbags en geurstoppers voor een deur);
- een koffer inhoudende gereedschap bestemd voor werkzaamheden met betrekking tot elektriciteit ((onder meer) (zegeltangen, meterkastzegels, zegellood en/of zegeldraad), bestemd tot het plegen van een of meer feit(en) strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet, te weten:
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat die stoffen en voorwerpen bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en).
Hetgeen onder 1, 2 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
(voor de feiten 1, 2, 3, 4, 5 en 6:)
gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.
(Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.)
Het standpunt van de verdediging.
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen van een of meer feiten dan verzoekt de raadsman om een gevangenisstraf voor de duur van maximaal 2 jaren op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van bedreiging van [slachtoffer] waarbij wapens zijn gebruikt op 3 juni 2019. Daarnaast heeft hij op 6 juni 2019 vuurwapens en een patroonhouder met patronen voorhanden gehad en heeft hij op die datum voorwerpen en stoffen voorhanden gehad waarvan hij wist dat die bestemd waren voor de hennepteelt.
Een bedreiging als de onderhavige en het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Verdachte heeft door zijn gedragingen welbewust een groot en levensbedreigend gevaar voor [slachtoffer] in het leven geroepen en heeft zich niets aangetrokken van zijn belangen.
De mede door verdachte gepleegde bedreiging laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om vuurwapens tegen andere mensen te gebruiken. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen. Slachtoffers van dit soort ernstige bedreigingen ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan.
Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen verhoogt het risico op levensbedreigende geweldsdelicten. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens en munitie.
Het plegen van voorbereidingshandelingen voor de hennepteelt is eveneens een ernstig delict. Hennep kan gevaar opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Het telen van hennep gaat vaak gepaard met andere, ook zware vormen van criminaliteit.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat uit een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 16 januari 2020 blijkt dat verdachte in het verleden meermalen voor overtreding van de Opiumwet is veroordeeld.
Verdachte is kennelijk niet of onvoldoende bereid zijn crimineel gedrag te veranderen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank voor zover mogelijk aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten en bij straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Deze oriëntatiepunten en de in soortgelijke zaken opgelegde straffen dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden is.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De eis van de officier van justitie was gebaseerd op zes feiten terwijl de rechtbank maar tot een bewezenverklaring komt van drie feiten. Verder is de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vorderingen van de benadeelde partij [bedrijf 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie eist de hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partij tot bedragen van € 3.368,11 , € 2.508,96 en € 2,354,57, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente. De officier van justitie eist tevens voor voornoemde bedragen de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor de feiten waarop de vorderingen van de benadeelde partij betrekking hebben.
De beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen , aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van de feiten waarop de vorderingen van de benadeelde partij betrekking hebben.
De rechtbank zal de proceskosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Beslag.

De rechtbank zal het strafvorderlijk beslag dat conform artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering onder verdachte is gelegd op een personenauto, een bromfiets, een broek en op geldbedragen opheffen, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet verzet tegen het opheffen van het strafvorderlijk beslag op deze inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 47, 57, 63, 285
Opiumwet art. 11a
Wet wapens en munitie art. 26, 55.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3, 5 en 6 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

(t.a.v. feit 1:)medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.(t.a.v. feit 2:)handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III.handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.(t.a.v. feit 4:)stoffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.

verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.

(t.a.v. feit 1, feit 2, feit 4:)Gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

(t.a.v. feit 6:) Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [bedrijf 1] , in de vorderingen.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Heft op het strafvorderlijk beslag dat conform artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering onder verdachte is gelegd op:
- een personenauto merk Volvo voorzien van het [kenteken 1] ;
- een bromfiets merk Piaggo Vespa Sprint voorzien van het [kenteken 2] ;
- een Jacob Cohen broek (goednummer G1517216)
- een geldbedrag van 5000 euro (goednummer G1517450)
- een geldbedrag van 12000 euro (goednummer G1517456)
- een geldbedrag van 130000 euro (goednummer G1517459)
- een geldbedrag van 22500 euro (goednummer G1517463)
- een geldbedrag van 2140 euro (goednummer G1517465).
De rechtbank wijst het verzoek van de verdediging om de voorlopige hechtenis op te heffen wegens het vervallen van gronden en de ernstige bezwaren af. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gronden en de ernstige bezwaren voor de voorlopige hechtenis nog onverkort aanwezig.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. M.A. Waals, leden,
in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 26 februari 2020,
zijnde mr. Waals buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.