Het oordeel van de rechtbank.
(met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde)
Tijdens een doorzoeking van de woning van verdachte aan de [straatnaam 1] te Eindhoven op 6 juni 2019 hebben verbalisanten in de ouderlijke slaapkamer een schoenendoos en een rechthoekig blik in beslag genomen. In de schoenendoos zat een stapel bankbiljetten met een waarde van € 5.000,-. In het rechthoekig blik zaten drie stapels bankbiljetten met een totale waarde van € 47.500,-. Verdachte is op 6 juni 2019 aangehouden. Tijdens de insluitingsfouillering is bij verdachte nog een stapel bankbiljetten met een waarde van € 2.140,- aangetroffen. Volgens de officier van justitie wist verdachte dat voormelde hoeveelheden geld onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf en heeft hij de werkelijke aard en de herkomst van die hoeveelheden geld verborgen of verhuld.
De verdediging heeft gesteld dat de geldbedragen afkomstig zijn van een erfenis van de ouders van verdachte en dat niet kan worden bewezen dat het aangetroffen geld afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank overweegt het volgende.
De wetsgeschiedenis van de Wet van 6 december 2011, Stb. 2001, 606 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven, houdt onder meer het volgende in met betrekking tot verbergen of verhullen van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enz.:
Bij de in het eerste lid, onderdeel a, strafbaar gestelde gedraging gaat het om al die handelingen die tot doel hebben en geschikt zijn om de werkelijke aard, herkomst,
vindplaats enzovoort van een voorwerp te verbergen of verhullen. De strafbaarstelling geeft niet nader aan om welke handelingen het allemaal kan gaan; bepalend voor de strafbaarheid is het effect van het handelen. De termen “verbergen” en “verhullen” impliceren dus een zekere doelgerichtheid: het handelen is erop gericht het zicht op de aard, herkomst, vindplaats enz. van voorwerpen te bemoeilijken en is ook geschikt om dat doel te bereiken. Veelal zal bij een enkele handeling ten aanzien van een voorwerp nog niet van een dergelijk doelgerichtheid kunnen worden gesproken. Vaak zal het gaan om een reeks van handelingen, die tezamen een geval van witwassen opleveren. Dit betekent dat voor het bewijs van het verbergen of verhullen vaak naar meer handelingen (transacties) in het witwastraject zal moeten worden gekeken. Uit alle stappen tezamen moet duidelijk worden dat er (zonder redelijke economische grond) met geld is geschoven op een manier die geschikt is het spoor aan de waarneming te onttrekken. Juist die ondoorzichtigheid van de opeenvolgende transacties brengt mee dat werkelijke aard, herkomst, vindplaats, rechten enzovoort buiten beeld blijven.
Nu in de onderhavige zaak enkel kan worden bewezen dat in de woning van verdachte een grote hoeveelheid geld is aangetroffen en de rechtbank geen bewijsmiddelen heeft aangetroffen waaruit blijkt dat verdachte verbergende of verhullende handelingen heeft verricht, komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Dat het dossier aanwijzingen bevat dat verdachte kort voor het aantreffen van de geldbedragen betrokken is geweest bij het telen van hennep maakt dit niet anders.