ECLI:NL:RBOBR:2020:1170

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
C/01/352960 / KG ZA 19-726
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over aanbesteding van redgereedschap door Brandweer Brabant-Noord

In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres] op 26 november 2019 de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING VEILIGHEIDSREGIO BRABANT-NOORD (hierna: [gedaagde]) in kort geding gedagvaard. De aanleiding voor de procedure was een Europese openbare aanbestedingsprocedure die [gedaagde] op 23 mei 2019 had aangekondigd voor de vervanging van redgereedschap. [eiseres] vorderde onder andere dat [gedaagde] de opdracht niet aan een ander dan aan haar zou gunnen en dat de aanbesteding gestaakt zou worden. De tussengekomen partij, [tussengekomen partij], had ook ingeschreven op de aanbesteding en vorderde primair dat [eiseres] niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vorderingen.

De voorzieningenrechter heeft op 22 januari 2020 vonnis gewezen. De rechter oordeelde dat [eiseres] haar recht om te klagen had verwerkt, omdat zij niet tijdig had gereageerd op de aanbestedingsdocumenten. De rechter concludeerde dat de door [gedaagde] gehanteerde onderhoudsinterval voor het redgereedschap niet in strijd was met de Nederlandse wet- en regelgeving. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, en [gedaagde] werd verboden de opdracht aan een ander dan [tussengekomen partij] te gunnen. Tevens werd [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van zowel [gedaagde] als [tussengekomen partij].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/352960 / KG ZA 19-726
Vonnis in kort geding van 22 januari 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [woonplaats 1]
eiseres,
advocaten mrs. N.A.D. Groot en A.R.W. Hooij te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING VEILIGHEIDSREGIO BRABANT-NOORD,
zetelend te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat mr. K.A.M. van Kampen te ‘s-Hertogenbosch.
in welke zaak is tussengekomen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[tussengekomen partij] ,
gevestigd te [woonplaats 2] ,
tussengekomen partij,
advocaat mr. A.A. Rassa te ’s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagde] en [tussengekomen partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft op 26 november 2019 [gedaagde] in kort geding gedagvaard en gesteld en gevorderd zoals hierna is weergegeven.
1.2.
[tussengekomen partij] heeft met een incidentele conclusie verzocht om te mogen tussenkomen in dit geding. [eiseres] en [gedaagde] hebben daartegen geen bezwaar gemaakt. Daarop heeft de voorzieningenrechter [tussengekomen partij] toegestaan tussen te komen.
1.3.
Het kort geding is ter zitting van 8 januari 2020 te 14.00 uur behandeld. Alle partijen hebben daar hun standpunten toegelicht, mede aan de hand van overgelegde pleitnota’s en producties.
1.4.
Na gevoerd debat hebben partijen vonnis gevraagd.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] (ook wel, Brandweer Brabant-Noord) heeft op 23 mei 2019 een Europese openbare aanbestedingsprocedure aangekondigd voor de vervanging van het huidige redgereedschap inclusief (voor een periode van tien jaar) bijbehorende dienstverlening en incidentele vervanging respectievelijk uitbreiding.
2.2.
De aanbesteding heeft ten doel om een overeenkomst te sluiten met de opdrachtnemer en ziet onder andere op:
  • aanschaf en levering van sets accu-aangedreven redgereedschap voor tankautospuiten;
  • levering van bijbehorende dienstverlening en accessoires;
  • instructies leveren aan [gedaagde] over het gebruik van het redgereedschap volgens het zogenaamde train-the-trainer principe; en
  • onderhoud en keuringen van redgereedschap (deels in eigen beheer van [gedaagde] en deels uitbesteed aan de opdrachtnemer).
2.3.
In het Beschrijvend Document Europese Openbare Aanbestedingsprocedure Redgereedschap (hierna te noemen: beschrijvend document) is een beschrijving van de opdracht opgenomen met bijbehorende bijlagen.
2.4.
In paragraaf 3.13 van het beschrijvend document is bepaald dat op de aanbestedingsprocedure en op de te sluiten overeenkomst Nederlands recht van toepassing is. Voorts is bepaald dat tevens van toepassing is alle (dan) vigerende wet- en regelgeving die betrekking heeft op de opdracht.
2.5.
Het gunningscriterium in de aanbesteding is de economisch meest voordelige inschrijving. [gedaagde] heeft in hoofdstuk 8 van het beschrijvend document vier gunningscriteria vastgesteld:
1. Totaalprijs
2. Praktijktest (schaar, spreider en ram)
3. Garantie
4. Dienstverlening
2.6.
Bij de beoordeling van gunningscriterium 4. Dienstverlening speelt het onderhoudsplan van de inschrijvers een rol. In het beschrijvend document is in hoofdstuk 2.5. Huidige situatie daaromtrent het volgende opgenomen:
“Onderhoud en keuringen
Het dagelijkse en periodiek onderhoud werd in het verleden volledig intern uitgevoerd door [gedaagde] . Dit betekende dat het preventief onderhoud, correctief onderhoud en keuringen door eigen gecertificeerd eigen personeel uitgevoerd werd. Het periodiek onderhoud en de keuringen wordt sinds 2016 voor een deel weer uitbesteed uitgevoerd door de huidige leverancier van deze producten. Deze huidige leverancier blijft het periodieke onderhoud en reparatie/groot onderhoud verrichten aan het huidige in gebruik zijnde redgereedschap.”
2.7.
In hoofdstuk 2.6. Gewenste situatie is over het onderhoud het volgende opgenomen:
“Onderhoud en keuringen algemeen
Het huidige manier van onderhoud (preventief en/of correctief), reparatie en keuring van redgereedschap zal vooralsnog worden voortgezet. Dit betekent dat het periodiek onderhoud deels in eigen beheer zal worden uitgevoerd door [gedaagde] (circa 60% van de sets) en deels uitbesteed zal worden bij Opdrachtnemer (circa 40% van de sets).
Vooralsnog heeft [gedaagde] besloten dat de huidige manier van onderhoud/keuringen zal worden voortgezet. De mogelijkheid bestaat echter dat [gedaagde] gedurende de looptijd van deze overeenkomst een (organisatorisch) besluit zal nemen over uniformiteit qua periodiek onderhoud en keuringen (d.w.z. zal besluiten dat hetzij onderhoud/keuringen volledig in eigen beheer uit worden of volledig door Opdrachtnemer of een combinatie hiervan). [gedaagde] houdt zich het recht voor om gedurende de looptijd van dit contract een besluit te nemen over de gewenste manier onderhoud/keuringen en de manier van onderhoud/keuringen te wijzigen. Dit heeft dan betrekking op alle tijdens de looptijd van deze overeenkomst reeds aangeschafte en nog aan te schaffen sets redgereedschap bij Opdrachtnemer.”
2.8.
In bijlage 16. Toelichting prijzenblad van het beschrijvend document is ten aanzien van het onderhoud het volgende opgenomen:
“3. Onderhoud gereedschap
[gedaagde] ziet vier niveaus van onderhoud en herstel:1. Dagelijks onderhoud door de gebruiker: eenvoudige visuele inspectie voor en na gebruik,
opmerken van een storing of signaal dat onderhoud noodzakelijk is, reinigen aan de buitenzijde, verwisselen van werkaccu, gereedschap in de juiste stand terug zetten, opbergen op het voertuig,
2. Jaarlijkse inspectie van functionaliteit in het kader van Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 7.4a door iemand die daarvoor is aangewezen door [gedaagde] . Het gaat om een visuele inspectie en functionele test waar geen gereedschap voor nodig is (anders dan bijvoorbeeld voor het losnemen van inspectieluikje).
3. Periodiek onderhoud, vervanging slijtagedelen en beproeving door een deskundig persoon. [gedaagde]
verwacht dat dit onderhoud in de regel eens per 3 – 8 jaar noodzakelijk is. Inschrijver kan op het prijzenblad de onderhoudsinterval aangeven.
4. Reparatie en oplossen van storingen door Opdrachtnemer. Refurbishment, of handelingen die niet periodiek zijn voorzien.
Een set redgereedschap blijft bij een voertuig. Regelmatig rouleren van gereedschap omwille van periodiek onderhoud is ongewenst. [gedaagde] ziet twee scenario’s voor onderhoud en herstel:
A.
(1) en (2) door [gedaagde] , (3) en (4) door Inschrijver. (…)
B.
(1), (2) en (3) door [gedaagde] , (4) door Inschrijver. (…)
Op dit moment wordt redgereedschap gedeeltelijk (60%) zelf periodiek onderhouden en gedeeltelijk door Opdrachtnemer (40%). (…)”
2.9.
Paragraaf 3.18 van het Beschrijvend Document luidt als volgt:
“Onduidelijkheden c.q. onregelmatigheden
Het beschrijvend document (inclusief bijlagen) en de andere aanbestedingsdocumenten zijn met zorg samengesteld. Van inschrijvers wordt dan ook een proactieve houding verwacht. Indien de inschrijver desondanks onduidelijkheden, onvolkomenheden, fouten en/of tegenstrijdigheden in één van de aanbestedingsstukken opmerkt, dan dient hij [gedaagde] hiervan vóór de uiterlijke datum waarop conform paragraaf 3.3. van het beschrijvend document vragen kunnen worden gesteld, via TenderNed op de hoogte te stellen. Doet hij dat niet, dan heeft hij zijn recht verwerkt om hier in rechte tegen op te komen”.
2.10.
[eiseres] en [tussengekomen partij] hebben op de aanbesteding ingeschreven.
2.11.
Op 25 september 2019 heeft [gedaagde] haar voorlopige gunningsbeslissing bekend gemaakt en daaruit blijkt dat [gedaagde] voornemens is de opdracht aan [tussengekomen partij] te gunnen.

3.Het geschil

In de hoofdzaak
3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:1. [gedaagde] te gebieden de gunningsbeslissing van 25 september 2019 binnen twee weken na dagtekening van dit vonnis in te trekken; en
2. [gedaagde] te verbieden de opdracht te gunnen aan een ander dan aan [eiseres] ;
Subsidiair:1. [gedaagde] te gebieden de voorlopige gunningsbeslissing van 25 september 2019 binnen twee weken na dagtekening van dit vonnis in te trekken; en
2. [gedaagde] te gebieden de voorliggende aanbesteding te staken en gestaakt te houden; en
3. [gedaagde] te gebieden om, voor zover zij de opdracht nog wenst te vergeven, deze opnieuw door middel van een aanbesteding in de markt te zetten met formulering van andere eisen om de veiligheid van de gebruikers van het redgereedschap en slachtoffers te waarborgen;
In alle gevallen:1. [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van een dwangsom van € 100.000,00, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag dat [gedaagde] met haar verplichtingen uit hoofde van dit vonnis geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft; en
2. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, nakosten en wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] legt daaraan het volgende ten grondslag.
3.2.1.
[tussengekomen partij] heeft haar inschrijving gebaseerd op Duitse regelgeving. Dit is in strijd met paragraaf 3.13 van het beschrijvend document.
3.2.2.
De voorgestelde onderhoudstermijn van [tussengekomen partij] brengt serieuze veiligheidsrisico’s met zich mee, zowel voor de gebruikers van het redgereedschap als voor de slachtoffers.
3.2.3.
Door de inschrijving van [tussengekomen partij] in aanmerking te nemen die niet in overeenstemming is met de van toepassing verklaarde wet- en regelgeving, heeft BNN in strijd gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, het daaruit voortvloeiend transparantiebeginsel en de verplichting om een gelijk speelveld te waarborgen.
3.3.
[gedaagde] en [tussengekomen partij] hebben verweer gevoerd.
3.4.
Op de overige stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In de tussenkomst
3.5.
[tussengekomen partij] vordert als tussengekomen partij:
Primair:
[eiseres] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans deze af te wijzen;
Subsidiair:[gedaagde] te verbieden om de opdracht te gunnen aan een ander dan [tussengekomen partij] , althans voor zover [gedaagde] de opdracht nog wenst te gunnen.
In alle gevallen:[eiseres] te veroordelen in de proceskosten, nakosten en wettelijke rente.
3.6.
[gedaagde] voert geen verweer tegen de vorderingen van [tussengekomen partij] .
3.7.
Op de overige stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in de hoofdzaak en de tussenkomst

4.1.
Allereerst overweegt de voorzieningenrechter dat het bezwaar van [eiseres] dat de inschrijving van [tussengekomen partij] in strijd is met de Nederlandse regelgeving, omdat zij heeft ingeschreven aan de hand van de eisen van de Duitse regelgeving, feitelijke grondslag ontbeert. Zij beargumenteert deze stelling door de periodieke onderhoudsinterval die [tussengekomen partij] heeft gehanteerd in haar aanbieding te koppelen aan het feit dat [tussengekomen partij] de exclusieve dealer is van het [A] . De bedieningshandleiding van het door [tussengekomen partij] aangeboden redgereedschap verwijst naar de normen uit de Deutsche Gesetzliche Unfallversicherung Grundsatz 303-002, Prüfgrundsätze für Ausrüstung und Geräte de Feuerwehr (DGUV), in welk document – aldus [eiseres] – beschreven staat aan welke vereisten brandweeruitrustingen in Duitsland dienen te voldoen.
Daargelaten dat de handleiding van het door [tussengekomen partij] aangeboden redgereedschap geen onderdeel uitmaakt van haar aanbieding en de regelgeving waarnaar [eiseres] verwijst geen wetgeving betreft maar – kennelijk – door Duitse verzekeraars gehanteerde verzekeringsvoorwaarden komt het er niet op aan of en in hoeverre de aanbieding van [tussengekomen partij] in overeenstemming is met de vigerende Duitse wetgeving op het gebied van redgereedschap, maar of deze in overeenstemming is met de Nederlandse wet- en regelgeving. Naar de voorzieningenrechter begrijpt komt de centrale stelling van [eiseres] in dit kort geding er op neer dat dit niet het geval is. [eiseres] stelt namelijk dat zowel de inschrijving van [tussengekomen partij] alsook de eisen in het beschrijvend document ten aanzien van de onderhoudsinterval, in strijd zijn met de eisen zoals deze uit het Arbeidsomstandighedenbesluit voortvloeien.
4.2.
[gedaagde] en [tussengekomen partij] hebben als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat [eiseres] haar recht om te klagen heeft verwerkt. Naar de mening van [gedaagde] en [tussengekomen partij] had [eiseres] in een eerder stadium kunnen en daarom ook moeten klagen.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat van rechtsverwerking slechts sprake kan zijn als de schuldeiser, in dit geval [eiseres] , zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht. Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking is enkel tijdsverloop of enkel stilzitten onvoldoende, maar is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden vereist als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar, in dit geval [gedaagde] , het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat de schuldenaar zijn aanspraak niet (meer) geldend zou maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Bij de beoordeling van de vraag of stilzitten aan de zijde van [gedaagde] redelijkerwijs onaanvaardbaar is, dient mede in aanmerking te worden genomen of [gedaagde] voldoende duidelijk heeft gemaakt dat stilzitten tot rechtsverwerking zou kunnen leiden.
4.4.
Gelet op het Grossmannarrest (HvJEG, 12 februari 2004, C-230/02) geldt dat van een adequaat handelende inschrijver mag worden verwacht dat hij zich proactief opstelt bij het naar voren brengen van bezwaren in het kader van een aanbestedingsprocedure. Eisen van redelijkheid en billijkheid brengen met zich mee dat een dergelijke inschrijver zijn bezwaren bij de aanbestedende dienst duidelijk naar voren dient te brengen en in een zo vroeg mogelijk stadium aan de orde stelt, zodat eventuele onregelmatigheden zo nodig kunnen worden gecorrigeerd met zo gering mogelijke consequenties voor het verloop van de aanbestedingsprocedure in haar geheel. Een inschrijver die bezwaren heeft maar er (te lang) mee wacht om die te melden aan de aanbestedende dienst, loopt het risico dat later wordt geoordeeld dat hij zijn recht heeft verwerkt. Een en ander is door [gedaagde] in de aanbestedingsstukken ook nog eens uitdrukkelijk in onderdeel 3.18 onder de aandacht gebracht van alle gegadigden, zulks onder opgave van het gevolg dat verbonden wordt aan het niet c.q. niet tijdig onder de aandacht brengen van onduidelijkheden, onvolkomenheden, fouten en/of tegenstrijdigheden in één van de aanbestedingsdocumenten
4.5.
In casu gaat het om het bezwaar van [eiseres] tegen de onderhoudsinterval van de beproeving van het redgereedschap. Daaromtrent is in hoofdstuk 2.6. van het beschrijvend document een onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van onderhoud. Het bedoelde onderscheid is nader geconcretiseerd in bijlage 16 van het beschrijvend document, waarin vier niveaus van onderhoud en herstel worden onderscheiden (dagelijks, jaarlijks, periodiek en incidenteel). Ten aanzien van het periodiek onderhoud (waarvan een beproeving deel uitmaakt) is een onderhoudsinterval aangehouden van eens in de 3-8 jaar. De aanbieding van [tussengekomen partij] gaat ten aanzien van het periodiek onderhoud uit van een onderhoudsinterval van 36 maanden. Het bezwaar van [eiseres] komt er op neer dat de door de aanbestedende dienst en de door [tussengekomen partij] aangeboden onderhoudsinterval van 3-8 jaar ( [gedaagde] ) respectievelijk 36 maanden ( [tussengekomen partij] ) niet in overeenstemming is met de eisen die voortvloeien uit het Arbeidsomstandighedenbesluit (meer in het bijzonder art. 7.4a), zoals deze bepaling in het licht van de Nota van Toelichting dient te worden uitgelegd.
De eis van [gedaagde] met betrekking tot de door haar gehanteerde onderhoudsinterval voor periodiek onderhoud was echter al in het beschrijvend document opgenomen en daarmee ook voor alle inschrijvers kenbaar. Het was voor de inschrijvers vervolgens mogelijk – en ook geboden – hieromtrent vragen te stellen in de Nota van Inlichtingen, zo zij (zoals in casu [eiseres] ) mochten menen dat deze door [gedaagde] gehanteerde onderhoudsinterval voor het periodiek onderhoud van het redgereedschap op gespannen voet staat met de op dit punt geldende Nederlandse arbeidsomstandighedenwetgeving. Vast staat evenwel dat [eiseres] van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. En dat terwijl [eiseres] , door in te schrijven voor de opdracht, uitdrukkelijk de verplichting op zich heeft genomen om eventuele onvolkomenheden in de aanbestedingsdocumenten tijdig te melden. Van de zijde van [eiseres] zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die haar verzuim om tijdig vragen te stellen omtrent de door haar gesignaleerde onvolkomenheden verschoonbaar maken. Dergelijke feiten en omstandigheden zijn de voorzieningenrechter ook overigens niet gebleken.
4.6.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die met zich brengen dat [eiseres] haar recht om te klagen heeft verwerkt. Reeds op grond daarvan liggen de vorderingen voor afwijzing gereed.
4.7.
Overigens geldt voor de subsidiair aangevoerde grondslag voor de vordering tot heraanbesteding aanvullend nog het volgende. Eerst ter zitting heeft [eiseres] met zoveel woorden aangevoerd dat de eisen die [gedaagde] in het beschrijvend document heeft gesteld in strijd zijn met de Nederlandse vigerende wet- en regelgeving en dat daarom heraanbesteding noodzakelijk is geworden. [tussengekomen partij] heeft terecht bezwaar gemaakt tegen deze ontijdige aanvulling van de grondslag voor de subsidiaire vordering. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze aanvulling van de grondslag in strijd is met de goede procesorde, omdat [eiseres] dit ook in de dagvaarding had kunnen stellen en [gedaagde] en [tussengekomen partij] er thans niet op bedacht hadden hoeven te zijn.
4.8.
Ten overvloede wordt nog overwogen dat het bezwaar van [eiseres] ten aanzien van de door [gedaagde] en [tussengekomen partij] gehanteerde onderhoudsinterval overigens ook geen hout snijdt. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat de vigerende Nederlandse wet- en regelgeving (het Arbeidsomstandighedenbesluit) een jaarlijkse beproeving verplicht stelt en dat [tussengekomen partij] daarmee in strijd handelt door een driejaarlijkse beproeving te hanteren (passend binnen de door [gedaagde] gehanteerde bandbreedte van 3-8 jaar die aldus volgens [eiseres] eveneens met deze regelgeving in strijd is).
Dit standpunt acht de voorzieningenrechter onjuist. In artikel 7.4a van het Arbeidsomstandighedenbesluit is daaromtrent bepaald dat het gereedschap wordt gekeurd (waarbij keuring in artikel 7.2.a gedefinieerd is als “
een onderzoek of een beproeving”) “
zo dikwijls dit ter waarborging van de goede staat noodzakelijk is” en voorts “
waarbij het zo nodig wordt beproefd”. In de toelichting van dat artikel is ten aanzien van de frequentie van de keuring van het arbeidsmiddel (dat wil zeggen een onderzoek of een beproeving) vermeld dat daarbij als ondergrens eenmaal per jaar kan worden aangehouden. Aan dat artikel wordt vervolgens in bijlage 16 van het beschrijvend document gerefereerd waarbij het gaat om de inspectie die jaarlijks dient plaats te vinden. Ten aanzien van het onderhoud en de beproeving is in bijlage 16 van het beschrijvend document bepaald dat een beproeving valt onder het ‘
periodiek onderhoud’, waarvan “
[gedaagde] verwacht dat dit onderhoud in de regel eens per 3-8 jaar noodzakelijk is”. Gelet op de aangehaalde citaten levert de aanbieding van [tussengekomen partij] noch de door [gedaagde] gehanteerde onderhoudsinterval strijd op met de vigerende Nederlandse arbeidsomstandighedenwetgeving.
4.9.
Gelet op het vorenstaande zullen de vorderingen van [eiseres] in de hoofdzaak worden afgewezen en behoeven de overige stellingen van partijen geen bespreking meer.
4.10.
[gedaagde] heeft aangegeven bij haar voornemen tot gunning aan [tussengekomen partij] te willen blijven. [gedaagde] heeft in de tussenkomst geen verweer gevoerd tegen de vordering van [tussengekomen partij] . De vordering van [tussengekomen partij] als tussenkomende partij zal daarom worden toegewezen als hierna te melden.
4.11.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde] en [tussengekomen partij] worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.636,00
De kosten aan de zijde van [tussengekomen partij] , die zich niet zonder reden in de hoofdzaak die haar belangen rechtstreeks raakte heeft gemengd, worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.636,00
De door [tussengekomen partij] gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
De proceskosten in het incident tot tussenkomst worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
In de hoofdzaak:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.636,00,
In de tussenkomst:
5.3.
verbiedt [gedaagde] om de opdracht te gunnen aan een ander dan [tussengekomen partij] , althans voor zover [gedaagde] de opdracht nog wenst te gunnen,
5.4.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [tussengekomen partij] tot op heden begroot € 1.636,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
In de hoofdzaak en in de tussenkomst:
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2020.