ECLI:NL:RBOBR:2020:1124

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2020
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
19/2234
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van verkeersbesluiten inzake de Vonderweg in Beek en Donk wegens onzorgvuldige voorbereiding en onvoldoende motivering

Op 24 februari 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, beiden woonachtig in Beek en Donk, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laarbeek. De zaak betreft de vernietiging van zes verkeersbesluiten die de Vonderweg op het bedrijventerrein Bemmer in Beek en Donk omzetten van een erfontsluitingsweg naar een gebiedsontsluitingsweg. De rechtbank oordeelde dat de verkeersbesluiten onzorgvuldig waren voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het college had niet aangetoond hoe de betrokken belangen tegen elkaar waren afgewogen en had nagelaten een verkeerskundig onderzoek uit te voeren. De eisers stelden dat de nieuwe inrichting van de weg de verkeersveiligheid in gevaar zou brengen, vooral voor fietsers en voetgangers, en dat de verhoging van de maximumsnelheid van 30 km/uur naar 50 km/uur onterecht was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de verkeersbesluiten en droeg het college op nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot terugbetaling van griffierecht en proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/2234
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2020 in de zaak tussen
[eiseres], eiseres,
[eiser], eiser,
eiseres en eiser wonen beiden in Beek en Donk en zullen hierna samen eisers worden genoemd
(gemachtigde: mr. J.A.J.M. van Houtum),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laarbeek, het college
(gemachtigden: F. Vlemmix en T.A.C.I. Luijben).
Procesverloop
Bij verkeersbesluiten van 16 juli 2019 (de verkeersbesluiten) heeft het college de volgende verkeersmaatregelen genomen:
Aanpassen 30 km/uur-zone Bemmer (Vonderweg wordt 50 km/uur).
Instellen voorrangsregeling op de kruising Vonderweg - Lange Vonder.
Instellen voorrangsregeling op de kruising Vonderweg - Keukenbeemd.
Instellen voorrangsregeling op de kruising Vonderweg - Bosbeemd.
Instellen voorrangsregeling op de kruising Vonderweg - Everbest.
Instellen voorrangsregeling op de kruising Vonderweg - Polbeemd.
De verkeersbesluiten zijn gepubliceerd in de Staatscourant van 23 juli 2019 (Nr. 41988).
Eisers hebben beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om de verkeersbesluiten te schorsen of een andere passende maatregel te nemen tot uitspraak is gedaan op het beroep.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 3 oktober 2019. Tijdens de zitting hebben eisers het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken, maar het beroep gehandhaafd.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 8 januari 2020. Eisers zijn met hun gemachtigde naar de zitting gekomen. Voor het college zijn zijn gemachtigden naar de zitting gekomen.
Overwegingen
De feiten
1. Eiseres heeft haar woning en bedrijf op het adres [adres] . Eiser heeft zijn woning en bedrijf op het adres [adres] . De Vonderweg ligt op het bedrijventerrein Bemmer in Beek en Donk.
2. Op 23 april 2019, gepubliceerd in De MooiLaarbeekkrant van 2 mei 2019, heeft het college laten weten dat het het voornemen heeft de volgende verkeersmaatregelen te nemen:
Het wijzigen van de 30 km/uur-zone op Bemmer in Beek en Donk.
Het instellen voorrangsregeling op de kruising Vonderweg - Keukenbeemd.
Het instellen van een voorrangsregeling op de kruising Vonderweg - Lange Vonder.
Het instellen van een voorrangsregeling op de kruising Vonderweg - Bosbeemd.
Het instellen van een voorrangsregeling op de kruising Vonderweg - Polbeemd.
Het instellen van een voorrangsregeling op de kruising Vonderweg - Everbest.
3. Bij brief van 13 juni 2019 hebben eisers het college laten weten dat zij het niet eens zijn met de voorgenomen verkeersmaatregelen. Verweerder heeft vervolgens de verkeersbesluiten genomen, zoals genoemd onder procesverloop.
Het standpunt van het college
4. Het college vindt dat de verkeersbesluiten nodig zijn om de Vonderweg in te richten als een gebiedsontsluitingsweg met een vrijliggend fietspad. De verkeersbesluiten voldoen volgens het college aan alle wettelijke vereisten en zijn terecht genomen om (a) de veiligheid op de weg te verzekeren, (b) de weggebruikers en passagiers te beschermen, (c) de weg in stand te houden en de bruikbaarheid daarvan te waarborgen (artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, b en c van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW)) en de bereikbaarheid van de omliggende bedrijven te waarborgen.
Het standpunt van eisers
5. Eisers vinden de gang van zaken onbegrijpelijk en onverantwoord. Zij begrijpen niet waarom, gelet op de risico’s voor de verkeersveiligheid, de maximum snelheid op de Vonderweg van 30 km per uur naar 50 km per uur wordt verhoogd. In 2015 is een verkeerskundig onderzoek gedaan (Verkeersstudie Bedrijventerrein Bemmer-Accent Adviseurs), waarna het college heeft besloten tot het instellen van de maximum snelheid op de Vonderweg van 30 kilometer per uur, wat toen als veilige snelheid gold. Eisers begrijpen niet waarom dat nu, zonder een nieuwe deskundige onderbouwing, weer wordt gewijzigd naar 50 km per uur. Het ‘ambitiespectrum Bemmer’ geeft hier ook geen aanleiding toe. Op de informatiebijeenkomst is niet op deze snelheidsverhoging ingegaan.
Volgens eisers wordt door het aanleggen van een vrijliggend fietspad de Vonderweg juist een racebaan, waar men misschien wel 60 tot 70 km per uur zal rijden. Omdat alleen aan de noordkant van de Vonderweg een dubbelzijdig fietspad komt, moeten fietsers altijd oversteken van en naar het fietspad. Voor fietsers, en ook voetgangers, is het levensgevaarlijk om de Vonderweg over te steken. Zij moeten deze weg oversteken als zij naar de andere kant van het bedrijventerrein Bemmer willen gaan. Er rijden tientallen vrachtwagens met grote opleggers over de Vonderweg, die snel en efficiënt naar de plaats van bestemming willen gaan. Vrachtwagens moeten volgens eisers een bocht achteruit maken ter hoogte van de Vonderweg/Lange Vonder en van en naar de [adres] en hebben dan geen zicht op het fietspad, waar fietsers van twee kanten komen. In de nieuwe situatie ontstaat er volgens eisers dan ook een hoger risico op ongevallen. Ook omdat, door het instellen van een voorrangsweg op de Vonderweg, auto’s niet gestimuleerd worden hun snelheid te beperken. Bovendien bedraagt de reconstructie van de Vonderweg een lengte van ongeveer 1 kilometer, waarna de inrichting van de weg wordt versmald naar een breedte van 3 meter, zonder fietsstroken. Daar moeten de fietsers vanaf het fietspad weer de rijbaan op, wat extra gevaarlijk is door de onoverzichtelijke bocht naar de Schoondonkseweg.
Eisers wijzen erop dat er op dit moment aan de zuidkant van de Vonderweg nog sprake is van kavels met een woon/werkfunctie, waarvan de uitritten uitkomen op de Vonderweg. Op dit moment is de Vonderweg een erftoegangsweg. Met de nieuwe plannen wordt dit omgezet in een gebiedsontsluitingsweg. Een gebiedsontsluitingsweg wordt ingesteld indien de verkeersdeelnemers gescheiden kunnen blijven. Dit volgt ook uit de eisen van CROW (het kennisinstituut voor infrastructuur, openbare ruimte, verkeer en vervoer en werk en veiligheid), waarbij snel en langzaam verkeer moeten worden gescheiden. In de voorziene inrichting van de Vonderweg blijven verkeersdeelnemers echter gemengd. Dat vanwege het bedrijventerrein een gebiedsontsluitingsweg nodig is, betekent nog niet dat de Vonderweg ook als een gebiedsontsluitingsweg kan worden aangemerkt. Tot slot wijzen eisers er nog op dat de snelheidsverhoging leidt tot meer stikstof, fijnstof, CO2 en geluidsoverlast.
Het oordeel van de rechtbank
6. De geldende regels staan in de bij deze uitspraak gevoegde bijlage.
7. Uit het systeem van de WVW en de krachtens die wet vastgestelde regels valt af te leiden dat verkeersbesluiten ten doel moeten hebben het verkeer en de daarmee samenhangende aspecten te reguleren. Daarbij moet het algemeen belang uitgangspunt zijn, maar moeten in het kader van een zorgvuldige voorbereiding ook individuele belangen worden betrokken. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) moet het treffen van een verkeersmaatregel als een normale maatschappelijke ontwikkeling worden beschouwd, waar iedereen mee te maken kan krijgen en waarvan de nadelige gevolgen in beginsel voor rekening van betrokkenen moeten blijven. Het college heeft bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge. Het college hoeft niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid van de WVW, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. [1] Het college heeft bovendien de plicht om het besluit zorgvuldig voor te bereiden, deugdelijk te motiveren en een evenredige belangenafweging te maken.
8. Het college heeft over de te dienen belangen van de verkeersbesluiten het volgende gezegd:

(…)in het ambitieprogramma voor de ontwikkeling van bedrijventerrein Bemmer IV is opgenomen dat er expliciet aandacht dient te zijn voor langzaam verkeer;
door de grootte van het totale bedrijventerrein van geheel Bemmer is het wenselijk om een centrale gebiedsontsluitingsweg te hebben met de gewenste inrichting volgens Duurzaam Veilig;
bij een gebiedsontsluitingsweg hoort een andere inrichting dan bij een erftoegangsweg;
voor een gebiedsontsluitingsweg zijn de inrichtingsprincipes bij Duurzaam Veilig: vrijliggend fietspad, maximumsnelheid van 50 km/uur en voorrangsregelingen op de kruisingen;
Wij zijn van mening dat een vrijliggend fietspad voor fietsers veiliger is dan het fietsverkeer op de Vonderweg te laten fietsen;(…)
9. Naar de rechtbank begrijpt, hebben de verkeersbesluiten tot doel de belangen te waarborgen van de veiligheid op de weg, het beschermen van weggebruikers, de bruikbaarheid van de weg en de vrijheid van het verkeer zoals neergelegd in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, van de WVW. De gronden van eisers zien met name op de verkeersveiligheid op de weg en het beschermen van weggebruikers, zoals neergelegd in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de WVW.
10. De rechtbank begrijpt dat het college een gebiedsontsluitingsweg wil aanleggen omdat dit wenselijk is in verband met de grootte van het totale bedrijventerrein Bemmer. Omdat het college uitgaat van de noodzaak van een gebiedsontsluitingsweg, dient de inrichting van de weg te veranderen, wat volgens het college inhoudt dat de maximumsnelheid moet worden verhoogd, de voorrangsregeling moet worden gewijzigd en er, in verband met de veiligheid van fietsers, een vrijliggend fietspad moet komen.
11. Hoewel het college erin kan worden gevolgd dat in verband met het algemeen belang van de bereikbaarheid van het bedrijventerrein het nodig is dat de Vonderweg anders wordt ingericht, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat en op welke wijze het de belangen heeft betrokken die zien op de verkeersveiligheid van de Vonderweg. De rechtbank motiveert dit als volgt.
12. Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van de richtlijn van CROW bij het instellen van een gebiedsontsluitingsweg sprake moet zijn van een voldoende scheiding tussen langzaam en snel verkeer. Het college is van mening dat het met het realiseren van een vrijliggend fietspad aan de noordkant van de Vonderweg hieraan heeft voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college dit echter onvoldoende onderbouwd. Het college heeft niet kenbaar meegewogen dat door de aanleg van een vrijliggend fietspad aan de noordzijde van de Vonderweg, fietsers de Vonderweg moeten oversteken om van en naar het fietspad te komen, waarbij niet is voorzien in oversteekvoorzieningen, de toegestane snelheid wordt verhoogd en de Vonderweg een voorrangsweg wordt. Daarbij hebben eisers terecht gewezen op de verdere toename van het aantal voertuigen door de toekomstige uitbreiding van het bedrijventerrein. Het college heeft niet betwist dat er een gevaarlijke situatie ontstaat op het fietspad door de manoeuvres van vrachtwagens die het fietspad achteruit moeten kruisen, maar heeft dit ook niet kenbaar in de belangenafweging betrokken.
Evenmin heeft het college kenbaar bij de afweging betrokken dat aan de zuidkant van de Vonderweg sprake is van kavels met een woon/werkfunctie, die met uitritten direct uitkomen op de Vonderweg, wat in de nieuwe situatie een gebiedsontsluitingsweg wordt. Hierdoor wordt volgens eisers niet voldaan aan de voorwaarde dat bij een gebiedsontsluitingsweg sprake moet zijn van scheiding van het langzame en snelle verkeer. Het college heeft dit onvoldoende weersproken.
13. Gelet op de ingrijpende uitwerking van de verkeersbesluiten op de inrichting van de Vonderweg, had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van het college gelegen een verkeerskundig onderzoek te laten uitvoeren naar de gevolgen van de verschillende verkeersbesluiten. Het ontbreken van zo’n onderzoek klemt te meer, nu is gebleken dat in 2015 naar aanleiding van een verkeerskundig onderzoek de snelheid op de Vonderweg is bepaald op 30 km per uur. Indien het college nu van mening is dat de snelheid omhoog kan, dient het ook dit deugdelijk te onderbouwen met een nieuw verkeerskundig onderzoek.
Conclusie
14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank de verkeersbesluiten in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende zorgvuldig voorbereid, omdat het geen verkeerskundig onderzoek heeft laten uitvoeren. Het betreden besluit is ook in strijd met artikel 3:46 van de Awb onvoldoende gemotiveerd, omdat uit de besluiten onvoldoende blijkt dat en op welke wijze het college de belangen van de bruikbaarheid van de weg en de vrijheid van het verkeer heeft afgewogen tegen de belangen van de verkeersveiligheid en het beschermen van weggebruikers.
15. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De rechtbank vernietigt de verkeersbesluiten en draagt het college op nieuwe verkeersbesluiten te nemen en daarbij rekening te houden met wat de rechtbank in deze uitspraak heeft bepaald.
De proceskosten
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat het college het door eisers betaalde griffierecht aan hen moet terugbetalen.
17. De rechtbank veroordeelt het college ook in de door eisers gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,– (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het komen naar de zitting, met een waarde per punt van
€ 525,– en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt de verkeersbesluiten;
 draagt het college op nieuwe verkeersbesluiten te nemen en daarbij rekening te houden met wat de rechtbank in deze uitspraak heeft bepaald;
 draagt het college op het door eisers betaalde griffierecht van € 174,– aan hen terug te betalen;
 veroordeelt het college in de proceskosten van € 1.050,–, te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Heer-Schotman, rechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar geschied op 24 februari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

BIJLAGE

De geldende regels

In artikel 2, eerste lid, van de WVW is bepaald dat de krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
In het tweede lid is bepaald dat de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts kunnen strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
In het derde lid is bepaald dat de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts kunnen strekken tot:
a. het bevorderen van een doelmatig of zuinig energiegebruik;
b. het waarborgen van het op juiste wijze in rekening brengen van tarieven voor het gebruik van de weg;
c. het gebruik en de waarborging van de juistheid van de registers die ingevolge deze wet worden bijgehouden;
d. het voorkomen en bestrijden van fraude;
e. de regeling van positie, inrichting en werkwijze, alsmede het uitoefenen van toezicht op zelfstandige bestuursorganen die taken verrichten op het terrein van deze wet.
In het vierde lid is bepaald dat de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts kunnen strekken ter uitvoering van verdragen of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties of van één of meer instellingen van de Europese Unie, al dan niet gezamenlijk, op het terrein van de typegoedkeuring van voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers, in verband met de toelating tot het verkeer op de weg of het gebruik buiten de weg.
In het vijfde lid is bepaald dat de vaststelling van regels bij ministeriële regeling ter uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde geschiedt in overeenstemming met Onze bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ministers, indien deze regels strekken tot behartiging van de belangen, bedoeld in het tweede dan wel het derde lid.
In artikel 21 het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) is bepaald dat de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval vermeldt welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
In artikel 24, aanhef en onder a, van het BABW is bepaald dat Verkeersbesluiten worden genomen na overleg met de korpschef.
In artikel 3:2 van de Awb is bepaald dat bij de voorbereiding van een besluit het bestuursorgaan de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
In artikel 3:46 van de Awb is bepaald dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1774)