ECLI:NL:RBOBR:2020:1122

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
19/3107
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek om interne richtlijnen NVWA inzake lichtintensiteit en kattenbakvulling

In deze zaak heeft eiser, een ondernemer, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoeken om documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had drie verzoeken van eiser om interne richtlijnen van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) openbaar te maken, afgewezen. Eiser had deze verzoeken ingediend naar aanleiding van een last onder dwangsom die hem was opgelegd na geconstateerde overtredingen tijdens een controle door de NVWA.

De rechtbank heeft op 11 februari 2020 de mondelinge uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de minister de afwijzing van de Wob-verzoeken terecht had gehandhaafd. De rechtbank stelde vast dat de minister had aangegeven dat de gevraagde documenten niet bestonden en dat deze mededeling niet ongeloofwaardig was. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat de documenten wel onder de minister berustten. De rechtbank benadrukte dat de beroepsgronden van eiser die betrekking hadden op de last onder dwangsom niet binnen de reikwijdte van het geding vielen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na bekendmaking van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/3107
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , in [woonplaats] , eiser

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister

(gemachtigden: mr. S. Heersink en L. Beekmans).

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft de minister drie verzoeken van eiser om documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) openbaar te maken afgewezen.
Bij besluit van 21 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2020. Eiser is naar de zitting gekomen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.
Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De minister heeft aan eiser een last onder dwangsom opgelegd omdat tijdens een controle op 25 juni 2019 door een inspecteur van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) overtredingen van het Besluit houders dieren (hierna: het Besluit) zijn geconstateerd bij het bedrijf van eiser.
3. Eiser heeft naar aanleiding van de aan hem opgelegde last onder dwangsom drie Wob- verzoeken bij de minister ingediend waarin hij verzoekt om de volgende informatie openbaar te maken:
  • Een e-mailbericht van 30 juli 2019 (kenmerk 19-0937) waarin hij verzoekt om de interne NVWA richtlijnen waaraan een toezichthouder of inspecteur zich moet houden bij de bepaling van lichtintensiteit. Ook vraagt hij om de relevante wet- en regelgeving toe te sturen of een link naar de juiste website;
  • Een e-mailbericht van 2 augustus 2019 (kenmerk: 19-0964) waarin hij verzoekt om de interne NVWA richtlijnen waar een toezichthouder of inspecteur zich moet houden bij de bepaling van de hoeveelheid kattenbakvulling in een kattenbak;
  • Een e-mailbericht van 7 augustus 2019 (kenmerk: 19-0992) waarin hij verzoekt om een kopie van de “Richtsnoeren voor handhaving”.
4. De minister heeft de onder punt 3 genoemde Wob-verzoeken in het primaire besluit afgewezen en die afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd. Volgens de minister vallen de verzoeken van eiser niet onder de reikwijdte van de Wob omdat de gevraagde informatie al openbaar is. Verdere stukken, zoals richtlijnen of werkinstructies zijn er niet.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat in deze procedure enkel het bestreden besluit met de drie eerder genoemde Wob-verzoeken beoordeeld wordt. Anders dan eiser wenst, zullen zijn beroepsgronden die zien op de last onder dwangsom en de andere ingediende Wob-verzoeken niet worden besproken. Deze vallen buiten de omvang van het geding.
6. Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
7. . . Namens de minister is op de zitting met voorbeelden toegelicht dat de constateringen in het geval van eiser visueel konden worden vastgesteld. Nadere regels zijn daarvoor volgens de minister niet nodig en die bestaan daarom ook niet. De rechtbank vindt de mededeling van de minister dat de door eiser gevraagde documenten niet bestaan, niet ongeloofwaardig
8. In beroep heeft eiser enkel aangevoerd dat hij niet kan geloven dat er geen interne richtlijnen zijn en dat de controles alleen worden uitgevoerd aan de hand van de open normen. De rechtbank vindt dat eiser daarmee het bestaan van de gevraagde documenten niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank vindt daarom dat de minister de drie Wob-verzoeken terecht heeft afgewezen en heeft kunnen volstaan met de verwijzing naar de relevante (al openbare) wet- en regelgeving.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
10. Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van I. van der Wijngaart, griffier, op 11 februari 2020.
griffier rechter
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op: 21 februari 2020

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2617 en de uitspraak van