Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[gedaagde sub 1],
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 1],
[gedaagde sub 2],
1.Het verdere verloop van de procedure in de hoofd- en in de vrijwaringszaak
- het tussenvonnis van 12 december 2019 en de daarin genoemde stukken;
- de akte houdende een aanvullende productie (productie 5) van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling (hierna ook: de zitting), gehouden op 28 januari 2020, waarbij [eiser] aan de hand van spreekaantekeningen zijn standpunt heeft toegelicht en waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt van wat verder is besproken.
- het tussenvonnis van 12 december 2019 en de daarin genoemde stukken;
- de mondelinge behandeling (hierna ook: de zitting), gehouden op 28 januari 2020, waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt van wat is besproken.
2.Inleiding en feiten
3.Het geschil
- te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hem als gevolg van het ongeval van 24 maart 2017 geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen in de kosten van de procedure.
- de betreffende treden zijn onvoldoende gemarkeerd;
- er zijn geen specifieke instructies verstrekt over het openen of sluiten van de nooduitgang of het gebruik van de treden bij het afdalen van de verhoging;
- er is niet effectief gewaarschuwd voor of geattendeerd op het hoogteverschil, terwijl [eiser] niet bekend was met de situatie bij de nooduitgang;
- ook was er geen toezicht, [eiser] was alleen tijdens het ongeval en
- er was een veiliger alternatief om het hoogteverschil te overbruggen. Dit blijkt al uit het feit dat [gedaagde sub 2] de verhoging na het ongeval heeft afgedekt met een traanplaat en die voorziening had ook voor het ongeval al van haar mogen worden gevergd.