III. De inhoud van het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Aanalyse,
proces-verbaalnummer 2019-193346:
De bestuurder van de crossauto, was met de crossauto in botsing gekomen met meerdere personen. De bestuurder van de crossauto had nadat deze een conflict had gehad met de organisatie van de aldaar georganiseerde maiscross, zijn crossauto achterwaarts van de autoambulance afgereden.
De crossauto stond al reeds gestald op de autoambulance voor vertrek van het crossterrein. Nadat de bestuurder van de crossauto van de autoambulance was afgereden had deze naar rechts weggestuurd en is vervolgens accelererend weg gereden in de richting van de plaats van incident, alwaar hij in botsing kwam met meerdere personen.
De afstand tussen “punt van vertrek” en de plaats van incident, bedroeg ongeveer 85 meter.
Door deze aanrijding zijn meerdere personen gewond geraakt.
Door ons werd in het voertuig een meetmiddelgeplaatst om zo de bewegingen en de snelheid van de crossauto te kunnen registeren.
Door mij [verbalisant 3] werd vier maal van het beginpunt (positie autoambulance)
tot het eindpunt (eindpositie) een rijproef gedaan. Hierbij werd door mij, verbalisant,
met hoge toeren, van 1e tot 3e versnelling opgeschakeld. Bij alle rijproeven werd een eindsnelheid gehaald, net voor de eindpositie van de auto, van ongeveer 50 km/h.
Het voertuig is op rijtechnische staat gecontroleerd. Hieruit kwam naar voren dat het voertuig technisch in orde was en dat een gebrek in technische staat niet de oorzaak was van de aanrijding.
Overwegingen ten aanzien van de bewezenverklaring.
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte het opzet had op de dood van de in de tenlastelegging genoemde personen en andere ter plaatse aanwezige, onbekend gebleven personen.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet de bedoeling had om iemand te raken, maar dat hij met zijn crossauto in paniek het crossterrein is opgereden nadat hij zijn crossauto van de autoambulance had afgereden. Dat verdachte niet de bedoeling had iemand te raken wil niet zeggen dat er geen opzet is geweest op de dood in juridische zin.
De vraag is of verdachte met zijn gedragingen op zijn minst het voorwaardelijk opzet had op de dood van personen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier het komen te overlijden van personen - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Voor de beantwoording van de vraag of in deze zaak sprake is van voorwaardelijk opzet, is van belang om vast te stellen op welke wijze verdachte in zijn crossauto heeft gereden en onder welke omstandigheden.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting het volgende vast.
Uit het strafdossier en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting volgt, dat verdachte boos en in paniek naar zijn auto is gelopen die op een autoambulance stond, zijn auto daarvan heeft af gereden en met zijn auto het terrein is opgereden omdat hij zijn vriendin, die zich op het crossterrein bevond, wilde ontzetten.
Verdachte is doelbewust gaan rijden en is het middengebied van het crossterrein opgereden. Uit de hiervoor aangehaalde getuigenverklaringen, het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] en het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse stelt de rechtbank vast dat verdachte nadat hij zijn crossauto achteruit de autoambulance had afgereden vol gas en telkens opschakelend naar het middenterrein is gereden en daarbij een snelheid heeft bereikt van ongeveer 50 km/uur. Deze snelheid was gelet op de feitelijke situatie onverantwoord hoog. Het betrof een gedeelte van een crossterrein waarbij zich op dat moment veel personen waaronder kinderen bevonden en geen van hen was erop berekend dat een crossauto op het terrein zou rijden tijdens de prijsuitreiking en zeker niet met een dergelijke hoge snelheid op hen in kwam rijden. Verdachte heeft vervolgens niet geremd voor een grote groep mensen op het middenterrein , maar is op meerdere mensen ingereden. Getuigen verklaren dat zij mensen als gevolg van de klap door de lucht zagen vliegen en ook uit het opgelopen letsel blijkt dat de slachtoffers hard zijn geraakt.
[slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben ernstig letsel opgelopen (waaronder botbreuken) en zijn door de aanrijding (kort) buiten bewustzijn geraakt.
Meerdere personen hebben opzij moeten springen om niet door de auto van verdachte te worden geraakt. Tenminste twee kinderen konden maar ternauwernood voor de auto van verdachte worden weggetrokken.
Het is een feit van algemene bekendheid dat wanneer een auto met deze snelheid een voetganger aanrijdt, de kans aanmerkelijk is dat de aangereden persoon letsel oploopt en de dat de kans bestaat dat de voetganger als gevolg van de aanrijding kan komen te overlijden als gevolg van het opgelopen letsel.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op al deze feiten en omstandigheden de aanmerkelijke kans bestond dat niet alleen de hiervoor genoemde personen, maar ook andere ter plaatse aanwezige personen zouden worden geraakt door de auto van verdachte.
Verdachte wist dat zich op het crossterrein veel personen bevonden. Hij moet beseft hebben dat er een grote kans bestond dat hij daar aanwezige en zich in zijn rijbaan bevindende personen dodelijk zou kunnen raken. Verdachte is desondanks met deze hoge snelheid naar het
middenterrein gereden en heeft niet geremd. De rechtbank concludeert dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard.
Dat betekent dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van de in de tenlastelegging aangeduide personen.
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd, is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat voldoende bewijs voorhanden is dat verdachte de heer [slachtoffer 5] heeft mishandeld, toen de heer [slachtoffer 5] de sleutel uit het contact heeft gehaald om te voorkomen dat verdachte zou wegrijden en nog meer slachtoffers zou maken. Het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt dat een ander dan verdachte aan genoemde [slachtoffer 5] op dat moment letsel heeft toegebracht.
De rechtbank acht de mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
op 15 september 2019 te Leende, gemeente Heeze-Leende, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en anderen opzettelijk van het leven te beroven, in een auto is gestapt en vervolgens met hoge snelheid op die [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en andere personen is ingereden en die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] met onverminderde snelheid heeft aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 15 september 2019 te Leende, gemeente Heeze-Leende, [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] tegen het hoofd te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert toepassing van het adolescentenstrafrecht en een straf op te leggen van 24 maanden jeugddetentie met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en daarbij als bijzondere voorwaarden te stellen
toezicht door de jeugdreclassering met verplichte deelname aan behandeling en begeleiding en een verbod om gedurende de proeftijd aan autocrossen deel te nemen.
Als bijkomende straf vordert zij het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaren.
Het standpunt van de verdediging.
Voor zover de rechtbank de verweren van de verdediging niet volgt, verzoekt de raadsman
de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte in aanmerking te nemen bij de bepaling van de op te leggen straf en een vrijheidsstraf van kortere duur dan de gevorderde straf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemene strafoverwegingen gerelateerd aan het bewezenverklaarde.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag, meermalen gepleegd, en mishandeling.
Verdachte heeft een groot risico genomen door met hoge snelheid een terrein op te rijden waar zich veel mensen bevonden, waarvan hij zich bewust moet zijn geweest omdat hij zelf op het crossterrein aanwezig was en deelgenomen heeft aan de autocross. Hij heeft zich daardoor schuldig gemaakt aan een zeer ernstig gewelddadig feit, om een futiele aanleiding. Dit acht de rechtbank zeer verwerpelijk. Het betrof een zeer bedreigende situatie.
Een aantal personen konden door de snelheid van de auto van verdachte niet op tijd voor de auto van verdachte opzij gaan. Indien andere niet met naam genoemde aanwezigen niet opzij waren gesprongen hadden meer personen geraakt kunnen worden en door de snelheid van de aanrijding hadden de slachtoffers nog ernstiger letsel kunnen oplopen of zelfs kunnen komen te overlijden.
Alle betrokken personen hebben die namiddag grote angst en gevoelens van onveiligheid gekend, waarvan sommigen tot op de dag van vandaag nog steeds last hebben.
Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en hun lichamelijke integriteit aangetast. Verdachte heeft drie personen ernstig verwond en lichamelijk en psychisch leed aangedaan. Eén van de slachtoffers is als gevolg van zijn opgelopen verwondingen ernstig gehinderd in de uitoefening van zijn beroep. Op de zitting is daarover indringend verklaard en hij zal de rest van zijn leven met deze gevolgen moeten leven. Het is nog ongewis of het letsel voor de overige slachtoffers blijvend gevolgen heeft. Verder is het geenszins uitgesloten dat zij in de toekomst ook nog
de nadelige psychische gevolgen van de aanrijding en het door verdachte toegebrachte letsel zullen ondervinden.
Dat de slachtoffers geen dodelijk letsel hebben opgelopen, is een gelukkige omstandigheid, die echter geenszins aan verdachte te danken is.
De persoon van verdachte.
Gelet op de persoon van verdachte neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
De rechtbank houdt rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte (ten tijde van het feit 21 jaar). Ook heeft verdachte reeds consequenties van zijn strafbaar gedrag ervaren doordat hij sinds zijn aanhouding en inverzekeringstelling op 15 september 2019 in voorlopige hechtenis in een penitentiaire inrichting in Sittard en in een justitiële jeugdinrichting heeft gezeten.
Verder heeft de rechtbank betreffende de persoon van verdachte in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld of met politie of justitie in aanraking is gekomen, zoals blijkt uit een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 12 november 2019.
Omtrent de persoon van verdachte is op 3 december 2019 een rapport van een psychologisch onderzoek uitgebracht door [gezondheidszorgpsycholoog] .
Dit rapport houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens in de zin van een lichte verstandelijke beperking. Hiervan was sprake ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde.
Het is aannemelijk dat deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloedde.
Door zijn verstandelijke beperking is verdachte, vergeleken met een willekeurig ander gemiddeld ontwikkeld persoon, veel minder goed in staat een grote hoeveelheid prikkels (m.n. in het sociale verkeer) te verwerken, zoals de forse agressie waar hij mee werd geconfronteerd, de emoties die daardoor bij hem werden opgeroepen en de hevige bezorgdheid om het lot van zijn vriendin. De blootstelling aan voornoemde sterke prikkels lijkt een kortdurende psychische overbelasting/ontregeling bij verdachte te hebben veroorzaakt, hetgeen direct verband houdt met de lichte verstandelijke handicap en daarmee samenhangende beperkingen in de zin van emotionele belastbaarheid en coping-vaardigheden.
Op grond van het voorgaande wordt geadviseerd verdachte het tenlastegelegde -voor
zover bewezen geacht- in verminderde mate toe te rekenen.
De kans op recidive op korte termijn wordt niet groot geacht. Voor de langere termijn is het evenwel van belang dat een begeleidings- en behandeltraject in gang wordt gezet.
Er is duidelijk aanleiding om te adviseren tot het toepassen van het jeugdstrafrecht, vooral op grond van het feit dat verdachte op verstandelijk beperkt niveau functioneert en omdat hij daardoor in verminderde mate in staat is de risico’s van zijn eigen handelen in te schatten, meer moeite heeft zijn eigen gedrag te organiseren, tot op zekere hoogte impulsief handelt en kinderlijker gedrag vertoont dan men gezien de kalenderleeftijd zou verwachten.
Aanbevolen wordt verdachte te verplichten tot deelname aan een behandeling bij een instelling als de William Schrikkerstichting, en dat te combineren met een verplicht (jeugd-)
reclasseringstoezicht. Als passend juridisch kader geldt daarvoor het stellen van bijzondere voorwaarden bij strafoplegging
Ook heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het omtrent verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 5 december 2019. Dit rapport houdt onder meer in, zakelijk weergegeven, dat reclasseringstoezicht en inzet van verdere hulpverlening zijn geïndiceerd.
Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld.
Geadviseerd wordt het jeugdstrafrecht toe te passen, mede gelet op de vastgestelde verstandelijke beperking van verdachte.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van een mailbericht van [jeugdzorgwerker] bij de William Schrikker Jeugdbescherming en jeugdreclassering.
Hieruit blijkt onder meer dat verdachte valt binnen het wegingskader van het Adolescentenstrafrecht. Het bericht houdt verder onder meer in:
Verdachte heeft een verstandelijke beperking met een IQ van 58. Dit maakt dat het van belang is dat er wordt ingespeeld op zijn wensen en behoeften om hem zo optimaal mogelijk te kunnen begeleiden. De William Schrikker Groep is gespecialiseerd in deze doelgroep.
Verdachte heeft laten zien dat hij baat heeft bij duidelijkheid en structuur. De overplaatsing naar de Justitiële Jeugd Inrichting “De Hunnerberg” is zeer passend geweest.
Het advies van de reclassering is om het (vrijwillige) toezicht en de begeleiding van verdachte op te starten terwijl verdachte binnen een Justitiële Jeugd Inrichting verblijft.
Op deze manier kan er afstemming plaatsvinden met de voormalige begeleiding van verdachte, met professionals binnen de Justitiële Jeugd Inrichting en met de instelling Stevig. Stevig is gespecialiseerd in (jong) volwassenen met een verstandelijke beperking. Het FACT werkt ook met cliënten die een forensische achtergrond hebben. Verdachte lijkt geschikt voor het FACT team. Het FACT team bestaat uit verschillende disciplines (hierbij denkend aan een psycholoog, ambulant begeleider, behandelaar, jobcoach en casemanager) en kan bieden wat nodig is om verdachte zo goed mogelijk te stutten en te steunen.
Naast behandeling en dagbesteding is voor verdachte de woonomgeving van belang.
Gezien de verstandelijke beperking en leeftijd is het van belang om te bezien wat de mogelijkheden zijn om beschermd te gaan wonen. Dit zodat verdachte kan leven in een (opvoed)klimaat waar hem dat wordt geboden wat hij nodig heeft om zo optimaal mogelijk te kunnen functioneren maar waar ook sprake is van voldoende zicht en nabijheid.
Tenslotte heeft de rechtbank kennis genomen van een mailbericht van [jeugdzorgwerker] , reclasseringswerker bij de reclassering te Maastricht betreffende verdachte.
Zij komt, na overleg met de collega’s van de William Schrikker Groep, gelet op het gebrek in handelingsvaardigheden van verdachte, de mogelijkheden tot pedagogische beïnvloeding en het ontbreken van een pro-criminele houding, tot het advies om adolescentenstrafrecht toe te passen, met toezicht van de jeugdreclassering.
Conclusie van de rechtbank.
De rechtbank acht het aangewezen en passend, al het voorgaande in overweging genomen, om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Bij het jeugdstrafrecht gelden lagere maximumstraffen (er kan maximaal 24 maanden jeugddetentie worden opgelegd) en lagere richtlijnen voor de straftoemeting. Verder wordt bij het bepalen van het antwoord op de vraag welke straf passend is veel belang gehecht aan wat de straf betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige. Er wordt veel meer dan bij volwassenen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Doodslag is een van de ernstigste strafbare feiten die het Wetboek van Strafrecht kent, omdat hierbij het leven van een ander, het meest fundamentele rechtsgoed dat een mens bezit, wordt afgenomen. Alleen hieruit blijkt al dat ook een poging tot doodslag een zeer
ernstig strafbaar feit is.
Naar het oordeel van de rechtbank kan ten aanzien van de strafsoort en strafmaat voor de bewezenverklaarde poging tot doodslag, meermalen gepleegd, dan ook niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke jeugddetentie van aanzienlijke duur.
Voor de strafmaat acht de rechtbank, in aanmerking genomen andere rechterlijke uitspraken, een straf van 24 maanden jeugddetentie waarvan 6 maanden voorwaardelijk een gepaste straf. De rechtbank zal deze
jeugddetentie deels voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan deze voorwaardelijke straf zullen de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de jeugdreclassering worden gekoppeld.
Verdachte heeft zich bereid verklaard zich aan die voorwaarden te houden en heeft verklaard mee te willen werken aan onderzoek en behandeling.
Ook zal de rechtbank, gelet op de aard en de ernst van het onder feit 1 bewezenverklaarde, als bijzondere voorwaarde bij het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf bepalen dat verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaar niet opnieuw mag inschrijven als deelnemer voor de [autocrossvereniging] of een andere autosportevenement.
Ten slotte ziet de rechtbank in de omstandigheid dat de verdachte met een auto een strafbaar feit heeft gepleegd aanleiding om, mede ter bescherming van de verkeersveiligheid, de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen te ontzeggen. De rechtbank zal aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van 5 jaar.
De vorderingen van de benadeelde partij [slachtoffer 5] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de gehele vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de maatregel tot schadevergoeding (waarbij de gijzeling op 0 dagen dient te worden gesteld) en toekenning van de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op de conclusies van de verdediging over het bewijs wordt primair verzocht de vordering af te wijzen, dan wel de benadeelde partijen daarin niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair wordt verzocht het toe te wijzen bedrag voor immateriële schadevergoeding te matigen.
Beoordeling.De rechtbank acht de vordering deels toewijsbaar, te weten tot een bedrag van € 664,52, bestaande uit een vergoeding van € 600,00 voor immateriële schade en een vergoeding van € 64,52 voor materiële schade.
Het totale toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente voor wat betreft de immateriële schade vanaf 15 september 2019 (de datum van het delict) tot aan de dag der
algehele voldoening en voor wat betreft de materiële schade vanaf 28 januari 2020 (de datum van de vordering) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover die een bedrag van € 600,00 betreffende immateriële schade te boven gaat.
De benadeelde partij kan de vordering voor zover die niet wordt toegewezen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente voor wat betreft de immateriële schade vanaf 15 september 2019 (de datum van het delict) tot aan de dag der algehele voldoening en voor wat betreft de materiële schade vanaf 28 januari 2020 (de datum van de vordering) tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 36f, 45, 77c, 77g, 77i, 77r, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287.
Wegenverkeerswet: art. 179a.
verklaart het onder feit 1 en onder feit 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 1:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.T.a.v. feit 2:
mishandeling.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf, bijkomende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2:
-
jeugddetentievoor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
twee jaar.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden
gegeven door de jeugdreclassering van de gecertificeerde instelling William Schrikker
Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hoofdkantoor: Bijlmerdreef 101,
1102 BP Amsterdam Zuidoost, tel. 088-5260000);
- zich binnen vijf werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden
en zich gedurende de proeftijd op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal
blijven melden bij de jeugdreclassering van de gecertificeerde instelling William Schrikker
Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hoofdkantoor: Bijlmerdreef 101,
1102 BP Amsterdam Zuidoost, tel. 088-5260000), zo frequent en zo lang deze instelling
dat noodzakelijk acht en de aanwijzingen van de jeugdzorgwerker zal volgen;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan een ambulant behandeltraject, te bepalen door de
(jeugd)reclassering en zich houdt aan de aanwijzingen die de zorgverlener in dat kader
geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de
behandeling;
- zich gedurende de proeftijd niet als deelnemer zal inschrijven voor een autocross bij
[autocrossvereniging] of een ander autosportevenement.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hoofdkantoor:
Bijlmerdreef 101, 1102 BP Amsterdam Zuidoost) tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en
met het vierde lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken
daaronder begrepen.
-
-
ontzeggingvan de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, bromfietsen daaronder
begrepen, voor de duur van 5 jaren.
-
maatregel van schadevergoedingvan € 664,52.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5] van een bedrag van € 664,52 (zegge: zeshonderd en vierenzestig euro en tweeënvijftig eurocent).
Het bedrag betreft een vergoeding voor immateriële schade van € 600,00 en een vergoeding voor materiële schade van € 64,52.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente voor wat betreft de immateriële schade van € 600,00 vanaf 15 september 2019 (de datum van het delict) tot aan de dag der algehele voldoening en voor wat betreft de materiële schade van € 64,52 vanaf 28 januari 2020 (de datum van de vordering) tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] .
Wijst de vordering van de benadeelde partij deels toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] van een bedrag van € 664,52 (zegge: zeshonderd en vierenzestig euro en tweeënvijftig eurocent).
Het bedrag betreft een vergoeding voor immateriële schade van € 600,00 en een vergoeding voor materiële schade van € 64,52.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente voor wat betreft de immateriële schade van € 600,00 vanaf 15 september 2019 (de datum van het delict) tot aan de dag der algehele voldoening en voor wat betreft de materiële schade van € 64,52 vanaf 28 januari 2020 (de datum van de vordering) tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering voor zover deze een bedrag van € 600,00 terzake van immateriële schadevergoeding te boven gaat.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. J.J.A. Donkersloot, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 24 februari 2020.