ECLI:NL:RBOBR:2020:1083

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 februari 2020
Publicatiedatum
21 februari 2020
Zaaknummer
C/01/ 349540 / FA RK 19-3891
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijf, zorgregeling en kinderalimentatie in een echtscheidingszaak met minderjarigen

In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 17 februari 2020, is de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen vastgesteld bij de vrouw. De rechtbank heeft de procedure behandeld naar aanleiding van een verzoek van de man om een zorgregeling vast te stellen, waarbij de kinderen eenmaal in de veertien dagen bij hem zouden verblijven. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen, alsook om een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 12 februari 2020, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De rechtbank heeft besloten om de zorgregeling aan te houden en partijen deel te laten nemen aan een hulptraject, met als doel de belasting voor de minderjarigen door de scheidingsproblemen te verminderen. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 209,11 per kind per maand, met ingang van 21 augustus 2019. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. V.R. de Meyere, rechter en kinderrechter.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/349540 / FA RK 19-3891
Uitspraak : 17 februari 2020
Beschikking betreffende hoofdverblijf, zorgregeling en kinderalimentatie in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J.W.C. Giebels,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M-T. Psara,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de man en de vrouw.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift van de man, ontvangen ter griffie op 12 augustus 2019;
  • het verweerschrift van de vrouw, tevens houdende zelfstandige verzoeken;
  • het verweerschrift van de man tegen de zelfstandig verzoeken van de vrouw;
- de correspondentie, waaronder met name:
- een F9-formulier van mr. Psara met bijlagen, gedateerd op 22 januari 2020;
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting van 12 februari 2020. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) is mevrouw [naam] verschenen. Tevens is mevrouw [naam] verschenen in haar hoedanigheid van piketmediator.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en met elkaar samengewoond. De relatie en samenwoning zijn halverwege 2018 verbroken.
2.2.
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen partijen zijn de navolgende minderjarigen geboren:
  • [minderjarige A] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
  • [minderjarige B] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
2.3.
De man heeft de minderjarigen erkend en partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over hen.

3.Het verzoek, het verweer en het zelfstandig verzoek

3.1.
De man verzoekt op de gronden en op de wijze als in het verzoekschrift omschreven een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen die inhoudt dat de kinderen eenmaal in de veertien dagen van vrijdag 19:00 uur tot zondag 19:00 uur bij hem verblijven alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, welke regeling zo nodig in stappen kan worden opgebouwd.
3.2.
De vrouw voert hiertegen op de gronden en op de wijze als in het verweerschrift omschreven verweer en verzoekt zelfstandig om het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen en een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming te gelasten naar de vraag welke zorgregeling in het belang van de kinderen is. Tevens verzoekt zij een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: kinderalimentatie) vast te stellen van € 288,00 per kind per maand met ingang van de datum van haar verzoekschrift, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht.
3.3.
De man voert op de gronden en op de wijze als in het verweerschrift omschreven verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw.

4.De beoordeling

Hoofdverblijf

4.1.
De man voert geen verweer tegen het verzoek van de vrouw om het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen. Gelet daarop en nu niet is gebleken dat het belang van de kinderen zich daartegen verzet, zal de rechtbank conform het verzoek van de vrouw beslissen.
Zorgregeling
4.2.
Tijdens de zitting van 12 februari 2020 is met partijen besproken dat de rechtbank de beslissing over de zorgregeling zal aanhouden. De aanhouding is bedoeld om partijen deel te laten nemen aan het hulptraject [naam hulptraject] . Daarbij gelden de voorwaarden die ter zitting met partijen zijn besproken.
4.3.
Met deze verwijzing naar een hulptraject uit het uniforme hulpaanbod wil de rechtbank ervoor zorgen dat de belasting die de minderjarigen hebben door de scheidingsproblemen van de ouders, snel minder wordt. Daarvoor is nodig dat ouders hulp krijgen en het liefst op korte termijn. Wanneer blijkt dat ook met deze hulp de problemen niet goed genoeg opgelost kunnen worden, dan zal de raad bekijken wat er nog meer nodig is voor de minderjarigen. Met deze beschikking zorgt de rechtbank ervoor dat dit (het hulpaanbod en een eventueel raadsonderzoek) één aaneengesloten traject is. Voor deze zaak betekent dit concreet het volgende.
4.4.
Het hulptraject zal uitgevoerd gaan worden door hulpaanbieder [naam hulpaanbieder] te [plaats] . De bedoeling van het hulptraject is dat door partijen gewerkt wordt aan het behalen van de volgende doelen:
  • Ouders breiden het contact tussen vader en de kinderen verder uit.
  • Moeder heeft vertrouwen in vader en in zijn opvoedkundige vaardigheden.
  • Ouders komen tot een zelfstandige omgangsregeling.
  • Ouders hebben voldoende vertrouwen in elkaar en zijn in staat om zelf afspraken te maken over de kinderen.
4.5.
De rechtbank zal deze beschikking doorsturen naar [naam hulpaanbieder] te [plaats] die het traject zal uitvoeren.
4.6.
De rechtbank verzoekt deze hulpaanbieder om de raad uiterlijk vier weken voorafgaand aan de eindevaluatie, of zoveel eerder als mogelijk is, te informeren over de datum van de eindevaluatie van de omgangsbegeleiding door vrijwilligers, zodat de raad de gelegenheid krijgt om bij de eindevaluatie aan te sluiten of om zich op een andere manier op de hoogte te stellen van de reden van afloop van het traject. Hierbij geldt als uitgangspunt dat de raad niet zal aansluiten indien het traject positief wordt afgesloten.
4.7.
Wanneer de raad op basis van de aldus verkregen informatie een raadsonderzoek noodzakelijk vindt, zal dit vervolgens door de raad uitgevoerd worden. Binnen drie maanden dient de raad over dit onderzoek een raadsrapport bij de rechtbank in te dienen.
4.8.
De rechtbank zal na ontvangst van de informatie van de raad in het roljournaal de voortgang van de procedure vermelden. Wanneer partijen geen advocaat hebben, zal de rechtbank partijen op een andere manier informeren.
4.9.
Deze beschikking geldt meteen als opdracht aan de raad om een onderzoek te verrichten indien het traject niet positief wordt afgesloten én de raad dat onderzoek noodzakelijk vindt.
4.10.
Voor het geval de raad zal overgaan tot een raadsonderzoek, verzoekt de rechtbank de raad de volgende vragen in het raadsonderzoek betrekken en te beantwoorden:
Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de kinderen?
Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
Zijn er contra-indicaties voor contact en zo ja, welke?
In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen: hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
4.11.
Na ontvangst van de eindevaluatie, de reacties van partijen daarop en berichtgeving van de raad na een niet positief verlopen traject, zal het verdere verloop van de procedure worden bepaald. Indien de raad besluit tot raadsonderzoek, zal de raad daartoe direct overgaan zonder nadere zitting. Partijen dienen er rekening mee te houden dat als uitgangspunt geldt dat ook overigens geen nadere zitting volgt, omdat de zaak al inhoudelijk op zitting is besproken en de standpunten van partijen bij de rechtbank bekend zijn. Indien de rechtbank zich op basis van de eindevaluatie en/of het rapport raadsonderzoek en/of de schriftelijke reacties van de advocaten van partijen daarop voldoende voorgelicht acht om een (eind)beschikking te wijzen, zal dan ook geen nadere zitting volgen. Indien partijen een nadere zitting nodig vinden, dienen zij bij hun reactie op de eindevaluatie en/of het rapport raadsonderzoek dit gemotiveerd te verzoeken. De rechtbank zal vervolgens beslissen over het verdere verloop van de procedure. De rechtbank kan beslissen dat er dan direct een beschikking komt of dat er nog een zitting wordt gepland. Daarom wordt de zaak nu eerst tot een pro forma zitting aangehouden.
4.12.
Naast het volgen van voornoemd traject, zijn partijen ter zitting tevens overeengekomen dat de man eens per twee weken alcohol- en drugstesten zal ondergaan en dat zij de kosten daarvan samen zullen dragen. Partijen hebben de voorkeur dat [organisatie] de man controleert op het gebruik van alcohol en drugs. Als [organisatie] daartoe niet bereid is, zullen de advocaten van partijen in overleg bepalen door wie of welke instantie de controle dan zal worden uitgevoerd.
Kinderalimentatie
4.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een eerste vaststelling van de kinderalimentatie. De man heeft tot op heden weliswaar een bijdrage voldaan, maar dit betreft een voorlopig door partijen overeengekomen bijdrage in afwachting van het resultaat van deze procedure. De rechtbank zal de kinderalimentatie dan ook vaststellen.
4.14.
Bij het berekenen van de kinderalimentatie gaat de rechtbank uit van de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen (hierna: de richtlijn) en de daarin opgenomen tabellen en formules.
Behoefte
4.15.
De vrouw stelt dat de behoefte van de kinderen op basis van tabellen in de richtlijn € 1.389,00 per maand bedraagt. Zij gaat uit van het inkomen van partijen over 2018, want in dat jaar is de samenleving verbroken.
4.16.
De man betwist de behoefte van de kinderen. Hij is primair van mening dat de vrouw de werkelijke kosten van de kinderen moet onderbouwen. Hij voert aan dat de richtlijn geen wet is, maar slechts een leidraad. De behoefte van de kinderen is lager dan de vrouw stelt. De kinderen gingen niet naar de opvang en, gelet op de leeftijd, waren ook de kosten voor voeding niet hoog. Voorts gaven partijen niet veel geld uit aan kleding. Verder waren de kinderen een jaar oud toen de relatie werd verbroken, zodat zij niet hebben geprofiteerd van de welstand van het gezamenlijke inkomen van partijen.
Subsidiair is de man van mening dat, voor zover de behoefte wel moet worden gebaseerd op de richtlijn, moet worden uitgegaan van de situatie dat partijen nooit hebben samengewoond. De kinderen hebben in het eerste jaar niet geprofiteerd van het gezamenlijke inkomen en in de jaren daarna leefden zij naar de welstand op basis van het inkomen van de vrouw.
4.17.
In hetgeen de man heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de in de richtlijn gehanteerde systematiek voor de bepaling van de behoefte. Deze systematiek is ontwikkeld om, zo volgt ook uit bladzijde 9 van de richtlijn, over eenduidige richtlijnen te beschikken voor de vaststelling van de behoefte van kinderen. Dit dient de rechtszekerheid. Bovendien wordt hiermee voorkomen dat er een inhoudelijke discussie tussen ouders moet plaatsvinden over behoeftelijstjes van kinderen, wat de onderlinge verstandhouding niet ten goede zou komen.
Dat de kosten van de kinderen lager zijn dan hetgeen volgt uit het tabelbedrag, volgt de rechtbank niet. Uit de tabellen volgen redelijkerwijs in de desbetreffende inkomensklasse te maken kosten voor kinderen waarin alle normale kosten, zoals die voor voeding en kleding, zijn begrepen. Slechts in bijzondere omstandigheden worden de daadwerkelijke kosten van belang, waarmee de tabelbedragen kunnen worden verhoogd. Dan moet worden gedacht aan situaties waarin sprake is van kosten van een gehandicapt kind, kosten van door de minderjarige bedreven topsport, privélessen en hoge kosten voor kinderopvang. Van dergelijke omstandigheden is geen sprake. Dat partijen geen kosten voor kinderopvang hadden, zoals de man aanvoert, betekent dus enkel dat het tabelbedrag niet moet worden verhoogd. In de richtlijn wordt niet voorzien in een verlaging van het tabelbedrag. Hogere uitgaven aan de ene post gaan, zo volgt uit bladzijde 11 van de richtlijn, gaan namelijk gepaard met lagere uitgaven op een andere post. Dat partijen vanwege de leeftijd van de kinderen weinig geld uitgaven aan voeding en kleding is dan ook geen reden om uit te gaan van een lagere behoefte. Sterker nog, uit de tabellen volgt dat jonge kinderen de ouders meer geld kosten dan oudere kinderen. Hetgeen de man aanvoert kan derhalve naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot een lagere behoefte van de kinderen en vormt geen aanleiding de vrouw te verplichten de daadwerkelijke kosten aan te tonen. Dat partijen maar een jaar hebben samengewoond maakt dit niet anders en is naar het oordeel van de rechtbank dit evenmin een reden om de man in zijn subsidiaire standpunt te volgen. Partijen hebben immers een jaar samengewoond. De rechtbank ziet niet in waarom de kinderen in dat jaar niet van de welstand zouden hebben geprofiteerd, zoals man stelt maar niet nader onderbouwt. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen reden om te doen alsof partijen nooit hebben samengewoond, terwijl zij wel hebben samengewoond. Van een verbleekte behoefte van kinderen kan ook geen sprake zijn.
4.18.
Op basis van de richtlijn en de inkomens van partijen ten tijde van de samenleving, zo is niet langer in geschil, bedraagt de behoefte van de kinderen geïndexeerd naar 2019 € 1.373,00 per maand. De rechtbank zal daar ook vanuit gaan.
Draagkracht partijen
4.19.
Tussen partijen is niet in geschil dat de door de man bij zijn verweerschrift als bijlage 6 en bijlage 8 overgelegde draagkrachtberekeningen kunnen worden gevolgd. Om die reden zal de rechtbank uitgaan van een draagkracht van de man van € 589,00 per maand en een draagkracht van de vrouw van € 1.072,00 per maand.
Draagkrachtvergelijking
4.20.
De behoefte van de kinderen bedraagt € 1.373,00 per maand en de totale draagkracht van partijen bedraagt € 1.661,00 per maand. Nu de draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte dient er een draagkrachtvergelijking te worden gemaakt.
4.21.
Ieders aandeel in de kosten van de kinderen wordt dan berekend volgens de formule: de draagkracht van de betreffende ouder gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Het eigen aandeel van de man in de kosten van de kinderen bedraagt € 589,00 / € 1.661,00 x € 1.373,00 = € 486,87 per maand.
Het eigen aandeel van de vrouw in de kosten van de kinderen bedraagt € 1.072,00 / € 1.661,00 x € 1.373,00 = € 886,13 per maand.
Zorgkorting
4.22.
Hoewel er weinig contact is tussen de man en de kinderen en het contact plaatsvindt in de woning van de vrouw, is dit naar het oordeel van de rechtbank geen reden om geen rekening te houden met een zorgkorting. Er is immers sprake van contact en het is de bedoeling dit verder uit te breiden, zodat de rechtbank conform de richtlijn rekening zal houden met een zorgkorting van 5%. De behoefte bedraagt € 1.373,00, zodat de totale zorgkorting € 68,65 per maand bedraagt.
4.23.
Aangezien de draagkracht van partijen voldoende is om volledig in de behoefte van de kinderen te voorzien, wordt de zorgkorting in mindering gebracht op het aandeel van de man. Na aftrek van de zorgkorting, bedraagt de bijdrage van de man in de kosten van de kinderen in totaal € 486,87 -/- € 68,65 = € 418,22 per maand.
Ingangsdatum
4.24.
De vrouw verzoekt de kinderalimentatie vast te stellen met ingang van 21 augustus 2019, zijnde de datum van haar zelfstandig verzoek.
4.25.
De man voert daartegen verweer. Hij is van mening dat de verplichting moet worden vastgesteld met ingang van de datum van deze beschikking. Voor zover de bijdrage wel wordt vastgesteld met ingang van 21 augustus 2019, verzoekt de man daarbij te bepalen dat hij tot aan de datum van de beslissing aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Met een hogere bijdrage kon hij geen rekening houden. Hij is ook van mening niet meer aan de vrouw te zijn verschuldigd dan hij reeds heeft voldaan. Hij betaalt al € 200,00 kinderalimentatie per maand. Verder heeft hij te kampen met dubbele woonlasten. Hij woont bij zijn moeder en betaalt haar daarvoor € 600,00 per maand. Daarnaast betaalt hij € 652,00 per maand aan de vrouw voor de woning van partijen. Op die manier draagt hij ook nog bij aan de kosten van de kinderen.
4.26.
De rechtbank stelt voorop dat de rechter in beginsel een grote mate van vrijheid heeft bij het bepalen van de ingangsdatum. De rechter die beslist op een verzoek tot vaststelling van een bijdrage in het levensonderhoud zal echter in het algemeen behoedzaam gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid om deze bijdrage met terugwerkende kracht vast te stellen.
De rechtbank zal de kinderalimentatie vaststellen met ingang van 21 augustus 2019. De rechtbank acht dat een redelijke ingangsdatum, nu de man er vanaf die datum rekening mee kon houden dat een hogere onderhoudsverplichting zou worden vastgesteld. De stelling dat hij met een hogere bijdrage geen rekening kon houden, kan de rechtbank niet volgen. De man begint zijn verweer tegen de ingangsdatum namelijk met de mededeling dat hij vanaf 21 augustus 2019 op de hoogte was van het verzoek van de vrouw om een hogere bijdrage te krijgen.
In de omstandigheid dat de man in de afgelopen periode € 200,00 per maand aan kinderalimentatie heeft voldaan, ziet de rechtbank geen reden om van een andere ingangsdatum uit te gaan. Ter zitting is namelijk gebleken dat partijen de voorlopig overeengekomen bijdrage van € 200,00 per maand zullen verrekenen met de thans vast te stellen bijdrage.
Ten aanzien van de stelling van de man dat de ingangsdatum op een latere datum moet worden gesteld in verband met de omstandigheid dat hij dubbele woonlasten overweegt de rechtbank als volgt. Dat er sprake is van dubbele woonlasten, heeft naar het oordeel van de rechtbank slechts invloed op de draagkracht en is voor de ingangsdatum niet relevant. Wel van belang is de stelling van de man dat hij, door zijn bijdrage in de kosten van de gezamenlijke woning, ook heeft bijgedragen in de kosten van de kinderen. De rechtbank acht dit echter onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Niet duidelijk is welk gedeelte volgens de man betrekking zou hebben op de kinderen. Bovendien is door de man niet weersproken dat de vrouw al in april 2019 een voorstel heeft gedaan voor de overname van de woning en dat de overname door zijn toedoen is vertraagd. De man had zich dus mogelijk al in een veel eerder stadium van het geschil van deze last kunnen bevrijden. In hetgeen de man heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden om uit te gaan van een andere ingangsdatum of om te bepalen dat hij tot op heden de verschuldigde bijdrage heeft voldaan.
De rechtbank zal dan ook met ingang van 21 augustus 2019 de door de man te betalen bijdrage van (€ 418,22/2)= € 209,11 per kind per maand vaststellen.
Proceskosten
4.27.
De rechtbank zal de tot heden gemaakte proceskosten compenseren in dier voege dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [minderjarige A] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ; en
  • [minderjarige B] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
5.2.
bepaalt het bedrag dat de man met ingang van 21 augustus 2019 moet betalen tot verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
  • [minderjarige A] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ; en
  • [minderjarige B] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
op € 209,11 per kind per maand, voor wat betreft de nog niet verschenen termijnen maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen;
5.3.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
verzoekt de hulpverlenende instantie
uiterlijk 4 weken voor 14 september 2020, of zoveel eerder als mogelijk, de raad te informeren over de datum van de eindevaluatie, zodat de raad in de gelegenheid is om bij de eindevaluatie aan te sluiten of zich op een andere manier op de hoogte te stellen van de reden van afloop van het traject;
5.5.
stelt partijen in de gelegenheid om de rechtbank uiterlijk op
28 september 2020te informeren over het verloop van het traject, de gewenste voortgang van de procedure en of, en zo ja waarom, zij een nadere zitting nodig vinden;
5.6.
verzoekt de raad bij een niet positief verlopen traject de rechtbank binnen twee weken na kennisneming van afloop van het traject te informeren of de raad een raadsonderzoek noodzakelijk vindt is, en, indien dat het geval is, (ook) een onderzoek te verrichten naar de zorgregeling en daarover bij de rechtbank een rapport in te dienen, waarbij de hiervoor in rechtsoverweging 4.10 opgenomen vraagstelling wordt meegenomen en beantwoord;
5.7.
houdt iedere beslissing over de zorgregeling aan tot de pro forma zitting van
12 oktober 2020;
5.8.
compenseert de proceskosten tussen partijen tot op heden aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.R. de Meyere, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 17 februari 2020
Conc: DvdV
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op
andere wijze bekend is geworden.