Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[verdachte] ,
De tenlastelegging.
De formele voorvragen.
Bewijs
en aanzien van feit 3:
Rechtbank Oost-Brabant
Op 20 februari 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het medeplegen van witwassen, handel in cocaïne en mensenhandel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen van mensenhandel, omdat er onvoldoende bewijs was voor een materiële en intellectuele bijdrage van voldoende gewicht aan de uitbuiting van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan het medeplegen van witwassen, aangezien hij had geprofiteerd van de opbrengsten uit seksuele uitbuiting, en dat hij betrokken was bij de handel in cocaïne. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van het voorarrest. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten waarop de vordering betrekking had. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, na een onderzoek ter terechtzitting op 6 februari 2020.