Parketnummer: 01/879070-19
Datum uitspraak: 20 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te Schijndel op [1989] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam] ,
thans gedetineerd te: PI Zuid Oost - HvB Ter Peel.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 juni 2019.
Na wijziging ter terechtzitting van 6 februari 2010 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 15 januari 2019
te Den Dungen en/of Valkenswaard en/of Tilburg en/of 's-Hertogenbosch en/of
Gorinchem en/of Mierlo en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [slachtoffer] ,
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek
van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een
andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid
en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden
voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
-heeft geworven, vervoerd en/of overgebracht met het oogmerk van seksuele
uitbuiting (sub 1) en/of
-heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten
van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft
ondernomen waarvan zij, verdachte, en/of haar mededader wist(en) of
redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor
beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van
seksuele aard) (sub 4) en/of
-heeft gedwongen of bewogen haar, verdachte, en/of haar mededader te
bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer]
met of voor een derde tegen betaling (sub 9),
-(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die
[slachtoffer] (sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld
of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het dreigen die [slachtoffer] aan te geven (bij de Belastingdienst) voor
belastingfraude en/of oplichting (bij webwinkels) en/of diefstal als zij niet
meewerkte met het ontvangen van klanten en/of het op escort gaan;
- het onder druk zetten van die [slachtoffer] , dat zij geen aangifte bij de
politie mocht doen van mishandeling door (een) klant(en);
- het brengen en/of houden van die [slachtoffer] in een positie waar zij
niet over (een groot deel van) haar eigen financiële middelen kon beschikken;
- het brengen en/of houden van die [slachtoffer] in een positie dat zij
(grote) (financiële) schulden had;
en/of waarbij voornoemde (onder sub 4) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het maken van foto's voor advertenties op één of meer website(s) waarin die
[slachtoffer] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
- het aanmaken en/of onderhouden (waaronder begrepen het "omhoog plaatsen")
van één of meer advertenties op één of meer website(s) waarin die [slachtoffer] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
- het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met
(potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer] en/of het maken
van afspraken met die (potentiële) klant(en) over de aard van de
prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen;
- het bepalen welke klanten die [slachtoffer] moest aannemen voor haar
prostitutiewerkzaamheden (ook als dit (een) gewelddadige klant(en) en/of
(een) klant(en) betrof waarmee die [slachtoffer] eerder negatieve
ervaring(en) had gehad);
- het bepalen hoeveel klanten die [slachtoffer] moest aannemen voor haar
prostitutiewerkzaamheden;
- het instrueren van die [slachtoffer] (per telefoon) wanneer zij klaar moest
staan voor prostitutiewerkzaamheden;
- het begeleiden van die [slachtoffer] bij/naar escortwerkzaamheden;
- het instrueren van die [slachtoffer] dat zij zich ziek moest melden bij
haar werkgever en/of aan moest geven bij haar werkgever dat ze niet volledig
kan werken, om zo beschikbaar te zijn voor prostitutiewerkzaamheden;
2.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013
tot en met 15 januari 2019 te Den Dungen en/of Boxtel en/of Valkenswaard en/of
elders in Nederland,
tezamen met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens,
niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten
accountgegevens en/of naam en/of e-mailadres(sen) en/of telefoonnummer(s)
en/of huisadres en/of wachtwoorden van [slachtoffer] , in elk geval een ander,
heeft gebruikt door in te loggen en/of bestellingen te plaatsen op websites,
waaronder Wehkamp en/of Bol.com en/of Zalando en/of Schattigebabykleertjes.nl,
(telkens) met het oogmerk om zijn/haar identiteit te verhelen en/of de
identiteit van de ander te verhelen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel
kon ontstaan;
3.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012
tot en met 16 april 2019 te Den Dungen en/of Boxtel en/of Valkenswaard en/of
elders in Nederland,
tezamen met een ander of anderen, althans alleen,
-van (een) voorwerp(en), te weten diverse geldbedragen (opbrengsten uit
seksuele uitbuiting van [slachtoffer] ) en/of hoeveelheid kleding en/of
schoenen en/of luiers en/of speelgoed en/of wasmachine en/of
koel/vriescombinatie en/of TV en/of babykamer (commode en ledikant) en/of
afzuigkap en/of gasfornuis en/of kookplaten en/of fitnessattributen,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voormeld(e) voorwerp(en)
was,
en/of
-(een) voorwerp(en), te weten diverse geldbedragen (opbrengsten uit seksuele
uitbuiting van [slachtoffer] ) en/of een hoeveelheid kleding en/of schoenen
en/of luiers en/of speelgoed en/of wasmachine en/of koel/vriescombinatie en/of
TV en/of babykamer (commode en ledikant) en/of afzuigkap en/of gasfornuis
en/of kookplaten en/of fitnessattributen,
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van
voormeld(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij, verdachte en/of haar mededader wist(en) dat voormeld(e)
voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
en zij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
4.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 oktober 2018
tot en met 16 april 2019 te Valkenswaard en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
zij op of omstreeks 16 april 2019 te Valkenswaard, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 180 gram cocaïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de raadsman, waarin hij bepleit dat de tenlastelegging van feit 3 onvoldoende feitelijk is, zodat nietigheid hiervan zou moeten volgen. Ten aanzien van de geldbedragen worden de bedragen niet concreet genoemd, maar blijkt wel duidelijk dat dit slechts geldbedragen betreffen uit de opbrengst van de prostitutie van [slachtoffer] . Voor het overige worden specifiek de goederen genoemd ten aanzien waarvan het witwassen is tenlastegelegd. Daarmee is de omschrijving van het feit voldoende concreet, geeft het in voldoende mate aan wat het object is van het onderzoek van de rechtbank.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Inleiding.
Op 15 januari 2019 kwam een melding binnen bij de politie dat een man onwel was geworden in de woning van [slachtoffer] . Zij verklaarde tegenover de politie, die na de melding in haar woning was gekomen, dat de man een klant was met wie ze een seksafspraak had. Tijdens dat gesprek verklaarde [slachtoffer] dat zij zich onveilig voelde door toedoen van [verdachte] , die alle seksafspraken regelde, en naar wie de opbrengst van de prostitutie toeging. Daarnaast gaf [slachtoffer] aan dat [verdachte] veel goederen had besteld op de naam van [slachtoffer] , welke nooit betaald zijn. Bij een doorzoeking in de woning van verdachte en haar partner, medeverdachte [naam medeverdachte] , werden de bestelde goederen waarover [slachtoffer] heeft verklaard aangetroffen en werd een hoeveelheid cocaïne gevonden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft het woord gevoerd overeenkomstig het op schrift gestelde en overgelegde requisitoir en concludeert tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft het woord gevoerd overeenkomstig de op schrift gestelde en overgelegde pleitnota en concludeert tot vrijspraak van de feiten 1, 2 en 5. Ten aanzien van feit 3 bepleit de raadsman vrijspraak, omdat de geldbedragen niet door middel van (seksuele) uitbuiting zijn verkregen. Ten aanzien van feit 4 kan, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, een bewezenverklaring volgen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage (pag. 25 tot en met 39) bij dit vonnis, en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen.
Nu de verdenkingen van feit 1 tot en met 3 direct zijn ontstaan naar aanleiding van de verklaringen die [slachtoffer] bij de politie heeft afgelegd, acht de rechtbank het noodzakelijk om – alvorens toe te komen aan een eventuele bewezenverklaring van deze feiten - in te gaan op de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van deze verklaringen.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] .
Na het onwel worden en overlijden van één van de klanten van [slachtoffer] op 15 januari 2019, heeft zij haar eerste verklaring afgelegd bij de politie, waaruit de verdenking van mensenhandel is ontstaan. Vervolgens is [slachtoffer] meermaals gehoord en heeft zij aan de politie onder meer e-mails verstuurd en een brief geschreven, waarin zij uitvoerig beschrijft wat volgens haar heeft plaatsgevonden in het kader van seksuele uitbuiting en het plaatsen van bestellingen onder haar naam bij verschillende Webshops. Tevens is zij op verschillende momenten ondervraagd in uitgebreide studioverhoren. Het laatste studioverhoor – afgenomen door een politiefunctionaris onder verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris – is onder ede afgenomen. In deze verklaringen verklaart zij belastend jegens verdachte.
Bij de selectie van het bewijsmateriaal let de rechtbank onder meer op de consistentie in de verschillende door een aangever/getuige afgelegde verklaringen en kent de rechtbank betekenis toe aan de studioverhoren, gelet op de mogelijkheid tot doorvragen die daarbij bestaat (in tegenstelling tot bij bijvoorbeeld door aangever/getuige geschreven brieven).
Kortgezegd verklaarde [slachtoffer] in deze studioverhoren dat zij sinds 2012 werkte in de prostitutie. Verdachte, sinds eind 2010/begin 2011 een vriendin van [slachtoffer] , begon na verloop van tijd de seksafspraken voor haar te maken. [slachtoffer] verklaarde dat de opbrengst in het begin voor de helft (50%) gedeeld werd met verdachte. Later zouden de opbrengsten uit de prostitutie voor een groter percentage (75%) en vervolgens in zijn geheel (100%) worden overgedragen aan verdachte. Vanaf 2018 – na de derde controle van het Prostitutie Controle Team (PCT) van de politie – zou verdachte de volledige regie hebben gekregen over het inplannen van de seksafspraken voor [slachtoffer] . [slachtoffer] zou bang zijn voor verdachte, nu verdachte gedreigd zou hebben de belastingdienst of politie in te lichten over haar illegale verdiensten. Tevens zou [slachtoffer] van verdachte niet mogen stoppen met haar prostitutiewerkzaamheden en moest zij zich bij haar werkgever ziek (blijven) melden om op een dag meer klanten te kunnen afwerken.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de mondelinge en schriftelijke verklaringen van [slachtoffer] . Allereerst heeft [slachtoffer] consistent verklaard. Tevens stelt de rechtbank vast dat de verklaringen van [slachtoffer] en verdachte in grote lijnen overeenkomen. Ook verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] en verdachte vriendinnen waren, dat [slachtoffer] waarschijnlijk rond 2012 in de prostitutie is gaan werken. Dat zij, verdachte [verdachte] , na verloop van tijd seksafspraken maakte voor [slachtoffer] en de geldbedragen, die verdiend werden met de prostitutie, ophaalde bij [slachtoffer] , is ook door verdachte bevestigd. Tot slot komt in de vele uitgelezen WhatsAppgesprekken tussen verdachte en [slachtoffer] vanaf 4 december 2018 tot 15 januari 2019 naar voren dat zij in ieder geval gedurende die periode dagelijks contact hadden over seksafspraken die door verdachte gemaakt werden. Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] voldoende steun vinden in ander (objectief) bewijsmateriaal. De rechtbank zal de verklaringen van [slachtoffer] dan ook bezigen voor het bewijs.
Periode betrokkenheid verdachte bij prostitutie.
De rechtbank kijkt bij het beoordelen van het tenlastegelegde onder feit 1 naar het moment waarop verdachte haar eerste bijdrage ging leveren aan de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] . Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij zo’n 9 maanden voordat zij beviel van haar dochter (in maart 2018) begon met het beantwoorden van de telefoon voor [slachtoffer] . De rechtbank stelt het begin van het door verdachte plannen van prostitutieafspraken daarom vast op 1 juli 2017. Alleen voor die periode is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte nauw betrokken was bij de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] . De rechtbank zal zich dan ook tot die periode beperken bij de beoordeling of er sprake was van seksuele of financiële uitbuiting van [slachtoffer] door verdachte.
Ten aanzien van feit 1:
De vraag die aan de rechtbank ter beantwoording voorligt, is of verdachte zich ten aanzien van [slachtoffer] schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – mensenhandel in de zin van (een of meer van de subonderdelen van) artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Aan verdachte worden vier modaliteiten van mensenhandel verweten, kort gezegd:
a. het werven, vervoeren en/of overbrengen van [slachtoffer] met het oogmerk van seksuele uitbuiting, waarbij er sprake is van dwang, (bedreiging met) geweld en/of andere feitelijkheden, misleiding en/of waarbij misbruik is gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie van die [slachtoffer] ;
b. door dwang, (bedreiging met) geweld en/of andere feitelijkheden, misleiding en/of misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie van die [slachtoffer] , die [slachtoffer] dwingen en/of bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard), dan wel handelingen ondernemen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard);
c. door dwang, (bedreiging met) geweld en/of andere feitelijkheden, misleiding en/of misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie van die [slachtoffer] , die [slachtoffer] dwingen of bewegen om verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling;
d. opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van [slachtoffer] .
Ad a. Artikel 273f, lid 1, sub 1 Sr
Bij de beoordeling van de vraag of in deze zaak mensenhandel als bedoeld in artikel 273f, lid 1, sub 1 Sr, bewezen kan worden, dient – gelet op hetgeen ten laste is gelegd – vastgesteld te worden of er sprake was van een handeling (werven, vervoeren of overbrengen) en van middelen (in dit geval bestaande uit dwang, geweld, bedreiging met geweld of andere feitelijkheden, andere feitelijkheden, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie). Indien zowel een of meer handelingen als een of meer middelen kunnen worden vastgesteld, dient vervolgens te worden vastgesteld dat er sprake was van een oogmerk van uitbuiting.
Handeling
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer] in 2012 begon met de prostitutiewerkzaamheden. Zoals hierboven reeds is overwogen blijkt de betrokkenheid van verdachte hierbij echter onvoldoende uit enig steunbewijs. Gevolg is dat de rechtbank het werven van [slachtoffer] niet bewezen acht. Ook van het overbrengen van [slachtoffer] is niet gebleken. De rechtbank zal verdachte derhalve van deze onderdelen in de tenlastelegging vrijspreken.
Wel volgt uit de verklaringen van verdachte en van [slachtoffer] dat verdachte [slachtoffer] (per auto) heeft vervoerd in het kader van de escortafspraken. De rechtbank acht deze handeling wel bewezen.
Middelen
Dreiging met een feitelijkheid:
Feitelijkheden zijn in het algemeen alle handelingen die niet onder ‘geweld’ vallen. Wel moeten deze handelingen van zodanige aard zijn, dat zij in de gegeven omstandigheden leiden tot een zodanige psychische druk dat het slachtoffer hieraan geen weerstand kan bieden.
Met betrekking tot de prostitutieafspraken thuis en de escorts die buitenshuis plaatsvonden stelt de rechtbank vast dat sprake was van een dergelijke druk. Zo blijkt uit de verklaring van [slachtoffer] dat zij niet op escortafspraken wilde gaan en dat zij meerdere malen bij verdachte aangaf te willen stoppen met de prostitutie in het algemeen. Zij voelde echter toch dat zij dit van verdachte moest doen, nu verdachte had gedreigd met een feitelijkheid: dat zij [slachtoffer] aan zou geven bij de Belastingdienst als zij niet mee zou werken. Zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen, wordt de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar geacht. Daarnaast vindt de verklaring van [slachtoffer] , dat zij doodsbang was voor de Belastingdienst, steun in de verklaring die verdachte ter terechtzitting van 6 februari 2020 heeft afgelegd, die luidde dat zij het geld bewaarde voor [slachtoffer] omdat [slachtoffer] bang was voor de Belastingdienst. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte wist dat [slachtoffer] bang zou zijn als de Belastingdienst in beeld kwam.
Een andere feitelijkheid:
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] in een positie heeft gebracht en gehouden waarin zij niet over een groot deel van haar eigen financiële middelen kon beschikken. Zowel verdachte als [slachtoffer] verklaren immers dat [slachtoffer] eerst de helft van de opbrengst uit de prostitutie afstond, en dat dit percentage vervolgens groter werd, totdat alle opbrengsten werden afgestaan aan verdachte, waarbij [slachtoffer] geld voor boodschappen of werk-gerelateerde uitjes soms zelf achterhield. Verdachte kwam deze opbrengsten steeds ophalen bij [slachtoffer] thuis of vroeg direct nadat een klant weg was of [slachtoffer] het geld kon overmaken. Hierdoor moest [slachtoffer] verdachte om geld vragen als zij voorzag dat zij meer geld nodig had dan ze voor zichzelf had kunnen achterhouden. Daarmee verkeerde [slachtoffer] in een positie waarin zij over een groot deel van haar eigen financiële middelen niet kon beschikken en afhankelijk was van verdachte.
(Dreiging met) geweld:
Met betrekking tot geweld uitgaande van verdachte blijkt niets uit het dossier. [slachtoffer] heeft wel verklaard dat er eens is gedreigd met geweld door verdachte. Nu dit echter geen steun vindt in enig ander bewijsmiddel zal verdachte van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Misbruik van een kwetsbare positie:
[slachtoffer] lijdt aan een verstandelijke beperking. Daarnaast verklaarden diverse getuigen dat [slachtoffer] weinig weerbaar en zeer beïnvloedbaar is, en blijkt uit de bewijsmiddelen dat [slachtoffer] gedurende haar prostitutiewerk geen enkel sociaal netwerk meer had om op terug te vallen. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] in een kwetsbare positie verkeerde. Gelet op de getuigenverklaringen van [getuige 1] , Van [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] , die in grote lijnen inhouden dat aan [slachtoffer] was af te zien dat zij niet 100% is, een verstandelijke beperking zou hebben of in een sociaal isolement zou zitten, stelt de rechtbank allereerst vast dat het voor verdachte kenbaar moet zijn geweest dat [slachtoffer] een verstandelijke beperking had. De rechtbank neemt hierbij mede in overweging dat [slachtoffer] in de WhatsApp-gesprekken op 7 december 2018 heeft benadrukt dat zij stress heeft, dat verdachte weet dat ze ook PDD-NOS heeft en daarom ‘niet zo maar kan switchen’ met het verzoek of verdachte hier alsjeblieft rekening mee kan houden. Al met al kan het niet anders dan dat verdachte zich ervan bewust was dat [slachtoffer] zich in een kwetsbare positie bevond. Tot slot was [slachtoffer] in steeds grotere mate afhankelijk van verdachte, nu deze beschikte over een groot deel van de financiële middelen van [slachtoffer] en haar werkzaamheden bepaalde. Al deze feiten in samenhang bezien acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het misbruik van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer] zich bevond.
Oogmerk van uitbuiting
Zoals hiervoor is overwogen kan niet worden vastgesteld dat verdachte reeds betrokken was bij de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] toen [slachtoffer] daarmee startte. De rechtbank merkt hieromtrent op dat de situatie van uitbuiting ook kan ontstaan nadat aanvankelijk vrijwilligheid bij het slachtoffer bestond, bijvoorbeeld indien dwangmiddelen worden toegepast ten aanzien van iemand die reeds in de prostitutie werkte.
Of er sprake is geweest van uitbuiting hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt bijvoorbeeld betekenis toe aan de aard en de duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de tewerkgestelde meebrengt en het voordeel dat door de tewerksteller wordt behaald.
De verklaringen van verdachte en [slachtoffer] komen overeen ten aanzien van de verdeling van het geld. Zij verklaren beiden dat [slachtoffer] eerst de helft van de opbrengst uit de prostitutie afstond en dat dit langzaam verschoof naar de gehele afdracht van alle opbrengsten, minus het leefgeld voor boodschappen of werk-gerelateerde uitjes. De verklaring van verdachte over het doel (dat zij dit geld bewaarde voor de eigen veiligheid van [slachtoffer] en/of omdat [slachtoffer] dit zelf wilde vanwege haar angst voor fiscus) vindt de rechtbank onaannemelijk. Verdachte heeft grote bedragen geld van [slachtoffer] meegenomen of vroeg [slachtoffer] direct nadat een klant langs was geweest om het geld alvast over te maken. Verdachte heeft hier geen enkele administratie van bijgehouden. Het geld dat gestort werd op de rekening van verdachte, belandde daarmee op dezelfde rekening als het salaris van verdachte en werd daarmee dan ook als het ware ‘vermengd’. Gelet op de verklaring van [slachtoffer] , die voor de hierboven aangehouden periode steun vindt in de rekeningafschriften van [slachtoffer] en verdachte, stelt de rechtbank dan ook vast dat het niet anders kan dan dat het de bedoeling was van verdachte om [slachtoffer] in de prostitutie te laten werken waarbij het overgrote deel van de opbrengsten van die werkzaamheden ter beschikking zou komen aan verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank staat de opbrengst van verdachte in geen verhouding tot het deel van de opbrengst dat [slachtoffer] overhield, gelet op de aard en de intensiteit van de werkzaamheden die [slachtoffer] verrichte. Er kan onder deze omstandigheden niet worden gesproken van een zakelijke overeenkomst die een mondige prostituee in Nederland zou hebben afgesloten.
Daarnaast is [slachtoffer] in haar prostitutiewerkzaamheden langdurig door verdachte aangestuurd en werd [slachtoffer] – met name toen verdachte de volledige aansturing op zich nam – ernstig beperkt in haar vrijheid, hetgeen onder meer blijkt uit de WhatsApp-gesprekken tussen verdachte en [slachtoffer] van eind 2018.
Uit het geheel van de door verdachte uitgeoefende (dreiging met) feitelijkheden, de handelingen die zij heeft verricht, het profijt dat zij heeft gehad van de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] , de duur van de werkzaamheden van [slachtoffer] en de beperkingen die deze voor [slachtoffer] meebrachten, mede in onderlinge samenhang bezien, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte het oogmerk had [slachtoffer] uit te buiten.
Daarmee kan sub 1 van het tenlastegelegde artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht bewezen worden verklaard.
Ad b. Artikel 273f, lid 1, sub 4 Sr
Ten aanzien van de tweede modaliteit van mensenhandel stelt de rechtbank vast dat uit de bewijsmiddelen voortvloeit dat verdachte een groot aantal handelingen heeft verricht waarvan zij wist dat [slachtoffer] hierdoor (seksuele) diensten zou (blijven) verrichten.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank onder meer af dat verdachte meer bemoeienis heeft gehad met de prostitutie van [slachtoffer] dan het enkele (telefonisch) inplannen van klanten voor [slachtoffer] . Zo heeft zij foto’s gemaakt van [slachtoffer] voor de advertenties waarop de prostitutiewerkzaamheden werden aangeboden en gaf zij aan [slachtoffer] instructies over welke kleding zij bij de werkzaamheden moest dragen. Na afspraken was er vaak direct contact tussen [slachtoffer] en verdachte over de afloop, de verdere planning en de verdiensten ( [slachtoffer] heeft verklaard dat zij na iedere klant moest afmelden bij verdachte, maar soms nam verdachte ook zelf contact met [slachtoffer] op). Tevens blijkt uit de WhatsAppgesprekken dat (naast [slachtoffer] zelf) ook verdachte de advertenties ‘omhoog plaatste’, om de zichtbaarheid van de advertenties voor potentiele klanten te verhogen. De WhatsAppgesprekken bieden daarnaast steun aan de verklaringen van [slachtoffer] dat verdachte bepaalde welke en hoeveel klanten zij op welk moment moest aannemen. Verdachte regelde elke afspraak zelfstandig en vroeg geen enkele keer of verdachte instemde met de klant of de afspraak. Daar komt bij dat uit de gesprekken blijkt dat [slachtoffer] meermaals tegensputtert, door aan te geven ‘ruimte’ of meer tijd nodig te hebben om te kunnen eten of zich op te frissen. Verdachte gaat hier vervolgens geheel niet op in of doet de klachten af als gezeur. De rechtbank heeft ook geen redenen om te twijfelen aan de gedetailleerde verklaring van [slachtoffer] dat zij naar een gewelddadige klant terug moest waar zij eerder negatieve ervaringen, zoals het ondergaan van mishandelingen, mee had gehad. Ook de verklaring van [slachtoffer] over het zich van verdachte moeten ziekmelden op haar werk vindt steun in overig bewijs; zo heeft de werkgeefster van [slachtoffer] aangegeven dat [slachtoffer] zich, na zich jarenlang niet ziekgemeld te hebben, vanaf een bepaalde periode steeds vaker ziek ging melden of te laat kwam. Deze periode komt overeen met de hierboven genoemde periode van 1 juli 2017 tot en met 15 januari 2019 waarin verdachte bemoeienis had met de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] .
Gelet op bovenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte de tenlastegelegde handelingen als bedoeld in sub 4 van het eerste lid van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht heeft verricht. Dat zij wist dat [slachtoffer] zich daarmee beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard is evident, gelet op het nauwe telefonische contact dat verdachte en [slachtoffer] hadden en dat uitsluitend en concreet ging over het prostitueren van [slachtoffer] en wat daarbij komt kijken.
Ad c. Artikel 273f, lid 1, sub 9 Sr
Uit de bewijsmiddelen is reeds naar voren gekomen dat de opbrengst van de prostitutie van [slachtoffer] op een gegeven moment gelijk is verdeeld tussen [slachtoffer] en verdachte, en dat verdachte vervolgens een groter percentage, en tot slot alle opbrengsten hield. De rechtbank heeft met betrekking tot de opbrengsten hieruit eerder geconcludeerd dat het – in het bijzonder gelet op de verschillende verzoeken van verdachte dit geld direct over te maken, direct nadat een klant weg was bij [slachtoffer] – aannemelijk is dat verdachte de kwetsbare [slachtoffer] overtuigde het geld af te staan, om redenen van veiligheid of om daarmee buiten het zicht van de belastingdienst te blijven. Daarmee stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] heeft bewogen het geld uit de prostitutiewerkzaamheden af te staan.
Ad d. Artikel 273f, lid 1, sub 6 Sr
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een uitbuitingssituatie. Nu verdachte het overgrote deel van de opbrengsten hiervan onder zich heeft gehouden, waarbij de verklaring dat dit enkel was voor de bescherming van [slachtoffer] ongeloofwaardig is geacht, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte ook opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer] .
Daarmee acht de rechtbank alle tenlastegelegde subonderdelen van feit 1 wettig en overtuigend bewezen en komt zij tot de conclusie dat verdachte zich gedurende de periode van 1 juli 2017 tot en met 15 januari 2019 schuldig heeft gemaakt aan de 4 in de tenlastelegging genoemde modaliteiten van mensenhandel, zoals hierna in de bewezenverklaring uitgewerkt.
Ten aanzien van feit 2:
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte diverse goederen op verschillende tijdstippen over een langere periode bij de webshops Wehkamp, Bol.com, Zalando en Schattigebabykleertjes.nl heeft besteld, terwijl zij gebruik maakte van de account- en wachtwoordgegevens van [slachtoffer] . Deze gegevens kunnen worden aangemerkt als identificerende persoonsgegevens in de zin van artikel 231b van het Wetboek van Strafrecht.
Volgens [slachtoffer] begon dit toen verdachte op zichzelf ging wonen in 2013, hetgeen wordt ondersteund door de bestelling van een Wasmachine, Led-TV en koelvriescombi op 18 oktober 2013 bij Wehkamp. De rechtbank zal deze datum dan ook aanhouden als het begin van de periode waarin verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het wederrechtelijk gebruik van identificerende persoonsgegevens van [slachtoffer] .
Verdachte heeft erkend dat zij voor meerdere internetbestellingen gebruik heeft gemaakt van de gegevens van [slachtoffer] , maar ter terechtzitting verklaard dat zij dat deed met toestemming van [slachtoffer] en dat [slachtoffer] dit deed om haar, verdachte, financieel te helpen.
Gelet op (1) de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte haar in haar macht had en zij haar gegevens onder dreiging met aangifte bij de belastingdienst heeft afgegeven aan verdachte, (2) de kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid van [slachtoffer] , waarvan de rechtbank onder feit 1 al heeft vastgesteld dat het niet anders kan dan dat verdachte daarvan op de hoogte was, (3) de bestellingen nadeel opleverden voor [slachtoffer] in de zin van schulden (hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft erkend) en (4) in de context bezien van de bewezenverklaring van uitbuiting onder feit 1, gepleegd door verdachte, hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van verdachte dat de afgifte van haar account- en wachtwoordgegevens door [slachtoffer] een vrije wilsuiting was met betrekking tot het gebruiken van haar identificerende persoonsgegevens.
Daarmee acht de rechtbank feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Uit de bewijsmiddelen blijkt echter niet dat verdachte dit feit samen met haar partner, medeverdachte [naam medeverdachte] , of een ander heeft gepleegd. Verdachte zal dan ook voor wat betreft het onderdeel medeplegen worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte vast dat verdachte verschillende goederen heeft besteld bij de webshops Wehkamp, Bol.com, Zalando en Schattigebabykleertjes.nl, waarna ze de webshops vervolgens berichtte dat zij het pakketje niet had ontvangen, terwijl ze het pakketje inmiddels al in huis had. Hierdoor werd de betalingsschuld die [slachtoffer] formeel, maar verdachte feitelijk had over het product diverse malen kwijtgescholden. Met deze handelwijze heeft verdachte de vindplaats van zo’n pakketje verhuld, terwijl verdachte wist dat de voorwerpen onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf (zijnde oplichting). Uit het dossier en de verklaringen van zowel verdachte als [slachtoffer] op dit punt is echter niet te destilleren welke goederen door verdachte zijn besteld en vervolgens door [slachtoffer] moesten worden afbetaald en welke goederen als niet bezorgd werden opgegeven en vervolgens door niemand werden betaald. Op grond van de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen van welke goederen de vindplaats is verhuld of verborgen. Daarmee kan niet worden vastgesteld met betrekking tot welke goederen sprake is van witwassen en dient verdachte hiervan te worden vrijgesproken.
Voorts is het witwassen van diverse geldbedragen (opbrengsten uit seksuele uitbuiting van [slachtoffer] ) tenlastegelegd aan verdachte. Hierboven heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de seksuele uitbuiting van [slachtoffer] en dat zij daarvan tevens opzettelijk voordeel heeft genoten door – kortgezegd – de opbrengsten van de prostitutie onder zich te houden. Deze geldbedragen zijn daarmee afkomstig uit een door verdachte gepleegd misdrijf, hetgeen verdachte wist, nu zij het misdrijf van mensenhandel opzettelijk gepleegd heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van het tenlastegelegde verbergen en verhullen van de geldbedragen. Dat verdachte naast het voorhanden hebben van geldbedragen, ook geldbedragen heeft omgezet, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Dit leidt de rechtbank af uit de in de woning aangetroffen luxegoederen van Cartier, Louis Vuitton, Louboutin, Burberry, Moschino en Gucci, terwijl deze goederen logischerwijs niet betaald kunnen zijn van het salaris van verdachte als medewerker van de klantenservice van KPN en de uitkering op grond van de ziektewet, waar ook medeverdachte [naam medeverdachte] van moest leven. Aldus heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zowel witwassen als eenvoudig witwassen van diverse geldbedragen.
De rechtbank is op grond van de in onderlinge samenhang te beschouwen bewijsmiddelen tevens van oordeel dat is bewezen dat het witwassen en eenvoudig witwassen van de geldbedragen, gelet op de duur van de periode waarin deze feiten zijn gepleegd, de totale waarde van de geldbedragen en frequentie waarmee er is witgewassen, als gewoontewitwassen moet worden aangemerkt.
Ten aanzien van feiten 4 en 5:
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de woning van verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] op 16 april 2019 een hoeveelheid van 180 gram cocaïne is aangetroffen. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt heeft te gelden dat een eigenaar, tevens bewoner, van een woning geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in die woning bevindt en daarover de beschikking te hebben, tenzij anders gebleken. Het overige bewijs in combinatie met de verklaring van verdachte dat zij cocaïne heeft verkocht aan [betrokkene] , acht de rechtbank redengevende bewijsmiddelen voor een bewezenverklaring van de tenlastelegging. De rechtbank merkt daarbij op dat verdachte ter terechtzitting geen verklaring heeft willen afleggen voor de aanwezigheid van de drugs in haar woning. De rechtbank is daarmee van oordeel dat verdachte heeft nagelaten om voor omstandigheden, die redengevend moeten worden geacht voor het bewijs van de aan haar tenlastegelegde feiten, een redelijke, die redengevende bewijsmiddelen ontzenuwende, verklaring gegeven.
Daarnaast blijkt uit het WhatsApp-gesprek van 3 januari 2019 met [naam medeverdachte] dat zij medeverdachte [naam medeverdachte] op de hoogte stelt van een WhatsApp-gesprek met [betrokkene] , aan wie zij drugs verkocht zou hebben. [betrokkene] geeft aan dat het gewicht van de cocaïne lager is dan afgesproken. Verdachte overlegt dit met medeverdachte [naam medeverdachte] , waarop [naam medeverdachte] zegt dat [betrokkene] liegt. Uit dit overleg, waarbij medeverdachte [naam medeverdachte] kennelijk wist om welke hoeveelheden cocaïne het ging, leidt de rechtbank af dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen medeverdachte [naam medeverdachte] en verdachte. De rechtbank acht dan ook het medeplegen wettig en overtuigend bewezen, zowel voor het verkopen en verstrekken van cocaïne als voor het in hun gezamenlijke woning aanwezig hebben van de hoeveelheid van 180 gram cocaïne.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen eventueel in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
in de periode van 1 juli 2017 tot en met 15 januari 2019
in Nederland, [slachtoffer] ,
met één of meer van de onder lid 1, sub 1 van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten feitelijkheden en dreiging met een feitelijkheid
en door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft vervoerd met het oogmerk van seksuele
uitbuiting
- enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte wist dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard en
- heeft bewogen haar, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer] met een derde tegen betaling
- opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die
[slachtoffer]
waarbij die feitelijkheden en die dreiging met een feitelijkheid heeft bestaan uit:
- het dreigen die [slachtoffer] aan te geven bij de Belastingdienst voor
belastingfraude als zij niet meewerkte met het ontvangen van klanten en het op escort gaan;
- het brengen en houden van die [slachtoffer] in een positie waar zij
niet over (een groot deel van) haar eigen financiële middelen kon beschikken;
en waarbij voornoemde (onder sub 4) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het maken van foto's voor advertenties op websites waarin die [slachtoffer] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
- het onderhouden (waaronder begrepen het "omhoog plaatsen")
van advertenties op websites waarin die [slachtoffer] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
- het maken van afspraken met potentiële prostitutieklanten voor die [slachtoffer] en het maken van afspraken met die potentiële klanten over de aard van de
prostitutiewerkzaamheden en de daarvoor te betalen bedragen;
- het bepalen welke klanten die [slachtoffer] moest aannemen voor haar
prostitutiewerkzaamheden ook als dit een gewelddadige klant betrof waarmee die [slachtoffer] eerder negatieve ervaringen had gehad;
- het bepalen hoeveel klanten die [slachtoffer] moest aannemen voor haar
prostitutiewerkzaamheden;
- het instrueren van die [slachtoffer] (per telefoon) wanneer zij klaar moest
staan voor prostitutiewerkzaamheden;
- het begeleiden van die [slachtoffer] naar escortwerkzaamheden;
- het instrueren van die [slachtoffer] dat zij zich ziek moest melden bij
haar werkgever en aan moest geven bij haar werkgever dat ze niet volledig
kon werken, om zo beschikbaar te zijn voor prostitutiewerkzaamheden.
2.
op tijdstippen in de periode van 18 oktober 2013 tot en met 15 januari 2019 in Nederland,
meermalen,
telkens opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens,
niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten
accountgegevens, naam, e-mailadressen, een telefoonnummer, huisadres en wachtwoorden van [slachtoffer] , heeft gebruikt door in te loggen en bestellingen te plaatsen op websites, waaronder Wehkamp, Bol.com, Zalando en Schattigebabykleertjes.nl,
telkens met het oogmerk om haar identiteit te verhelen en de
identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel
kon ontstaan;
3.
op tijdstippen in de periode van 1 juli 2017 tot en met 16 april 2019 in Nederland,
voorwerpen, te weten diverse geldbedragen (opbrengsten uit seksuele
uitbuiting van [slachtoffer] ) voorhanden heeft gehad, en omgezet,
terwijl verdachte wist dat voormelde voorwerpen geheel afkomstig
waren uit eigen misdrijf,
en zij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
4.
in de periode van 23 oktober 2018 tot en met 16 april 2019 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk heeft verkocht en verstrekt,
cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
op 16 april 2019 te Valkenswaard,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 180 gram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 6 jaar, met aftrek van het voorarrest. Tevens heeft de officier van justitie een contactverbod met [slachtoffer] gevorderd voor de duur van 5 jaar en voor dezelfde duur een locatieverbod voor de woonplaats van [slachtoffer] : [woonplaats] .
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman bepleit naast een gevangenisstraf met een duur gelijk aan de voorlopige hechtenis, een taakstraf op te leggen. Indien de rechtbank dat onvoldoende acht, vindt de raadsman een forse voorwaardelijke straf voor de duur van 6 maanden voldoende, eventueel met daaraan gekoppeld Elektronisch Toezicht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Allereerst heeft verdachte zich gedurende een periode van 1 juli 2017 tot en met 15 januari 2019 schuldig gemaakt aan - kortgezegd - mensenhandel. Verdachte heeft het slachtoffer, dat zeer beïnvloedbaar was, zich in een sociaal isolement bevond en een licht verstandelijke beperking heeft, in een positie gebracht dat zij zich gedwongen voelde om zich beschikbaar te (blijven) stellen voor prostitutiewerkzaamheden. Het dwingen van iemand om in de prostitutie te (blijven) werken, is een vergaande en ontluisterende manier van uitbuiting, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt wordt gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiter. De rechtbank rekent verdachte in het bijzonder de stelselmatigheid aan waarmee zij er in de laatste drie maanden van de uitbuiting voor heeft gezorgd dat het slachtoffer
full-timebeschikbaar was, ook tijdens de feestdagen door heeft moeten werken en zich van verdachte ziek heeft moeten melden van haar werk.
Daarnaast heeft verdachte de accounts en andere persoonsgegevens van het slachtoffer en haar krediet bij webwinkels, ten koste van het slachtoffer, gebruikt om goederen te bestellen voor zichzelf of anderen. De verdiensten uit de werkzaamheden van het slachtoffer stelden verdachte en haar gezin in staat een luxe levenswijze erop na te houden terwijl deze levenswijze het slachtoffer nog verder in de schulden heeft gebracht. Verdachte parasiteerde op het slachtoffer.
De rechtbank neemt het de verdachte uiterst kwalijk dat zij zich bij het plegen van de feiten uitsluitend heeft laten leiden door geldelijk gewin en eigenbelang en dat zij zich op geen enkele manier heeft bekommerd om de psychische en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank heeft op geen enkel moment de indruk gekregen dat verdachte inzicht toonde in de laakbaarheid van haar handelen jegens het slachtoffer. Dit getuigt van een gebrek aan normbesef aan de zijde van verdachte. De gevolgen zijn fors; naast het feit dat het slachtoffer in een totaal sociaal isolement is beland, moeten de ongewenste seksuele handelingen vernederend, zo niet traumatisch zijn geweest. Tevens geeft het slachtoffer aan, haar woning, waar ze de uitbuiting jarenlang heeft moeten doorstaan, om financiële redenen niet kan verlaten.
Voorts heeft verdachte zich, samen met medeverdachte [naam medeverdachte] , gedurende een periode van een kleine zes maanden schuldig gemaakt aan het dealen in cocaïne en heeft ze op 16 april 2019, tevens in vereniging met medeverdachte [naam medeverdachte] , een hoeveelheid cocaïne voorhanden gehad. Verdachte is daarmee medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Daarbij is van belang dat cocaïne een stof is die sterk verslavend werkt en schadelijk is voor de gezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen heeft een ontwrichtende werking op het economisch verkeer.
Uit de Pro Justitia rapportage van 24 januari 2020, opgemaakt door GZ-psycholoog W.J.P. Gaertner, blijkt dat er geen stoornis is vastgesteld bij verdachte en dat de feiten volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot bewezenverklaring komt van een veel kortere periode dan door de officier van justitie is gevorderd en de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is alles overwegende van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten wordt in mindering gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.
De rechtbank ziet voorts ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten aanleiding om aan de verdachte een contactverbod, zoals gevorderd door de officier van justitie, op te leggen door middel van oplegging van de maatregel van 38v van het Wetboek van Strafrecht.
Met dit verbod beoogt de rechtbank dat [slachtoffer] rust in haar leven krijgt en de kans op recidive door de verdachte wordt verminderd. De rechtbank is van oordeel dat het verbod moet gelden voor de duur van vijf jaren zoals geëist door de officier van justitie.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het geding gevoegd, bijgestaan door gemachtigd raadsvrouw mr. S. van Schaik, advocaat te Uden, ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 15.000,- aan immateriële schade en € 477.007,45 aan materiële schade.
Standpunt officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van het gevorderde bedrag, waarbij gerekend dient te worden met gemiddelde opbrengsten van € 1.500,- per week, doorgerekend tot € 214,- per dag ten aanzien van de gehele tenlastegelegde periode. De officier van justitie heeft bepleit dat de verdeling van opbrengsten tussen [slachtoffer] en verdachte, die van ieder de helft verschoven naar driekwart voor verdachte, en later het gehele bedrag voor verdachte, dient te worden vereenvoudigd door over de gehele periode 75% aan te houden als het percentage dat verdachte uit de opbrengsten van de prostitutie is toegekomen.
Standpunt verdediging.
Met betrekking tot de immateriële schadevergoeding ten aanzien van de mensenhandel heeft de raadsman gesteld dat deze hoog is en heeft hij verzocht deze te matigen. De raadsman heeft met betrekking tot de materiële schade, veroorzaakt door de mensenhandel, bepleit dat beter uitgezocht dient te worden hoeveel klanten [slachtoffer] heeft gehad gedurende de gehele tenlastegelegde/bewezenverklaarde periode. Daarmee vormt de civiele vordering een onevenredige belasting voor de strafrechtelijke procedure en dient deze dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de materiële schade met betrekking tot de internetaankopen refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
Mensenhandel.
Immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Ondanks het bewezen verklaren van een kortere periode dan is tenlastegelegd, wijst de rechtbank de immateriële schadevergoeding toe voor de hoogte zoals die is gevorderd. De rechtbank schat deze schade naar billijkheid op dit bedrag nu het zwaartepunt van de uitbuiting naar het oordeel van de rechtbank zich in de periode heeft voorgedaan waarin de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen. Die schade wordt daarom vastgesteld op € 15.000,-.
Materiële schade.
Bij het bepalen van de materiële schade gaat de rechtbank in beginsel uit van de resultaten uit het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 3 september 2019. Daarin is berekend dat [slachtoffer] gemiddeld € 1.500,- per week aan opbrengsten genereerde met haar prostitutiewerkzaamheden. Dat betekent dat zij in een week van 7 dagen gemiddeld € 214,- per dag ‘verdiend’ zou moeten hebben. De rechtbank acht deze schatting, met raadsvrouwe Van Schaik en de officier van justitie billijk, gelet op de onderbouwing daarvan in het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel en gelet op jurisprudentie in soortgelijke zaken, waarin wordt uitgegaan van een gemiddelde opbrengst van € 250,- per dag.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag hoeveel dagen [slachtoffer] gewerkt zou moeten hebben. Daarover oordeelt de rechtbank als volgt. De periode waarin de seksuele uitbuiting van [slachtoffer] is bewezenverklaard loopt van 1 juli 2017 tot en met 15 januari 2019. Hierin is echter niet voor de gehele periode vast komen te staan hoeveel klanten [slachtoffer] gemiddeld ontving. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het van belang is een onderbouwde benadering te kunnen maken van het aantal klanten dat [slachtoffer] heeft gehad. Aan de hand van de WhatsApp-gesprekken tussen [slachtoffer] en verdachte is in ieder geval duidelijk dat zij € 1.500,- per week heeft verdiend in de periode van 4 december 2018 tot en met 15 januari 2019, waarin vaststaat dat zij elke dag (43 dagen achtereenvolgens) werkte. De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten in het dossier gevonden om deze vaststelling te kunnen extrapoleren naar de gehele bewezenverklaarde periode. Het is naar het oordeel van de rechtbank onduidelijk gebleven hoeveel en hoe vaak [slachtoffer] in die periode klanten ontving. Ten aanzien van dat deel van de materiële schadevordering oordeelt de rechtbank dan ook dat het een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan de vordering voor dat onderdeel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voor de periode van 4 december 2018 tot en met 15 januari 2019, waarin benadeelde partij elke dag heeft gewerkt, voor een gemiddelde opbrengst van 214 euro per dag, heeft de benadeelde partij in totaal € 9.202,- verdiend met de prostitutiewerkzaamheden. De rechtbank gaat er, gelet op de inhoud van het dossier, vanuit dat [slachtoffer] in die periode al haar verdiensten moest afstaan aan verdachte.
Misbruik van persoonsgegevens.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte identiteitsfraude heeft gepleegd waardoor [slachtoffer] nadeel heeft geleden. Dit nadeel ziet op het feit dat bestellingen zijn gedaan, waarbij betaald werd vanuit een doorlopend krediet van [slachtoffer] . De benadeelde partij heeft in haar vordering d.d. 28 januari 2020 aangetoond dat het openstaande bedrag bij Wehkamp op 7 oktober 2019 € 4.354,25 bedroeg. Als dat bedrag wordt opgeteld bij de bedragen van schulden die het Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel opsomt voor Schattigebabykleertjes.nl, Unisportstore.nl en Mediamarkt, komt de rechtbank, met de benadeelde partij, op een bedrag aan materiële schade ter hoogte van € 5.082,16.
Gedeeltelijke toewijzing vordering benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve gedeeltelijk worden toegewezen voor een bedrag van € 29.284,16.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Beslag.De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is dat van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 36f, 38v, 47, 55, 57, 231b, 273f, 420bis, 420bis.1, 420ter,
Opiumwet art. 2, 10.
DE UITSPRAAK
verklaarthet ten laste gelegde
bewezenzoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
mensenhandelTen aanzien van feit 2:
identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens,
van een ander gebruiken met het oogmerk om haar identiteit te verhullen en de
identiteit van een ander te misbruikenTen aanzien van feit 3:
een gewoonte maken van het medeplegen van witwassen
en
een gewoonte maken van eenvoudig witwassenTen aanzien van feit 4:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en
onder B, van de Opiumwet gegeven verbodTen aanzien van feit 5:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en
onder C, van de Opiumwet gegeven verbodverklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel:
ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5:
Gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
ten aanzien van feit 1 en feit 2:
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren:
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan
de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan,
met een maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de
opgelegde maatregelen niet op.
Gelast de onttrekking aan het verkeer van:
Beslissing ten aanzien van de vordering benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot een na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 29.284,16(zegge: negenentwintigduizendtweehonderdvierentachtig euro en zestien eurocent), te weten € 15.000 immateriële schadevergoeding en € 14.284 materiele schadevergoeding.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk is.
Maatregel van schadevergoeding:
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 29.284,16 (zegge: negenentwintigduizendtweehonderdvierentachtig euro en zestien eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 181 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 15.000 immateriële schadevergoeding en € 14.284 materiele schadevergoeding.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. A. Bernsen en mr. P.T. Heblij, leden,
in tegenwoordigheid van mr. W. van Nunen, griffier,
en is uitgesproken op 20 februari 2020.
Mr. Heblij is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.