Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[verdachte] ,
Onderzoek van de zaak:
Toepasselijke wetsartikelen
De uitspraak
wederrechtelijk verkregen voordeelwordt geschat vast op
verplichtingop
tot betaling aan de Staatvan een geldbedrag ter grootte van
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 13 januari 2020 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor PGB-fraude. Bij vonnis van 16 augustus 2017 werd de verdachte veroordeeld tot een betaling van € 2.100.000,-- aan de Staat, als wederrechtelijk verkregen voordeel uit de fraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte dit bedrag heeft verkregen door middel van valsheid in geschrift en gewoontewitwassen, waarbij de verdachte gebruik maakte van PGB- en WMO-uitkeringen. De ontnemingsvordering werd ingediend door de officier van justitie, die het bedrag aanvankelijk had vastgesteld op € 2.547.925,55, maar dit bedrag in de loop van de procedure heeft verlaagd naar € 1.963.152,15. De rechtbank heeft de ontvangen PGB- en WMO-gelden als wederrechtelijk verkregen voordeel aangemerkt, ondanks verweren van de verdediging dat deze gelden niet als zodanig konden worden beschouwd. De rechtbank heeft de ontvangen bedragen en de gemaakte kosten in kaart gebracht en vastgesteld dat de verdachte een aanzienlijk voordeel heeft genoten. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 2.100.000,--, waarbij de rechtbank geen termen aanwezig achtte om het bedrag te matigen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, en de zaak is behandeld op basis van meerdere zittingen in 2019.