ECLI:NL:RBOBR:2019:93

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 januari 2019
Publicatiedatum
10 januari 2019
Zaaknummer
01/880132-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging moord en poging doodslag, bewezenverklaring van bedreiging en wapenfeiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 januari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord, poging doodslag en verschillende wapenfeiten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord en doodslag, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het voorhanden hebben van een machinegeweer en munitie. De zaak kwam aan het licht na een schietincident op 18 juni 2018 in Eindhoven, waarbij de woning van een slachtoffer met een machinegeweer werd beschoten. De verdachte en zijn medeverdachte waren vanuit Amsterdam naar Eindhoven gereden met de intentie om de woning te beschieten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie om iemand te doden, aangezien de woning op het moment van de schietpartij onbewoond was. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de omgeving, maar vond dat de straf moest aansluiten bij de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/880132-18
Datum uitspraak: 11 januari 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2000] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] ,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 september 2018, 20 december 2018 en 7 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 augustus 2018.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 20 december 2018 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 juni 2018 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een of meer omwonenden van de [adres 2] en/of andere, zich in de omgeving van de [adres 2] en/of [adres 3] bevindende personen opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven met een vuurwapen (machinegeweer) meermalen, althans eenmaal, op, althans in de richting van de woning [adres 2] te Eindhoven en/of de genoemde perso(o)n(en) heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 juni 2018 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] en/of één of meer andere (tot op heden onbekende) perso(o)n(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door met een vuurwapen (machinegeweer) meermalen, althans eenmaal op, althans in de richting van, de woning van die [slachtoffer] ( [adres 2] ) en/of één of meer andere (tot op heden onbekende) perso(o)n(en) te schieten;
2.
hij op of omstreeks 18 juni 2018 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een vuurwapen van categorie II, te weten een machinegeweer (merk Zastava, model M7OB1, kaliber 7.62x39mm), in elk geval een wapen van categorie II, en/of
munitie van categorie III, te weten één of meer kogelpatro(o)n(en) (kaliber 7.62x39mm), in elk geval munitie van categorie III, voorhanden heeft/hebben gehad;
3.
hij op of omstreeks 18 juni 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, munitie van categorie III, te weten één of meerdere kogelpatro(o)n(en), voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 18 juni 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukpistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en/of afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen en/of met een voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak van feit 1 primair (medeplegen van poging tot moord/doodslag).

De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 18 juni 2018 omstreeks 02.55 uur is de leegstaande woning van [slachtoffer] aan de [adres 2] te Eindhoven met een machinegeweer beschoten.
[medeverdachte] (hierna te noemen: medeverdachte) heeft verklaard met een vuurwapen op genoemde woning te hebben geschoten.
Verdachte ontkent elke betrokkenheid bij de schietpartij.
Verdachte verklaart in zijn eerste verhoor bij de politie op 18 juni 2018 dat hij die dag naar een verjaardag van een zekere [naam 1] was gegaan op 10 minuten afstand van Den Bosch. Hij was daar alleen heen gegaan. Hij was ’s avonds iets na elven uit Amsterdam vertrokken. Op dat feestje is hij pas na middernacht aangekomen en omstreeks 03.00-03.30 uur is hij vertrokken van het feest, samen met nog een persoon uit Amsterdam. Tijdens het feestje zouden twee personen in de door hem geleende auto zijn geweest om hun telefoon op te laden zonder dat hij er zelf bij was. De namen van die twee personen wil hij niet noemen.
Op 27 augustus 2018 verklaart verdachte bij de politie dat het feestje wel in Eindhoven was bij een zekere [naam 1] en zijn vriendin [naam 2] waar hij verder helemaal niets over wil verklaren. Hij heeft de medeverdachte, die ook in Amsterdam woont, niet thuis opgehaald.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 18 juni 2018 naar een feestje in Eindhoven is gegaan. Verdachte verklaart ook dat hij daartoe een auto had geleend van een kennis. Voor het overige beroept verdachte zich op zijn zwijgrecht.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van verdachte niet consistent zijn en dat deze verklaringen voor een belangrijk deel niet worden ondersteund door de bewijsmiddelen en de verklaring van zijn medeverdachte. Bovendien zijn de verklaringen op geen enkele wijze te verifiëren omdat verdachte de namen van betrokkenen die zijn verhaal zouden kunnen bevestigen niet noemt.
Een getuige van de schietpartij, wonende op het adres [adres 4] te Eindhoven, heeft onmiddellijk na het horen van de schoten op 18 juni 2018 een zwarte Fiat Punto zien wegrijden waarin twee personen zaten. Enige tijd daarna is verdachte met de medeverdachte door de politie staande gehouden op de snelweg tussen Eindhoven en Amsterdam. In de auto werd een in een afvalzak verpakt machinegeweer aangetroffen. Verdachte erkent de bestuurder van die auto te zijn geweest, maar zegt niets te weten van de aanwezigheid van het wapen in de auto.
De eigenaar van de zwarte Fiat Punto waarin verdachte is aangehouden, verklaarde tegenover de politie dat verdachte na een telefonische afspraak zijn auto op 18 juni 2018 omstreeks 00.30 uur had meegenomen, dat de door de politie in de auto aangetroffen telefoons niet van hem zijn en dat er geen machinegeweer in de auto aanwezig was op het moment van uitlenen.
Onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut wijst uit dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de hulzen aangetroffen op de [adres 2] te Eindhoven verschoten zijn met het in de Fiat Punto inbeslaggenomen wapen, dan dat die hulzen verschoten zijn met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als het in die Fiat Punto aangetroffen vuurwapen.
Uit onderzoek door de politie van de verkeerscamera’s in Eindhoven blijkt dat de zwarte Fiat Punto waarin verdachte en zijn medeverdachte op 18 juni 2018 zijn aangehouden, volgens registratie van een verkeerscamera die nacht om 02.40 uur via de Kennedylaan Eindhoven binnen rijdt en om 03.00 uur de stad langs dezelfde camera verlaat.
De politie heeft de route van Fiat Punto van de Kennedylaan te Eindhoven tot de plaats van aanhouding nagereden en deed daar 32 minuten over. Uit de registraties van het kenteken van de Fiat Punto door verkeerscamera’s blijkt dat de Fiat Punto over dezelfde route 30 minuten deed.
In de Fiat Punto werd een witte Blackberry aangetroffen. Verdachte heeft verklaard over een witte Blackberry te beschikken.
De in de Fiat Punto aangetroffen Blackberry straalde om 01.23 uur een zendmast aan in Amsterdam, om 02.00 uur in Utrecht en om 03.03 uur straalde de telefoon een zendmast aan in Eindhoven. De bij de medeverdachte inbeslaggenomen telefoon straalt rond voornoemde tijdstippen eveneens deze zendmasten aan.
Daarnaast blijkt uit de uitgelezen gegevens van de in de Fiat Punto aangetroffen iPhone, die gelet op de user accounts op deze telefoon aan verdachte toebehoort, dat met deze telefoon om 01.34 uur de [adres 2] en ook de [adres 2] in Eindhoven wordt opgezocht. Om 02.45 uur wordt de [adres 1] ingevoerd. Om 02.58 wordt een reis aangegeven vanaf Eindhoven naar de [adres 1] (het woonadres van verdachte) in Amsterdam.
Daarnaast is uit telefoongegevens gebleken dat de telefoon van verdachte op 16 juni 2018, omstreeks 07.18 uur, aanstraalde op masten in Eindhoven in de directe nabijheid van de [adres 2] . Verdachte geeft ook hiervoor geen enkele verklaring.
De zus van de medeverdachte heeft tegenover de politie verklaard dat haar broer (medeverdachte) op de avond voorafgaand aan zijn aanhouding door verdachte is opgehaald.
De rechtbank komt op grond van onder meer deze bewijsmiddelen tot de vaststelling dat verdachte samen met zijn medeverdachte, die erkent op de woning [adres 2] te hebben geschoten, als medepleger betrokken is bij de schietpartij.
Forensisch onderzoek heeft uitgewezen dat er glasgordijnen voor de ramen van de woning hingen waardoor niet was te zien of zich iemand in of achter de woning bevond.
[slachtoffer] verbleef die nacht niet op het adres [adres 2] te Eindhoven, maar elders, zo blijkt uit zijn verklaring en volgens hem was de woning op het moment van het schietincident onbewoond.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, mede gelet op de omstandigheid dat de verklaringen van verdachte noch die van de medeverdachte enig inzicht hebben gegeven in het motief voor de schietpartij, volgt niet dat dat verdachte - al dan niet in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachte - tevoren daadwerkelijk het plan had opgevat om willekeurige omwonenden van de [adres 2] of zich in de omgeving daarvan bevindende personen van het leven te beroven. Van boos opzet op het tenlastegelegde kan naar het oordeel van de rechtbank uit de bewijsmiddelen niet blijken.
De vraag is dan of verdachte door zijn handelen het voorwaardelijk opzet heeft gehad
op een poging tot moord dan wel doodslag. In dat geval dient hij zich willens en wetens te hebben blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een dodelijk gevolg zal intreden
.
Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier het volgende vast.
Op grond van forensisch onderzoek blijkt dat bij het schieten op de woning [adres 2] te Eindhoven schoten waren afgevuurd op de garagedeur, de voordeur van de woning en de voorpui/het voorraam van de woonkamer. Van de schoten afgevuurd op de garagedeur en de voorpui/woonkamer drong een aantal kogels dwars door deze ruimtes heen om de woning aan de achterzijde te verlaten. De schoten afgevuurd op de voordeur konden de woning aan de achterzijde niet verlaten door de tussenliggende binnenmuren.
De bewoner, [slachtoffer] , was niet in de woning aanwezig Ook overigens is niet gebleken van de aanwezigheid van personen in de woning op dat moment.
Voorts blijkt uit verklaringen van de omwonende personen dat in aangrenzende percelen in de [adres 2] en de achter de woning [adres 2] gelegen panden aan de straat genaamd [adres 3] , geen kogelinslagen in of bij hun woningen zijn aangetroffen.
Door het Team Forensische opsporing van de politie is ook onderzoek gedaan naar de schootsbanen van de afgevuurde kogels die de woning aan de [adres 2] aan de achterzijde hebben verlaten. Niet is gebleken dat op het moment van het schietincident, omstreeks 03.00 uur in de nacht, zich iemand binnen of nabij de schootsbanen bevond.
Evenmin is gebleken dat de afgevuurde kogels achterliggende schuttingen of woningen
hebben bereikt of dat deze op plekken terecht zijn gekomen waar zij een direct gevaar voor andere personen konden vormen.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan blijken dat er een werkelijk aanwezig aanmerkelijk risico heeft bestaan dat omwonenden van de [adres 2] en/of andere, zich in de omgeving van de [adres 2] en/of [adres 3] bevindende personen, dodelijk zouden worden getroffen door de door de medeverdachte afgevuurde kogels.
De naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans dat iemand het leven zou laten was naar het oordeel van de rechtbank niet aanwezig.
Ook van voorwaardelijk opzet bij verdachte op het tenlastegelegde is daarom geen sprake.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 feit primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging feit 1 subsidiair (bedreiging).

Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting komt de rechtbank
tot het oordeel dat de aard van de tenlastegelegde gedragingen van de verdachte, begaan in vereniging met zijn medeverdachte, in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer] opleveren.
[slachtoffer] is daadwerkelijk van de bedreiging op de hoogte geraakt.
De bedreiging door het schieten op zijn woning met een machinegeweer is van dien aard en onder zodanige omstandigheden gebeurd, dat moet worden aangenomen dat het opzet van verdachte en zijn medeverdachte was gericht op zowel het daadwerkelijk op de hoogte raken van de bedreiging door [slachtoffer] als op het bij die persoon redelijkerwijs doen ontstaan van de vrees dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [slachtoffer] heeft verklaard zich al langere tijd bedreigd te voelen door personen uit het criminele milieu.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
Nadat verdachte en zijn medeverdachte op de snelweg zijn aangehouden bleek dat het machinegeweer waarmee de medeverdachte heeft geschoten in de auto achter de voorstoelen lag.
In de ouderlijke woning van verdachte heeft op 18 juni 2018 een huiszoeking plaatsgevonden. In de slaapkamer van verdachte zijn kogelpatronen en een veerdrukpistool aangetroffen.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
1. op 18 juni 2018 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een vuurwapen (machinegeweer) meermalen in de richting van de woning van die [slachtoffer] te schieten;
2. op 18 juni 2018 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, een vuurwapen van categorie II, te weten een machinegeweer (merk Zastava, model M70B1, kaliber 7.62x39mm),
en/
munitie van categorie III, te weten kogelpatronen (kaliber 7.62x39mm), voorhanden heeft gehad.
3. op 18 juni 2018 te Amsterdam munitie van categorie III, te weten kogelpatronen, voorhanden heeft gehad;
4. op 18 juni 2018 te Amsterdam een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukpistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en/of afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.
Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van feit 1 primair en feit 2, telkens in de zin van medeplegen, en tot bewezenverklaring van feit 3 en feit 4. Hij vordert een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaar met aftrek van voorarrest.
Daarnaast vordert hij de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In de nacht van zondag op maandag 18 juni 2018 wordt in een woonwijk te Eindhoven op een woning aan de [adres 2] een groot aantal schoten afgevuurd met een automatisch vuurwapen (een imitatie van een Kalashnikov aanvalsgeweer).
Verdachte en zijn medeverdachte zijn die nacht samen van Amsterdam naar genoemde woning gereden met dat machinegeweer met de bedoeling die woning te beschieten en daar aangekomen heeft verdachte in de auto gewacht terwijl de medeverdachte daadwerkelijk met het vuurwapen heeft geschoten.
Ter plaatse gekomen constateert de politie dat de woning aan de [adres 2] door in totaal 21 kogels is getroffen.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben kennelijk geen moment getwijfeld om de woning aan de [adres 2] te beschieten. Ze zijn van Amsterdam rechtstreeks naar Eindhoven gereden om op een koelbloedige manier dit feit uit te voeren en zijn direct daarna samen teruggereden in de richting van Amsterdam.
Een dergelijk zeer indringend feit schokt de rechtsorde en dergelijke gedragingen kunnen onder omstandigheden een zeer groot en levensbedreigend gevaar voor anderen vormen. Dat dit gevaar zich in dit geval niet heeft voorgedaan, neemt niet weg dat verdachte zich geen rekenschap heeft te gegeven van de mogelijke gevolgen van het schieten met een dergelijk vuurwapen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De impact van het schietincident op de bewoners in de omgeving van de woning was groot, zoals blijkt uit getuigenverklaringen en heeft geleid tot angst en een grote mate van onrust in de desbetreffende wijk in Eindhoven.
Een delict als het onderhavige veroorzaakt in zijn algemeenheid veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens. Verdachte en zijn medeverdachte hadden een vuurwapen in handen waarmee in één beweging tientallen mensen kunnen worden neergeschoten. De rechtbank acht het zeer zorgwekkend dat verdachte een dergelijk wapen voorhanden heeft gehad en niet heeft geaarzeld om hiermee, samen met zijn medeverdachte, een groot aantal schoten te lossen midden in een woonwijk.
Verdachte heeft geen enkel inzicht verschaft in de achtergrond en motieven van zijn strafbare gedrag.
De rechtbank neemt met betrekking tot de persoon van verdachte de jeugdige leeftijd van verdachte, te weten achttien jaar, in overweging bij het bepalen van de op te leggen straf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten.
De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde en de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. De rechtbank zal deze straf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Ter zitting heeft de raadsvrouw van verdachte een verzoek gedaan tot directe opheffing van de voorlopige hechtenis. Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf wordt dit verzoek afgewezen.

De inbeslaggenomen voorwerpen.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn:
  • met behulp waarvan de onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde feit is begaan of voorbereid, en/of;
  • met betrekking waarmee de onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde feiten zijn begaan,
en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 47, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, en
13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:
T.a.v. feit 1 subsidiair: medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. T.a.v. feit 2: medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een wapen van categorie II,
en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie. T.a.v. feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie. T.a.v. feit 4: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt verdachte de volgende straf en maatregel op:

T.a.v. feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4:- gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van

het Wetboek van Strafrecht waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren;
- onttrekking aan het verkeervan de op de lijst van 12 november 2018 vermelde
inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- drie patronen;
- een verpakking van een Airsoft gun;
- een magazijnhouder;
- een imitatie vuurwapen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. N. Flikkenschild, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op
11 januari 2019.