Perceel [perceelnummer] is door [gedaagden] van [erflaatster] gekocht voor een bedrag van
ƒ 65.875,00. Gedaagden hebben bij dupliek gesteld dat [erflaatster] en [gedaagden] hebben afgesproken dat dit perceel zou worden gekocht tegen een door een taxateur op te geven prijs. Niet gebleken is dat [gedaagden] het perceel voorafgaand aan de verkoop door [erflaatster] hebben laten taxeren, wat gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3.1 is overwogen wel op hun weg had gelegen. Zij hebben aldus niet de marktwaarde van het perceel laten vaststellen maar wel aan [erflaatster] doen voorkomen dat zij een prijs gelijk aan de marktwaarde voor het perceel ontving. Gedaagden hebben gesteld dat uit een brief van [naam] van Derks Taxatie B.V. van 18 september 1999 blijkt dat perceel [perceelnummer] een waarde heeft van ƒ 65.875,00, maar uit de inhoud van die brief volgt niet dat dat de waarde is van het perceel. Die brief houdt immers ten aanzien van perceel [perceelnummer] niet veel meer in dan dat [naam] van de gemeente Valkenswaard opdracht heeft gekregen om grond aan te kopen en dat de gemeente Valkenswaard bereid is om het perceel aan te kopen voor ƒ 65.875,00, gebaseerd op een basisprijs van € 27,50 per m² plus een toeslag wegens zichtlocatie van
ƒ 15,00 per m². Vast staat dat [gedaagden] hiermee niet akkoord zijn gegaan omdat zij die prijs niet marktconform achtten. Ter comparitie heeft [gedaagde sub 2] verklaard dat [gedaagden] het perceel [perceelnummer] hebben gekocht tegen de waarde die de gemeente hanteerde omdat zij toen geen ander richtsnoer hadden en dat zij ervan uitgingen dat zij er van een derde wel meer voor zouden kunnen krijgen. Zoals gedaagden hebben gesteld had de gemeente al op 19 oktober 1999, enkele dagen voor de totstandkoming van de koopovereenkomst tussen [erflaatster] en [gedaagden] op 22 oktober 1999, laten weten bereid te zijn in te stemmen met rechtstreekse verkoop en levering van perceel [perceelnummer] door [gedaagden] aan de door de gemeente beoogde derde. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagden] [erflaatster] erover hebben geïnformeerd dat zij geen taxatie van het perceel hadden laten uitvoeren, dat de prijs die zij [erflaatster] betaalden gebaseerd was op de door de gemeente hanteerde prijs die zij zelf niet marktconform achtten en dat zij zelf ervan uitgingen dat zij het perceel voor een hogere prijs konden verkopen aan een geïnteresseerde derde.
Op grond van het feit dat perceel [perceelnummer] op 31 maart 2000 is verkocht aan de derde aan wie de gemeente dit perceel had toegezegd, wordt vermoed dat het bedrag van ƒ 65.875,00 niet een marktconforme prijs was op het moment van de totstandkoming van de koopovereenkomst tussen [erflaatster] en [gedaagden] Gedaagden hebben hiertegenover verwezen naar het taxatierapport van Van den Berk & Kerkhof van 12 november 1999. Met de inhoud van dat rapport wordt voormeld vermoeden echter niet weerlegd. Niet alleen wordt in dit rapport een hogere waarde genoemd, van ƒ 69.750,00, maar bovendien is bij die taxatie geen rekening gehouden met de omstandigheid dat er voor dit perceel al een concrete geïnteresseerde koper was, te weten de derde was aan wie de gemeente dit perceel had toegezegd. Gedaagden hebben nog gesteld dat de hogere prijs die zij voor perceel [perceelnummer] hebben ontvangen kan worden verklaard vanwege het doorhalen van het kostenverhaalbesluit en het gevolg is van de onderhandelingen met de aangewezen koper, met wie [gedaagden] binnen de door de gemeente gestelde kaders vrijelijk over de hoogte van de prijs konden onderhandelen. Dat er op perceel [perceelnummer] een kostenverhaalbesluit van toepassing was is door eiseressen betwist en door gedaagden niet onderbouwd. Er wordt daarom van uitgegaan dat er van een kostenverhaalbesluit voor dit perceel geen sprake was. Dat de verkoopprijs van ƒ 225.000,00 het resultaat is van onderhandelingen tussen [gedaagden] en de koper doet aan het vermoeden dat het bedrag van ƒ 65.875,00 een niet-marktconforme prijs voor het perceel was, niet af.
De conclusie van het voorgaande is dat [gedaagden] [erflaatster] niet juist en volledig hebben geïnformeerd over de waarde van perceel [perceelnummer] en aan [erflaatster] geen marktconforme prijs hebben betaald. [gedaagden] moeten worden geacht daarmee onrechtmatig te hebben gehandeld tegenover [erflaatster] . Zij zijn gehouden de schade die hiervan het gevolg is te vergoeden.