ECLI:NL:RBOBR:2019:913

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
19 februari 2019
Zaaknummer
01/865138-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met verminderd toerekeningsvatbaarheid en oplegging van TBS met dwangverpleging

Op 20 februari 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 november 2017 in Helmond een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft met een mes in de hals van het slachtoffer gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict, wat werd ondersteund door verschillende psychologische rapporten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar was, maar dat zijn geestelijke toestand wel een rol speelde in zijn gedragingen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes jaar en TBS met dwangverpleging geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van twee jaar op, met de maatregel van TBS met dwangverpleging. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, die blijvende schade had opgelopen. Daarnaast werd een schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de TBS-maatregel noodzakelijk was om de veiligheid van anderen te waarborgen en om de verdachte de benodigde behandeling te bieden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865138-17
Datum uitspraak: 20 februari 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [plaatsnaam 1] ( [land] ) op [1996] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 maart 2018, 14 mei 2018, 6 augustus 2018, 15 oktober 2018, 10 december 2018 en 6 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 januari 2018.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 november 2017 te Helmond, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de nek/hals van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Het tenlastegelegde feit kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

De bewijsmiddelen.

[p. 117]
proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 25 november 2017, inhoudende onder meer, zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van poging doodslag, gepleegd te Helmond op 23 november 2017. Rond 13.00 uur die dag vertelde een baliemedewerkster dat er mensen van de begeleiding stonden, die iemand uit de woning moesten zetten op een adres aan de [straatnaam] te Helmond. Ik dacht nummer [huisnummer] . De mensen van de begeleiding verwachtten mogelijk problemen met deze uitzetting. Ik ben toen samen met mijn collega [collega] en 4 of 5 mensen van de begeleiding naar dat adres gegaan.
De mensen van de begeleiding openden de deur die toegang geeft tot het portiek waar twee kamers waren gevestigd. Toen we voor de deuren stonden bleek dat de bewoner achter de linker deur zijn woning had. De begeleiding riep deze persoon aan om de deur te openen. Ik hoorde dat hij hierop meteen riep: “Nee”. Hierop werd geroepen dat de politie erbij was. Meteen hierna hoorde ik dat het slot van de deur werd gehaald, maar de deur werd niet geopend. Ik stond recht voor de deur. Volgens mij heb ik de deur geopend. Ik zag in de deuropening een man staan. Ik denk dat hij ongeveer een meter van mij vandaan stond.
Ik zag dat hij een kop groter was als ik en dat hij zijn beide armen langs zijn lichaam had hangen. Meteen hierop zette hij een stap naar voren in mijn richting en zonder iets te zeggen stak hij met een van zijn handen naar mijn keel. Ik dacht dat hij mij een klap gaf en voelde op dat moment niet echt iets. Hij trok zijn hand terug van mijn keel en toen zag ik dat daar het lemmet van een mes naar voren stak. Ik schatte de lengte van het lemmet op 10 a 15 centimeter. Ik stapte hierop terug omdat ik toen besefte dat hij me in mijn nek had gestoken. Ik meldde dit meteen aan mijn collega [collega] die schuin achter mij stond. Ik dacht echt dat ik dood zou gaan. Ik ben toen naar beneden gegaan om hulp te waarschuwen. Toen ik weer boven kwam zag ik dat de man die mij had neergestoken op zijn buik op de grond lag.
In het ziekenhuis ben ik meteen geopereerd en bleek dat ik dwars door mijn luchtpijp ben gestoken. In de toekomst moet blijken of mogelijk de zenuwen van mijn stembanden zijn geraakt.
[p. 122]
geneeskundige verklaring C.A. de Groot, chirurg Elkerliek Ziekenhuis, d.d. 24 november 2017, inhoudende onder meer, zakelijk weergegeven:
Medische informatie betreffende [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] .
Datum onderzoek: 23 november 2017.
Uitwendig waargenomen letsel:
4 cm grote steekwond links/midden in de hals waaruit bloed loopt en vals lucht trekt bij hoesten/ademen. Tevens onderhuids lucht.
Er is acuut operatief herstel van een ruim 1½ cm groot defect in de luchtpijp verricht. Stembanden en -zenuwen lijken intact. Restletsel mogelijk: toch heesheid, luchtpijpklachten. Geschatte duur van de genezing: 6 weken.
geneeskundige verklaring Dr. B.R. Klarenbeek, chirurg, d.d. 27 december 2017, inhoudende onder meer, zakelijk weergegeven:
Medische informatie betreffende [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] .
Inwendig steekwond door luchtpijp en slokdarm, waardoor er een verbinding (fistel) is ontstaan tussen deze structuren. Deze fistel is met scopieën vastgesteld. Hopelijk met antibiotica en maagslang genezen. Anders volgt nog een uitgebreide operatie aan de luchtpijp en slokdarm. Kans op blijvend letsel is aanwezig.
[p. 124]
proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam verbalisant 1] d.d. 23 november 2017, inhoudende onder meer, zakelijk weergegeven:
Op 23 november 2017, omstreeks 13.24 uur, vroeg collega [slachtoffer] mij of ik mee wilde gaan naar [straatnaam] [huisnummer] te Helmond. Daar zou een man het huis uitgezet moeten worden. Toen we omstreeks 13.27 uur bij de kamer van verdachte aankwamen, hoorde ik de medewerkster roepen dat de deur open moest. Ik hoorde een mannenstem roepen: rot op, of woorden van deze strekking. Ik hoorde collega [slachtoffer] roepen dat hij rustig moest doen en dat de politie er ook bij was. Ik hoorde de medewerkster zeggen dat zij de deur open ging maken. Ik zag dat de medewerkster de sleutel in het slot stak en deze omdraaide. Ik zag dat de deur met een zwaai naar binnen open getrokken werd. Ik zag een grote, kalende, blanke man in de deuropening staan. Ik zag dat de man recht voor collega [slachtoffer] stond. Ik zag dat de man een slaande beweging, van onderaf richting de keel van collega [slachtoffer] maakte. Ik heb de handen van de man niet gezien. Ik zag dat collega [slachtoffer] achteruit stapte. Ik zag dat hij in elkaar dook en ik hoorde collega [slachtoffer] roepen: Ik ben gestoken, ik ben gestoken in mijn nek. Ik zag dat collega [slachtoffer] terug liep richting de trappenhal. Ik zag dat de man nog in de deuropening stond van zijn kamer. Ik heb niet gezien of hij het mes nog in zijn handen had. Ik zag dit mes pas later. Ik pakte mijn pepperspray en sprayde de man in zijn ogen. Ik hoorde de man schreeuwen. Ik pakte mijn vuurwapen en richtte mijn vuurwapen op de man. Ik riep: Naar de grond, naar de grond. Ik zag dat de man languit op zijn buik ging liggen. Ik zag dat het mes op de grond lag bij de rechtervoet van de verdachte.
[p. 129]
proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam verbalisant 2] d.d. 23 november 2017, inhoudende onder meer, zakelijk weergegeven:
Op 23 november 2017 omstreeks 13.27 uur hoorde ik dat een collega neergestoken was op de [straatnaam] . Toen ik bij collega [slachtoffer] kwam, zag ik dat hij een gapend gat van ongeveer 3 centimeter in de lengte aan de voorzijde van zijn hals had. Ik hoorde collega [slachtoffer] zeggen dat hij gestoken was. Toen hij dit tegen mij zei, hoorde ik dat hij valse lucht trok. Ik hoorde dat hij een soort schorre stem had, met een gorgelend geluid. Ik zag daarbij dat zijn nek helemaal onder het bloed zat. Ik zag tevens dat er bloed uit de hals kwam toen [slachtoffer] tegen mij sprak.
[p. 61]
proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 november 2017, inhoudende onder meer, zakelijk weergegeven:
Ik wist dat ze vandaag zouden komen om mij het huis uit te zetten. Ik was boos.
Het mes dat ik in mijn hand had was mijn zakmes.
Ze stonden weer voor mijn woning en ik hoorde dat ze samen met de politie voor de deur stonden. Ik hoorde dat er gezegd werd: “politie”. Ik deed de deur open en toen deed ik dat en ik zag dat de agent volgens mij zijn hand om zijn nek hield. Vervolgens lag ik op de grond. Mijn ogen branden en ik kon niets zien.
Ik had het mes rechts vast dus ik heb met links de deur geopend.
[p. 75]
proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 november 2017, 12.00 uur, inhoudende onder meer, zakelijk weergegeven:
Ik was heel boos. Als ik verdrietig of boos ben, reageer ik me af op de muur, dan stomp ik daar tegen aan. Dat ontspant.
V: Negen dagen voordat het voorval gebeurde, werd gezegd dat je uit je woning moest.
A: Er gaan allerlei emoties door me heen.
V: Welke?
Niet blij?
A: Nee
V: Verdrietig?
A: Ja op een bepaalde manier omdat ik weg moet, boos omdat ik me in de steek gelaten voelde door de begeleiders omdat ik weg moest. Ik kon nergens heen. Stress, wanhopig, verdrietig, zenuwachtig. Bijna alles behalve blij.
V: Het wordt je aangezegd, je bent boos, wanhopig, gestrest enz. Blijft die emotie hetzelfde, bouwt het op of wordt het minder?
A: Het bouwt op. Ik kan er niks aan veranderen. Normaal bouwt het af als ik tegen de muur sla. Maar nu kon ik er niets aan veranderen.
V: Word je dan nog bozer dan dat je al was?
A: Mijn slechte gevoelens gingen verder omhoog toen ze aan de deur stonden.
V: Welke slechte gevoelens?
A: Die ik net benoemd heb, alles behalve blij.
V: Was je toen pissig?
A: niet op hun persoonlijk, maar wel dat ik doordraaide. Ik was letterlijk en figuurlijk doorgedraaid en weet amper wat er is gebeurd. Ik heb geen emoties meer. Dan is het leeg in mijn hoofd. Ik weet niet meer wanneer ik het mes heb gepakt.
Bewijsoverweging.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 23 november 2017 te Helmond, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de hals van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet strafbaar is, omdat verdachte ten tijde van het begaan van het feit ontoerekeningsvatbaar was.
De rechtbank verwerpt dit standpunt van de verdediging. Aan de hand van de inhoud van de hierna nader te bespreken rapporten met betrekking tot de persoon van de verdachte zal de rechtbank hieronder oordelen dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was toen hij het feit pleegde. Als deze rapporten worden gelezen in samenhang met de door verdachte afgelegde verklaringen - hoe summier ook - over het door hem gepleegde feit acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar was.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar alsmede de maatregel van TBS met dwangverpleging.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman voert aan dat verdachte een gevangenisstraf verwacht, maar hij verzet zich tegen de maatregel van TBS. De raadsman is van oordeel dat de maatregel van TBS een te verregaande maatregel is en bepleit een minder zware maatregel, waarbij een TBS met voorwaarden een mogelijkheid zou kunnen zijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit.
Verdachte heeft op 23 november 2017 het slachtoffer [slachtoffer] met een mes in de hals gestoken, waarbij het slachtoffer een inwendige steekwond door de luchtpijp en slokdarm heeft opgelopen. Dit is een zeer ernstig feit. Verdachte heeft door zijn gedraging een zeer groot en levensbedreigend gevaar voor het slachtoffer in het leven geroepen. [slachtoffer] heeft het gelukkig overleefd, maar deze steekwond had voor hetzelfde geld dodelijk kunnen zijn. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Voor [slachtoffer] , zijn echtgenote en zijn jonge kinderen is dit een zeer traumatische gebeurtenis geweest. [slachtoffer] heeft ook een langdurig (en moeizaam) medisch traject achter de rug en het is nog altijd niet duidelijk of zijn stembanden volledig kunnen herstellen en welke gevolgen dit zal hebben voor zijn baan als politieagent. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan.
De persoon van verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 januari 2019, waaruit blijkt dat verdachte in 2012 door de kinderrechter is veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling. Uit een onderzoeksrapport van het Bijzonder Jeugdwerk Brabant van oktober 2012 dat bij het dossier van de politie is gevoegd, blijkt dat verdachte destijds zijn broertje met een schaar heeft gestoken.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de volgende rapporten die over verdachte zijn opgemaakt.
Het voorgenoemde onderzoeksrapport van Bijzonder Jeugdwerk Brabant. In dit rapport is onder meer het volgende weergegeven:
Verdachte liet al op jonge leeftijd ernstige woede-uitbarstingen zien, met extreem acting-out gedrag. Hij had te kampen met gevoelens van boosheid, depressie en tekortschieten en had moeite deze gevoelens te uiten. Uit diverse onderzoeken werd bij verdachte een reactieve hechtingsstoornis vastgesteld. Deze hechtingsproblematiek leek verweven te zijn in zijn persoonlijkheid, waardoor er sprake was van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met schizoïde kenmerken.
Het rapport van N. van der Weegen, GZ-psycholoog, d.d. 2 februari 2018. In dit rapport is onder meer het volgende weergegeven:
Betrokkene gaf aan niet mee te willen werken aan het onderzoek, omdat hij mensen altijd op afstand houdt en hij dit lekker veilig vindt. Op grond hiervan acht rapporteur het zeer aannemelijk dat sprake is van een weigering op pathologische gronden. Er lijkt sprake van een stoornis die maakt dat betrokkene zich genoodzaakt of prettig voelt anderen op afstand te houden.
Het rapport van R.J.A. van Helvoirt, GZ-psycholoog en H.S. Roelfsema, arts-assistent in
opleiding tot psychiater, onder supervisie van A.E. Grochowska, psychiater, allen
verbonden aan het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, d.d. 30 oktober 2018. In dit rapport is
onder meer het volgende weergegeven:
Uit verschillende vertaalde verslagen van behandelingen bij het Psychiatrisch
Consultatiebureau voor Kinderen en jeugdigen in [plaatsnaam 2] (Rb. [land] ) komt naar voren dat
betrokkene vanaf de kleuterleeftijd in zorg was vanwege stoornissen in zijn ontwikkeling.
Betrokkene was vanaf 2003 in dagbehandeling in het plaatselijke ziekenhuis en werd in
2005 opnieuw opgenomen. Als diagnose werd “ernstige emotionele stoornissen en
gedragsstoornissen” alsmede ADHD gesteld. Agressie was al vanaf de kindertijd aanwezig.
In verschillende rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming uit 2011 en 2012 werd
verwezen naar een diagnostisch onderzoek uit 2008, uitgevoerd in [land] . Er zou toentertijd
een reactieve hechtingsstoornis van het geremde type en ouder-kind relatieproblematiek
zijn geclassificeerd. Dit is een stoornis voortkomend uit vroegkinderlijke verwaarlozing.
In die periode was bij betrokkene sprake van agressie die hij onvoldoende onder controle
had. Daarnaast was er sprake van emotionele problemen in de vorm van angsten, een laag
zelfbeeld en weinig vertrouwen in anderen. Hij had moeite met sociale situaties en was
prikkelbaar en had depressieve symptomen.
Betrokkene werd in 2012 onderzocht door een orthopedagoog en een
gezondheidspsycholoog voor persoonlijkheidsdiagnostiek in het kader van advisering voor
toekomstige hulpverlening. Hij was op dat moment 16 jaar oud en verbleef in een open
leefgroep van BJ Brabant. De reactieve hechtingsstoornis op vroege leeftijd werd opnieuw
bevestigd en een chronische posttraumatische stressstoornis geclassificeerd. Met betrekking
tot persoonlijkheidsproblematiek werd een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling (een
gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling waarbij de onderzochte nog te jong is om van een
persoonlijkheidsstoornis te spreken) met schizoïde trekken genoemd.
Zijn empathisch vermogen was volgens onderzoekers ondermaats ontwikkeld, waardoor de
emotionele gewetenscomponent niet geïnternaliseerd was. De onderzoekers zagen met name
risico op het schenden van normen en waarden vanuit impulsiviteit, prikkelbaarheid en
reactieve ingehouden agressie.
Betrokkene heeft beperkt medewerking verleend aan het huidige onderzoek, zodat het niet
mogelijk was een volledig diagnostisch onderzoek uit te voeren.
De onderzoekers vermoeden dat de weigering ten dele pathologisch van aard is.
In het huidige onderzoek komen uit de observaties op de afdeling en contacten met de
onderzoekers verschillende aanwijzingen naar voren voor het bestaan van psycho-pathologie. Het meest op de voorgrond staan problemen in de sociale interactie en wantrouwen naar anderen.
Uit het milieuonderzoek blijkt dat er bij betrokkene vanaf jonge leeftijd sprake was van problematisch gedrag. Al vanaf kleuterleeftijd was betrokkene in beeld bij psychiatrische instellingen vanwege emotionele en gedragsstoornissen (waaronder agressie), waarbij op latere leeftijd daarnaast ook sprake was van internaliserende problematiek, zoals somberheidsklachten en een laag zelfbeeld. De klachten werden destijds geclassificeerd als hechtingsstoornis op de kinderleeftijd, van het geremde type en chronische posttraumatische stressstoornis. Uit collaterale informatie blijkt tevens dat betrokkene de afgelopen jaren verminderd functioneerde op verschillende levensgebieden. Kortom, het beeld dat uit alle voorhanden zijnde informatie naar voren komt, is dat van een jongeman die al vanaf vroege leeftijd gedragsproblemen laat zien en nimmer in staat is geweest om sociaal maatschappelijk adequaat te functioneren op veel belangrijke levensgebieden.
Op basis van de vroeg ontstane psychopathologie, het langdurig disfunctioneren op verschillende leefgebieden en de observaties op de afdeling kan worden gesteld dat er sprake is van psychopathologie in de vorm van een gebrekkige ontwikkeling en/of een ziekelijke stoornis.
In een rapport van het psychologisch onderzoek dat in 2012 werd uitgevoerd werd gesproken van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling (een stagnatie in de persoonlijkheidsontwikkeling). Er is bij de onderzoekers geen informatie beschikbaar die erop wijst dat betrokkene sinds dat onderzoek een herstel in persoonlijkheidsontwikkeling heeft doorgemaakt.
De pathologie die bij betrokkene aanwezig is, was ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig.
Betrokkene gaf geen zicht op zijn belevingswereld en was niet bereid met de onderzoekers te spreken over het tenlastegelegde. De onderzoekers stellen dat in de specifieke situatie van het ten laste gelegde, het ondenkbaar is dat betrokkene volledig vrij was in zijn gedrags-keuzes en gedragingen. In het licht van de eerder vastgestelde hechtingsproblematiek en het geobserveerde wantrouwen naar anderen is het waarschijnlijk dat de situatie bij betrokkene heeft geleid tot een hoog stressniveau met beperkingen in zijn handelingsvrijheid tot gevolg. Niet duidelijk is of betrokkene nog over alternatieve gedragskeuzes beschikte.
De deskundigen onthouden zich van een advies omtrent de mate van toerekening door de (diagnostische) beperkingen van het onderzoek nu niet precies duidelijk is geworden op welke manier en in welke mate betrokkene in zijn keuzemogelijkheden werd beperkt ten tijde van het ten laste gelegde.
De reclassering heeft bij brief van 6 november 2018 laten weten dat verdachte niet wil meewerken aan het opstellen van een reclasseringsrapportage.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke straf of maatregel aan verdachte moet worden opgelegd.
Gelet op het rapport van de psycholoog N. van Weegen dat verdachte deelname aan het psychologisch onderzoek heeft geweigerd en de rapportage van het Pieter Baan Centrum dat verdachte zeer beperkt heeft meegewerkt aan het onderzoek, is de rechtbank van oordeel dat verdachte als een zogeheten weigerende observandus moet worden aangemerkt, als bedoeld in artikel 37, derde lid van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, maakt het mogelijk dat ook aan een weigerende observandus een terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd. De eis van een volwaardig multidisciplinair onderzoek geldt in een dergelijk geval niet. Ook bij een weigerende observandus blijft evenwel vereist dat wordt vastgesteld dat bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het plegen van het feit en dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van de tbs-maatregel eist.
Ten aanzien van de vraag of aan deze voorwaarden is voldaan en of de TBS-maatregel in het onderhavige geval een passende maatregel is, oordeelt de rechtbank als volgt.
De rechtbank hecht in het bijzonder waarde aan het hiervoor genoemde rapport van het Pieter Baan Centrum van 30 oktober 2018, waaruit blijkt dat bij verdachte sprake is van psychopathologie in de vorm van een gebrekkige ontwikkeling en/of een ziekelijke stoornis.
Voorts acht de rechtbank van belang het rapport van het psychologisch onderzoek uit 2012 waarin werd gesproken van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling bij verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat het rapport van het Pieter Baan Centrum op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de bevindingen en conclusies van de deskundigen goed zijn onderbouwd. De rechtbank verenigt zich hiermee en maakt deze tot de hare.
Hoewel de deskundigen van het Pieter Baan Centrum in hun rapport met betrekking tot de toerekenbaarheid van het ten laste gelegde feit geen standpunt in hebben kunnen nemen, acht de rechtbank het aannemelijk dat het bewezenverklaarde feit verdachte, gelet op de bij hem aanwezige stoornis, in verminderde mate moet worden toegerekend.
Aangezien uit het rapport van het Pieter Baan Centrum kan worden afgeleid dat het door verdachte gepleegde delict begaan is vanuit zijn stoornis en gelet op de eerdere veroordeling voor een geweldsdelict waarbij verdachte een ander heeft gestoken met een schaar, kan worden geconcludeerd dat zonder behandeling het gevaar voor recidive aanzienlijk is. Teneinde de maatschappij hiertegen te beschermen zal de afdoening van de strafzaak een zo groot mogelijke garantie moeten inhouden dat verdachte behandeld wordt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat behandeling en begeleiding in een strak en gedwongen kader geïndiceerd is. De rechtbank ziet dan ook geen andere mogelijkheid dan om de terbeschikkingstelling van verdachte te gelasten en daarbij te bepalen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van een TBS met voorwaarden, nu het, gelet op de weigerende houding van verdachte mee te werken aan onderzoeken, niet reëel is dat verdachte daaraan zal meewerken en het, door het gebrek aan medewerking door verdachte, ook niet mogelijk is om passende bijzondere voorwaarden te verbinden aan een TBS met voorwaarden.
Het door verdachte begane feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist de oplegging van deze maatregel. Nu de TBS-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, is sprake van ongemaximeerde TBS als bedoeld in artikel 38e Sr en kan de totale duur van de op te leggen maatregel om die reden een periode van vier jaar te boven gaan.
Daarnaast acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk. Het feit heeft een grote impact gehad, niet alleen op het slachtoffer en zijn gezin, maar ook op de collega’s van het slachtoffer. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte en met het feit dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Verder heeft de rechtbank bij de strafoplegging, anders dan de officier van justitie, het feit dat verdachte een agent heeft neergestoken, niet meegewogen als strafverzwarende omstandigheid. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte gepaard ging met een verhoogd stressniveau als gevolg van de aanstaande uithuisplaatsing en in die zin niet bewust gericht was op een agent, maar dit ook een ander had kunnen treffen die ter plaatse bij de deuropening stond.
Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar op zijn plaats. De rechtbank merkt in dat kader ook op dat zij het ook van groot belang acht dat de TBS-behandeling van de nog jonge verdachte, een behandeling die gelet op de bevindingen in het PBC-rapport naar verwachting van de rechtbank een geruime tijd zal duren, spoedig aanvang kan vinden.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De benadeelde partij [slachtoffer] verzoekt een schadevergoeding van € 17.089,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Deze vordering heeft voor een bedrag van € 2.089,30 betrekking op materiële schade en voor een bedrag van € 15.000,-- betrekking op immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt primair de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, omdat de gevorderde schade te complex is. Subsidiair verzoekt de raadsman de immateriële schade te matigen; de materiële schade wordt niet betwist.
Beoordeling.De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schadevergoeding van € 2.089,30 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en geheel kan worden toegewezen.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding acht de rechtbank een bedrag van € 12.500,-- toewijsbaar.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, omdat zij van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 24c, 27, 36f, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

poging tot doodslag verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straf en maatregelen.
Gevangenisstrafvoor de duur van 2 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.

Maatregel van schadevergoedingvan EUR 14.589,30 subsidiair 107 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 14.589,30 (zegge: veertienduizend vijfhonderdnegenentachtig euro en dertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 107 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 12.500,-- immateriële schadevergoeding en EUR 2.089,30 materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van EUR 14.589,30 (zegge: veertienduizend vijfhonderdnegenentachtig euro en dertig cent), te weten EUR 12.500,-- immateriële schadevergoeding en EUR 2.089,30 materiële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J. Bokhorst, voorzitter,
mr. M. Viering en mr. J.J.A. Donkersloot, leden,
in tegenwoordigheid van L.M.E. de Roo, griffier,
en is uitgesproken op 20 februari 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, genummerd 2017240943, aantal pagina’s: 200. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.