ECLI:NL:RBOBR:2019:7824

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2019
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
WR 19/037
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in kort geding met herhaald verzoek tot wraking

Op 22 november 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een wrakingszaak (zaaknummer WR 19/037). Verzoekers, die betrokken zijn bij een kort geding met rolnummer 7988553 CV EXPL 19-7866, hebben de rechter, mr. J.J. Janssen, gewraakt. Dit verzoek volgde op eerdere wrakingsverzoeken (WR 19/031 en WR 19/032) die door de wrakingskamer op 24 oktober 2019 waren afgewezen. De verzoekers hebben in hun nieuwe wrakingsverzoek opnieuw dezelfde gronden aangevoerd als in de eerdere verzoeken, zonder nieuwe feiten of omstandigheden aan te dragen die na de eerdere verzoeken aan hen bekend zijn geworden.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de verzoekers misbruik maken van het wrakingsinstrument door herhaaldelijk dezelfde gronden aan te voeren. Artikel 37, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat niet toe dat een volgend verzoek tot wraking van dezelfde rechter in behandeling wordt genomen, tenzij er nieuwe feiten of omstandigheden zijn. Aangezien de verzoekers geen nieuwe elementen hebben ingebracht, heeft de wrakingskamer hen niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek.

De wrakingskamer heeft bovendien bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekers gericht tegen de rechter in het kort geding niet meer in behandeling zal worden genomen, omdat dit gebruik van het wrakingsinstrument niet in overeenstemming is met de bedoeling ervan en de voortgang van de procedure frustreert. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANKOOST-BRABANT
Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 19/037
Beslissing van 22 november 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
1. [verzoekster] , gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: [verzoekster] );
2.
[verzoekster], wonende te [woonplaats] (Pakistan) (hierna: [verzoekster] )
tezamen: verzoekers
(gemachtigde: [naam 1] ),
strekkende tot de wraking van
mr. J.J. Janssen,
rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

Bij de rechtbank is een kort geding aanhangig met zaak-/rolnummer 7988553 CV EXPL
19-7866. Verzoekers zijn in die zaak eisers en worden in die zaak bijgestaan door
[naam 1] . Gedaagden zijn de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam 2] B.V. (hierna: [naam 2] ), de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam 2] B.V. (hierna: [naam 2] ) en de coöperatie [naam 2] . (hierna: [naam 2] ).
Het kort geding is door de rechter behandeld tijdens de zitting van 30 september 2019. Aan het eind van die zitting heeft de rechter (de gemachtigden van) partijen meegedeeld dat op
7 oktober 2019 vonnis zal worden gewezen.
Bij brief van 30 september 2019 heeft [verzoekster] de rechter gewraakt. Dit verzoek, dat bij e-mail van 1 oktober 2019 is aangevuld, is geregistreerd onder zaaknummer WR 19/031. Bij faxbericht van 3 oktober 2019 heeft [verzoekster] de rechter gewraakt. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer WR 19/032.
Bij beslissing van 24 oktober 2019 heeft de wrakingskamer (in die zaak bestaande uit de rechters mr. J.W. Brunt, mr. A.H.J.J. van de Wetering en mr. C.T.C. Wijsman) de wrakingsverzoeken afgewezen.
Bij brief van 29 oktober 2019 heeft de rechtbank partijen in het kort geding meegedeeld dat op 11 november 2019 vonnis zal worden gewezen.
Bij faxbericht van 8 november 2019 hebben verzoekers de rechter opnieuw gewraakt.
2. De beoordeling van het wrakingsverzoek
2.1
De wrakingskamer zal zonder nader onderzoek en zonder dat verzoeker in de gelegenheid is gesteld om zich tijdens een mondelinge behandeling ter zitting over het verzoek uit te laten, uitspraak doen, omdat er sprake is van kennelijke niet-ontvankelijkheid op grond van de hierna genoemde overwegingen.
2.2.
Artikel 37, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van dezelfde rechter niet in behandeling wordt genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.3
De wrakingskamer stelt vast dat verzoekers met het wrakingsverzoek van 8 november 2019 opnieuw de gang van zaken tijdens de zitting van 30 september 2019, de opmerkingen en gedragingen van de rechter tijdens die zitting en de (processuele) beslissingen die hij tijdens die zitting heeft genomen aan de orde stellen. Over de in dit verband voorgedragen feiten of omstandigheden heeft de wrakingskamer in zijn beslissing van 24 oktober 2019 (zaken WR 19/031 en WR 19/032) al een oordeel gegeven. Gelet op het bepaalde in artikel 37, vierde lid, Rv verklaart de wrakingskamer verzoekers daarom niet-ontvankelijk in hun verzoek.
2.4
Verzoekers hebben in het kort geding de rechter tweemaal gewraakt. Na de beslissing op het eerste wrakingsverzoek (zaken WR 19/031 en WR 19/032), hebben verzoekers de rechter opnieuw gewraakt op – in de kern genomen – dezelfde gronden als waarover de wrakingskamer eerder heeft geoordeeld. Bij brief van 29 oktober 2019 is verzoekers meegedeeld dat op maandag 11 november 2019 in het kort geding vonnis zal worden gewezen. Pas op vrijdagavond (omstreeks 20:45 uur) 8 november 2019 hebben verzoekers het onderhavige, tweede wrakingsverzoek ingediend. Naar het oordeel van de wrakingskamer gebruiken verzoekers het middel van wraking dan ook voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan de voortgang van het kort geding te frustreren. Daarmee is sprake van misbruik. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekers gericht tegen de rechter in het kort geding, al dan niet tezamen, niet meer in behandeling zal worden genomen.

3.De beslissing

De wrakingskamer:
  • verklaart verzoekers niet ontvankelijk in hun wrakingsverzoek;
  • bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekers gericht tegen de rechter in het kort geding, al dan niet tezamen, niet meer in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, mr. B.C.W. Geurtsen - van Eeden en mr. E.J.C. Adang, leden, en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat
geenvoorziening open (artikel 39 lid 5 Rv)