Op 22 november 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een wrakingszaak (zaaknummer WR 19/037). Verzoekers, die betrokken zijn bij een kort geding met rolnummer 7988553 CV EXPL 19-7866, hebben de rechter, mr. J.J. Janssen, gewraakt. Dit verzoek volgde op eerdere wrakingsverzoeken (WR 19/031 en WR 19/032) die door de wrakingskamer op 24 oktober 2019 waren afgewezen. De verzoekers hebben in hun nieuwe wrakingsverzoek opnieuw dezelfde gronden aangevoerd als in de eerdere verzoeken, zonder nieuwe feiten of omstandigheden aan te dragen die na de eerdere verzoeken aan hen bekend zijn geworden.
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de verzoekers misbruik maken van het wrakingsinstrument door herhaaldelijk dezelfde gronden aan te voeren. Artikel 37, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat niet toe dat een volgend verzoek tot wraking van dezelfde rechter in behandeling wordt genomen, tenzij er nieuwe feiten of omstandigheden zijn. Aangezien de verzoekers geen nieuwe elementen hebben ingebracht, heeft de wrakingskamer hen niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek.
De wrakingskamer heeft bovendien bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekers gericht tegen de rechter in het kort geding niet meer in behandeling zal worden genomen, omdat dit gebruik van het wrakingsinstrument niet in overeenstemming is met de bedoeling ervan en de voortgang van de procedure frustreert. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.