In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 19 september 2019 een wrakingsverzoek van verzoeker afgewezen. Verzoeker had eerder, op 27 november 2018, een wrakingsverzoek ingediend tegen rechter W.M. Callemeijn, dat op 16 april 2019 was afgewezen. Het huidige verzoek is gebaseerd op dezelfde feiten en omstandigheden als het eerdere verzoek. De wrakingskamer oordeelt dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die na het eerdere verzoek aan hem bekend zijn geworden. De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker het wrakingsinstrument heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is bedoeld, namelijk om de voortgang van de civiele procedure te frustreren. Dit leidt tot de conclusie dat er sprake is van misbruik van het wrakingsinstrument. De rechtbank verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek en bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.