ECLI:NL:RBOBR:2019:7819

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
WR 19/028
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens misbruik van het wrakingsinstrument in civiele procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 19 september 2019 een wrakingsverzoek van verzoeker afgewezen. Verzoeker had eerder, op 27 november 2018, een wrakingsverzoek ingediend tegen rechter W.M. Callemeijn, dat op 16 april 2019 was afgewezen. Het huidige verzoek is gebaseerd op dezelfde feiten en omstandigheden als het eerdere verzoek. De wrakingskamer oordeelt dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die na het eerdere verzoek aan hem bekend zijn geworden. De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker het wrakingsinstrument heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is bedoeld, namelijk om de voortgang van de civiele procedure te frustreren. Dit leidt tot de conclusie dat er sprake is van misbruik van het wrakingsinstrument. De rechtbank verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek en bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANKOOST-BRABANT
Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 19/028
Beslissing van 19 september 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. W.M. Callemeijn,
rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

Verzoeker is eiser in de bij deze rechtbank aanhangig gemaakte civiele procedure (kanton) met zaaknummer 7194097 CV EXPL 18-7463. In die procedure heeft de rechter op verzoek van verzoeker op 14 augustus 2019 een getuigenverhoor gehouden. Verzoeker was hierbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. A.P. van Knippenbergh.
Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft verzoeker tijdens het getuigenverhoor gedreigd met het wraken van de rechter en heeft hij er voor gekozen om de zitting niet meer bij te wonen en te vertrekken.
Verzoeker heeft de rechter bij brief van 17 augustus 2019 gewraakt.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
In zijn brief van 17 augustus 2019 heeft verzoeker het volgende vermeld:
“Afgelopen woensdag ben ik weer voor rechter Callemeijn verschenen, nadat ik hem eerder gewraakt had wegens zijn lachonieke optreden. Bij de wrakingskamer (steeds dezelfde rechters) heb ik de voorzitter en de bloempotten ernaast ook gewraakt, omdat zij zeer partijdig waren, niet de zaak objectief behandelde en in een samenhangend onderling verband gezien een packt gesloten hadden om mijn verzoek te kunnen afwijzen. Deze zaak werd ook op onprofessionele wijze beeindigd, met andere woorden, ik raakte kant noch wal bij deze rechters. Niet vreemd, want ook deze rechters heb
ik in de loop van de voorgaande jaren verschillende keren gehad en dat liep ALTIJD negatief voor me af. Uw rechtbank ziet niet in, dat dit niet werkt voor de verzoeker. Ik krijg zo geen eerlijk proces en ik vind ook dat Callemeijn de woensdag weer lachoniek deed, mij schoffeerde, minachte en de rechtsorde ver-onachtzaamde. Ik ben opgestapt, want ik voelde de bui al hangen. Verzoek van mij is dan ook, vervangen van de rechter en de zaak niet meer in Eindhoven te laten plaats vinden, maar op een andere rechtbank.”

3.De beoordeling van het wrakingsverzoek

3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
In de onder ‘Procesverloop’ vermelde civiele procedure heeft verzoeker de rechter eerder op 27 november 2018 gewraakt. Dat wrakingsverzoek is bij beslissing van 16 april 2019 (WR 18/033) afgewezen. Daarbij overwoog de wrakingskamer het volgende:
“3.2. De klachten van verzoeker betreffen in wezen de manier waarop hij door de rechter is bejegend. In de stukken spreekt verzoeker over een laconieke houding respectievelijk opstelling maar naar de wrakingskamer begrijpt uit de toelichting bedoelt verzoeker daarmee dat de rechter zich onverschillig tegenover hem toonde en dat hij daarmee (de schijn van) vooringenomenheid tegenover verzoeker aan de dag legde. De enkele omstandigheid dat de rechter bij de behandeling een zekere afstandelijkheid en onaangedaanheid jegens partijen aan de dag legt levert geen aanwijzing op voor (de schijn van) vooringenomenheid. Bijkomende concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze (wijze van) bejegening (de schijn van) partijdigheid van de rechter besloten ligt, zijn evenmin gesteld en ook niet gebleken.
De wrakingskamer ziet, gelet op het verloop van de zitting, zoals blijkend uit het proces-verbaal en de door verzoeker overgelegde transcriptie daarvan, onvoldoende aanwijzingen dat de rechter jegens verzoeker vooringenomen is dan wel dat verzoekers vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Dat het proces-verbaal geen melding maakt van de uitwisseling tussen verzoeker en de rechter met betrekking tot de door verzoeker aan de orde gestelde laconieke houding van de rechter maakt dat niet anders. Een proces-verbaal is immers geen letterlijke maar een beknopte en zakelijke weergave van hetgeen ter zitting is besproken. Ten overvloede wijst de wrakingskamer er nog op dat de rechter verzoeker heeft toegelaten tot bewijslevering, waaruit kan blijken dat de rechter de stellingen van verzoeker serieus heeft genomen.”
3.3
Artikel 37 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter niet in behandeling wordt genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden. Ingeval van misbruik van het instrument van wraking kan bepaald worden dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen (artikel 39 lid 4 Rv).
3.4
Artikel 9.1, aanhef en onder e, van het Wrakingsprotocol van deze rechtbank bepaalt dat de wrakingskamer het verzoek tot wraking wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid kan afwijzen indien het een volgend verzoek ten aanzien van eenzelfde rechter of kamer betreft, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.5
Gelet op de wijze waarop verzoeker het wrakingsverzoek in zijn brief van 17 augustus 2019 heeft gemotiveerd stelt de wrakingskamer vast dat verzoeker dat verzoek baseert op dezelfde omstandigheden, die hij ten grondslag heeft gelegd aan het eerdere wrakingsverzoek van 27 november 2018, dat is afgewezen bij beslissing van 16 april 2019. Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden voorgedragen die hem pas na het eerdere verzoek bekend zijn geworden. Dit betekent dat het wrakingsverzoek al om die reden niet toewijsbaar is. Aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek komt de wrakingskamer daarom niet toe.
3.6
Verzoeker heeft tweemaal een wrakingsverzoek ingediend tegen dezelfde rechter in dezelfde zaak. Het eerste verzoek is afgewezen en aan het tweede verzoek heeft verzoeker geen nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd. De wrakingskamer oordeelt dat onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat het wrakingsinstrument is gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan de voortgang van de onder ‘Procesverloop’ bedoelde civiele procedure te frustreren. Om die reden is de wrakingskamer van oordeel dat sprake is van misbruik van het wrakingsinstrument. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
  • verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek;
  • bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, mr. V.R. de Meyere en mr. M.L.W.M. Viering, leden, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.