ECLI:NL:RBOBR:2019:7815

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
WR 19/022
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot onpartijdigheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 12 september 2019 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekster tegen mr. G.H. de Heer-Schotman, die als rechter betrokken was bij de behandeling van de hoofdzaak met zaaknummer SHE 19/551 BELEI V96. Het wrakingsverzoek was ingediend op 17 juli 2019 en betrof de stelling dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. Verzoekster voerde aan dat de rechtbank een verweerschrift van het Openbaar Ministerie te laat had ontvangen en dit niet tijdig aan haar had doorgegeven, wat volgens haar een schending van haar rechten inhield. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 29 augustus 2019, waarbij verzoekster haar standpunt nader toelichtte. De rechter had echter al aangegeven niet aanwezig te zullen zijn bij de zitting en had haar standpunt schriftelijk naar voren gebracht.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de door verzoekster aangevoerde gronden voornamelijk betrekking hebben op procedurele handelingen die vóór de zitting hebben plaatsgevonden. De wrakingskamer oordeelde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trokken. De rechter moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid, wat in dit geval niet aan de orde was. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en stelde vast dat verzoekster zich schuldig had gemaakt aan misbruik van het wrakingsmiddel, aangezien zij de rechter nu tweemaal ten onrechte had gewraakt. De wrakingskamer besloot dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in de hoofdzaak niet in behandeling zou worden genomen als het gebaseerd was op eerder aangevoerde gronden.

De beschikking werd openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 19/022
Beschikking van 12 september 2019
in de zaak van
[verzoekster] ,
verzoekster,
tegen
mr. G.H. DE HEER-SCHOTMAN,
in haar hoedanigheid van rechter in de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van de zaak met zaaknummer: SHE 19/551 BELEI V96.
Partijen zullen hierna respectievelijk verzoekster en de rechter worden genoemd.

1.Procesverloop

1.1.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift van 17 juli 2019;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 14 augustus 2019 op het wrakingsverzoek;
  • de brief van verzoekster van 23 augustus 2019 in antwoord op de reactie van de rechter;
  • de beschikking van de wrakingskamer van deze rechtbank van 3 juni 2019 (zaaknummer WR 19-014), waarbij een eerder verzoek van verzoekster tot wraking van de rechter in dezelfde hoofdzaak is afgewezen.
  • het dossier in de hoofdzaak.
1.2.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2019.
Verzoekster is in persoon verschenen en heeft haar wrakingsverzoek nader toegelicht.
In haar schriftelijke reactie heeft de rechter voorafgaand aan de zitting al aangegeven dat zij niet bij de behandeling van deze zaak aanwezig zal zijn. In die schriftelijke reactie heeft de rechter wel haar standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek naar voren gebracht.
De wederpartij van verzoekster in de hoofdzaak is uitgenodigd, maar niet ter zitting verschenen.

2.Het verzoek en de reactie van de rechter

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de procedure met zaaknummer SHE 19/551 BELEI V96. Verzoekster heeft betoogd dat de rechter niet onpartijdig is. Ter onderbouwing van dit wrakingverzoek, heeft verzoekster - kort samengevat - gewezen op de volgende feiten en omstandigheden.
De rechtbank heeft in de hoofdzaak het verweerschrift van het Openbaar Ministerie (verder: het OM) in ontvangst genomen, terwijl het te laat is ingediend. De rechtbank heeft dit verweerschrift vervolgens per brief van 16 april 2019 aan verzoekster toegestuurd, zonder een ontvangstbewijs van dat verweerschrift. Verzoekster heeft de rechtbank vele malen gevraagd om een bewijs van ontvangst van het verweerschrift. Verzoekster is pas bij brief van 8 juli 2019 van de rechtbank in kennis gesteld van de aanbiedingsbrief van 16 april 2019 van het OM bij het verweerschrift. De rechtbank heeft die aanbiedingsbrief echter al vanaf 16 april 2019 in haar bezit. Het is voor verzoekster onduidelijk waarom de rechtbank haar die aanbiedingsbrief niet eerder heeft toegestuurd, ondanks haar vele verzoeken daaromtrent. De rechtbank heeft volgens verzoekster een strafbaar feit gepleegd door niet al op 16 april 2019 de aanbiedingsbrief door te sturen. De rechter heeft deze misdaad van valsheid in geschifte door het OM in de doofpot willen stoppen. De rechtbank heeft dit strafbare feit vervolgens verborgen gehouden tot 8 juli 2019.
2.2.
De rechter heeft aangegeven niet in de wraking te berusten en heeft in dat kader aangevoerd, dat de zaak nu voor de tweede keer is verwezen naar de wrakingskamer, dat de door verzoekster genoemde wrakingsgronden handelingen van procedurele aard betreffen die voor de zitting hebben plaatsgevonden en dat de rechter nog steeds de zaak niet inhoudelijk heeft behandeld.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb), dient te worden beoordeeld of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Hierbij stelt de wrakingskamer voorop dat de rechter uit hoofde van haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter met betrekking tot een procespartij vooringenomen is, althans dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.2.
Van uitzonderlijke omstandigheden in voormelde zin is naar het oordeel van de wrakingskamer in het onderhavige geval geen sprake.
Zoals ook in de wrakingsbeslissing van 3 juni 2019 is overwogen, heeft de rechter de hoofdzaak nog niet inhoudelijk behandeld. Ook nu betreffen de door verzoekster aangevoerde gronden handelingen van procedurele aard die vóór de zitting hebben plaatsgevonden. Het door (de griffier van) de rechtbank niet of niet tijdig doorsturen van de aanbiedingsbrief bij het verweerschrift van het OM, levert daarom op zichzelf geen gegronde reden voor wraking op. Er is naar het oordeel van de wrakingskamer bovendien geen enkele aanwijzing voor strafbaar handelen door de rechter.
Ten slotte is (ook overigens) in de stellingen van verzoekster geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechter een (objectiveerbare) schijn van partijdigheid heeft gewekt.
3.3.
Het wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.
3.4.
Gelet op het feit dat verzoekster de rechter nu tweemaal ten onrechte heeft gewraakt en met inachtneming van de aard van de aangevoerde gronden, is de wrakingskamer van oordeel dat verzoekster zich schuldig maakt aan misbruik van het middel wraking. Om die reden zal de wrakingskamer op de voet van artikel 8:18 lid 4 Awb bepalen, dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in de hoofdzaak, dat is gebaseerd op eerder aangevoerde wrakingsgronden of gronden die daarmee samenhangen, niet in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer,
4.1.
wijst af het verzoek tot wraking van mr. G.H. de Heer-Schotman in de zaak met zaaknummer SHE 19/551 BELEI V96;
4.2.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster, dat is gebaseerd op eerder aangevoerde wrakingsgronden of gronden die daarmee samenhangen, in de procedure met zaaknummer SHE 19/551 BELEI V96 niet in behandeling wordt genomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Wiggers, voorzitter, mr. J.H.L.M. Snijders en mr. W. Brouwer, leden, en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.