ECLI:NL:RBOBR:2019:7811

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
WR 19/017
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak met parketnummer 01/997500-16

In deze beschikking van de wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 20 juni 2019, is het verzoek tot wraking van de rechters in de strafzaak met parketnummer 01/997500-16 afgewezen. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.C. Oudijk, had de wraking aangevraagd op basis van vermeende vooringenomenheid van de rechters. Dit verzoek volgde na een zitting op 21 mei 2019, waar verzoeker om aanhouding had gevraagd vanwege de ernstige medische toestand van zijn vrouw. De rechters hadden dit verzoek afgewezen, wat volgens verzoeker duidde op een gebrek aan onpartijdigheid. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 6 juni 2019, heeft mr. Oudijk zijn standpunt toegelicht, terwijl de rechters hun schriftelijke reactie op het verzoek hadden ingediend.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechters op basis van de feiten en omstandigheden een processuele beslissing hebben genomen, die niet kan worden aangemerkt als partijdig. De wrakingskamer benadrukt dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeert dat er geen dergelijke uitzonderlijke omstandigheden aanwezig zijn en dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek geen grond voor wraking oplevert. De beslissing van de rechters om de zitting niet aan te houden werd als begrijpelijk en gerechtvaardigd beschouwd. De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af, waarbij zij ook opmerkt dat er geen schijn van partijdigheid is gewekt door de rechters.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 19/017
Beschikking van 20 juni 2019
in de zaak van
[verzoeker 1] ,
verzoeker,
advocaat mr. J.C. Oudijk,
tegen
mr. A.H.J.J. van de Wetering, mr. R. van den Munckhof en mr. J.O.Y. Elagab,
in hun hoedanigheid van rechters in de meervoudige strafkamer van de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van de zaak met parketnummer: 01/997500-16.
Partijen zullen hierna respectievelijk [verzoeker 1] en de rechters worden genoemd.

1.Procesverloop

1.1.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van:
  • het proces verbaal van de terechtzitting in de hoofdzaak op 21 mei 2019 met daarin opgenomen het wrakingsverzoek;
  • de schriftelijke reactie van de rechters van 4 juni 2019 op het wrakingsverzoek;
  • het dossier in de hoofdzaak.
1.2.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 6 juni 2019.
Namens [verzoeker 1] is verschenen zijn advocaat, mr. Oudijk. Hij heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht, mede aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota.
In hun schriftelijke reactie hebben de rechters voorafgaand aan de zitting hun standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek naar voren gebracht. De rechters zijn ook ter zitting verschenen en hebben hun standpunt daar nader toegelicht.
De officier van justitie in de strafzaak tegen [verzoeker 1] is - hoewel daartoe te zijn uitgenodigd - niet ter zitting verschenen.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de procedure met parketnummer 01/997500-16. [verzoeker 1] meent dat de beslissing van de rechters op een aanhoudingsverzoek, tezamen met de houding van de voorzitter (mr. Van de Wetering; ook sprekend namens de andere rechters) en hetgeen overigens ter zitting aan de orde is gekomen, duidt op vooringenomenheid ten aanzien van [verzoeker 1] . Meer concreet heeft [verzoeker 1] aan zijn verzoek
- kort samengevat - de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd.
Op de zitting in de hoofdzaak op 21 mei 2019 heeft mr. Oudijk namens [verzoeker 1] om aanhouding van de behandeling gevraagd in verband met een ernstige medisch aandoening van de vrouw van [verzoeker 1] . De rechters hebben dit verzoek afgewezen, waarbij zij de afwezigheid van [verzoeker 1] op de zitting hebben beoordeeld als een bewuste keuze om niet aanwezig te zijn bij de behandeling. Ook een verzoek van de raadsman van een medeverdachte om getuigen te horen werd afgewezen, waarbij de rechters de afwezigheid van die medeverdachte uitdrukkelijk hebben meegewogen. Volgens [verzoeker 1] hechten de rechters dus kennelijk niet zoveel waarde aan een door de raadsman van [verzoeker 1] te voeren inhoudelijke verdediging, als [verzoeker 1] niet zelf daarbij aanwezig is. De wraking is dus niet enkel gebaseerd op de afwijzing van het verzoek om aanhouding, zoals de rechters stellen. Het proces-verbaal is daarom lacunair en deels onjuist.
De indruk van vooringenomenheid werd versterkt, doordat de voorzitter mr. Oudijk na de afwijzing van de verzoeken om aanhouding en getuigenverhoor ostentatief negeerde, terwijl mr. Oudijk toen meermaals de aandacht van de voorzitter probeerde te trekken.
De voorzitter heeft mr. Oudijk ter zitting ook niet willen toestaan om het wrakingsverzoek nader toe te lichten. Er werd gezegd dat [verzoeker 1] dat bij de wrakingskamer moest doen.
2.2.
De rechters hebben aangegeven niet in de wraking te berusten. Zij hebben er in hun schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek op gewezen dat zij gezien de aan hen gepresenteerde feiten en omstandigheden met de afwijzing van het aanhoudingverzoek van [verzoeker 1] een beslissing van processuele aard hebben genomen, die niet bij [verzoeker 1] een schijn van partijdigheid heeft kunnen wekken of rechtvaardigt.
Daarnaast hebben de rechters erop gewezen dat zij tijdens de zitting op 21 mei 2019 uitdrukkelijk aan mr. Oudijk hebben gevraagd of hij een andere grond voor wraking heeft dan de afwijzing van het aanhoudingsverzoek. Verder stellen de rechters dat mr. Oudijk niet altijd ruimte heeft gekregen om de zitting te onderbreken en zijn verhaal te doen, in verband met de procesorde.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering dient te worden beoordeeld of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Hierbij stelt de wrakingskamer voorop dat de rechters uit hoofde van hun aanstelling moeten worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechters met betrekking tot een procespartij vooringenomen zijn, althans dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.2.
Van uitzonderlijke omstandigheden in voormelde zin is naar het oordeel van de wrakingskamer in het onderhavige geval geen sprake en zij overweegt daartoe als volgt.
3.3.
De gang van zaken op de zitting in de hoofdzaak van 21 mei 2019 blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer voldoende duidelijk uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal. Uitgangspunt is dat een proces-verbaal een verkorte en zakelijke weergave is van het verhandelde ter zitting. Tegen die achtergrond is in de stellingen van [verzoeker 1] geen grond gelegen om te kunnen aannemen dat het proces-verbaal onjuist of (op essentiële onderdelen) onvolledig is, zoals mr. Oudijk voor de wrakingskamer heeft betoogd.
Uit het proces-verbaal volgt dat mr. Oudijk alleen was gemachtigd om op de zitting in de hoofdzaak het verzoek tot aanhouding van de behandeling te herhalen en nader toe te lichten. Na afwijzing van dat verzoek hebben de rechters mr. Oudijk de gelegenheid geboden om die beslissing en de daaraan te verbinden gevolgen voor de verdediging buiten de zitting met [verzoeker 1] te bespreken. Na het hervatten van de zitting, deelt mr. Oudijk de rechters mee dat hij van [verzoeker 1] de instructie heeft gekregen om de rechters te wraken. Daarbij geeft mr. Oudijk aan dat [verzoeker 1] de beslissing van de rechters om de zaak niet verder aan te houden niet begrijpt. Ook brengt mr. Oudijk blijkens het proces-verbaal dan naar voren dat de rechters, gezien de motivering van de afwijzing van het getuigenverzoek van de medeverdachte van [verzoeker 1] , veel waarde hechten aan de aanwezigheid van een verdachte op zitting.
3.4.
De wrakingkamer is van oordeel dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek van [verzoeker 1] een processuele beslissing betreft. Dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor een wraking. Dit kan alleen anders zijn indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechters jegens [verzoeker 1] een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij [verzoeker 1] bestaande vrees voor vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is.
Verder volgt uit de enkele omstandigheid dat de rechters bij de beoordeling van het getuigenverzoek van de medeverdachte van [verzoeker 1] de afwezigheid van die medeverdachte hebben meegewogen niet zonder meer, dat het verdedigen van [verzoeker 1] kansloos is als hij niet ter zitting aanwezig is. Hierin is geen gegronde reden voor wraking gelegen.
Dat geldt ook voor de stelling van [verzoeker 1] dat mr. Oudijk na de afwijzing van de verzoeken om aanhouding en getuigenverhoor door de voorzitter werd genegeerd. Ter zitting bij de wrakingskamer heeft mr. Van de Wetering naar voren gebracht dat hij mr. Oudijk heeft leren kennen als iemand die goed in staat is de aandacht te trekken en dat hij zich niet herkent in het verwijt dat hij mr. Oudijk heeft genegeerd. Daarnaast hebben de rechters er naar het oordeel van de wrakingskamer op goede gronden op gewezen, dat de goede procesorde met zich brengt, dat de ruimte om de behandeling te onderbreken is begrensd. Daarbij is van belang dat de machtiging van mr. Oudijk was beperkt tot het aanhoudingsverzoek.
De wrakingskamer volgt [verzoeker 1] voorts niet in zijn stelling, dat hij tijdens de zitting in de hoofdzaak door de rechters is beperkt in zijn mogelijkheden om alle wrakingsgronden aan te voeren en toe te lichten. De rechters hebben uitdrukkelijk aan mr. Oudijk gevraagd of er andere wrakingsgronden zijn dan de afwijzing van het aanhoudingsverzoek. Blijkens het proces-verbaal van de zitting heeft mr. Oudijk daarop geantwoord dat [verzoeker 1] de rechtbank wraakt, omdat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek een beslissing is die door de drie rechters die de rechtbank vormen, is genomen. Er is geen grond om aan te nemen dat de rechters mr. Oudijk hebben belet om op dat moment nog aanvullende redenen voor wraking naar voren te brengen.
Ook in onderlinge samenhang bezien leveren voormelde aangevoerde feiten en omstandigheden naar het oordeel van de wrakingskamer geen grond op voor de conclusie dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.5.
Ten slotte is (ook overigens) in de stellingen van [verzoeker 1] geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechters een (objectiveerbare) schijn van partijdigheid hebben gewekt.
3.6.
Het wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer,
wijst af het verzoek tot wraking van mr. A.H.J.J. van de Wetering, mr. R. van den Munckhof en mr. J.O.Y. Elagab in de zaak met parketnummer 01/997500-16.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J.C. Adang, voorzitter, mr. F.E. Roll en
mr. M.L.W.M. Viering, leden, en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.