ECLI:NL:RBOBR:2019:7809

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2019
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
WR 19-014
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 3 juni 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoekster, die vreesde dat de rechter, mr. G.H. de Heer-Schotman, niet onpartijdig zou zijn in haar zaak tegen het Openbaar Ministerie. Verzoekster had eerder stukken ontvangen zonder ontvangststempel en had meerdere verzoeken gedaan om deze stukken officieel te ontvangen, maar de rechter had hier niet op gereageerd. Daarnaast was er een verweerschrift van het Openbaar Ministerie ingediend na de voorgeschreven termijn, wat verzoekster als kwalijk beschouwde.

De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestaat. In dit geval waren de aangevoerde gronden van verzoekster voornamelijk procedurele handelingen die vóór de zitting hadden plaatsgevonden. De rechter had de zaak nog niet inhoudelijk behandeld, en de wrakingskamer vond geen bijzondere omstandigheden die de vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. Verzoekster had de mogelijkheid om haar bezwaren tijdens de mondelinge behandeling aan de orde te stellen, maar had dit niet gedaan.

Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en de beslissing werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Wrakingskamer
zaaknummer: WR 19-014
Beslissing van 3 juni 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op verzoek van
[verzoekster]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. G.H. de Heer-Schotman,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek met bijlagen van 1 mei 2019;
  • de brief met bijlagen van verzoekster van 8 mei 2019;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 9 mei 2019;
  • de brief met bijlagen van verzoekster van 20 mei 2019.
Bij de mondelinge behandeling is verzoekster verschenen. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer SHE AWB 19/551 BELEI tussen verzoekster en het Openbaar Ministerie.
2.2
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
Verzoekster vreest dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt. Verzoekster heeft van de rechtbank stukken ontvangen zonder ontvangststempel met een datum van ontvangst en naam van de ontvanger. Vervolgens heeft ze meerdere malen schriftelijk verzocht om alsnog de stukken toe te sturen met een stempel, omdat zij de stukken dan pas zou kunnen gebruiken als officieel bewijs. De rechter heeft niet aan haar verzoek voldaan.
Tevens vindt zij het kwalijk dat het verweerschrift van het Openbaar Ministerie in behandeling is genomen, omdat dit verweerschrift na de voorgeschreven termijn zou zijn ontvangen. Op zijn minst had de zitting moeten worden verschoven naar een latere datum.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
Van bijzondere omstandigheden in voormelde zin is naar het oordeel van de wrakingskamer in het onderhavige geval geen sprake. De door verzoekster aangevoerde gronden betreffen handelingen van procedurele aard die vóór de zitting hebben plaatsgevonden. De rechter heeft de zaak nog niet inhoudelijk behandeld. Het door de rechtbank niet op verzoek toesturen van stukken en het in behandeling nemen van een te laat ingekomen verweerschrift vormen als zodanig geen aanwijzingen dat de rechter partijdig zou zijn dan wel dat hiertoe de schijn zou zijn gewekt. Verzoekster had een en ander bij de mondelinge behandeling van haar zaak aan de orde kunnen stellen. Concrete (andere) feiten waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechter ten nadele van verzoekster, of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kan afleiden, ontbreken.
3.3
Het verzoek wordt om voornoemde redenen afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.W. Brunt, voorzitter, mr. J.H. Wiggers en
mr. A.H.J.J. van de Wetering, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.