ECLI:NL:RBOBR:2019:7808

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
WR 19/013
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens vermeende partijdigheid in civiele procedure

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 22 augustus 2019 een verzoek tot wraking van mr. S.J.O. de Vries, rechter in deze rechtbank, afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.P. van Knippenbergh, stelde dat de rechter partijdig en vooringenomen was in zes zaken die onder een insolventienummer vielen. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 mei en 15 augustus 2019 werd aangevoerd dat de rechter een brief van de curator, mr. Te Biesebeek, zonder kennisgeving aan verzoeker en zijn gemachtigde had overgenomen, wat in strijd zou zijn met de goede procesorde. Verzoeker stelde dat hij en zijn gemachtigde niet op de hoogte waren van de inhoud van deze brief, die pas de dag voor de zitting was ontvangen, terwijl deze al maanden eerder aan de rechtbank was gestuurd.

De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er concrete omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar brengen. De kamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde gronden onvoldoende waren om aan te nemen dat de rechter partijdig was of dat er een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond. De kamer merkte op dat de suggesties van verzoeker niet waren onderbouwd met concrete feiten en dat handelingen van processuele aard in beginsel geen grond voor wraking vormen. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, waarbij werd benadrukt dat verzoeker de mogelijkheid had om extra leestijd te vragen, maar hier geen gebruik van had gemaakt.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Wrakingskamer
zaaknummer: WR 19/013
Beslissing van 22 augustus 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde: mr. A.P. van Knippenbergh, advocaat te Best,
strekkende tot de wraking van
mr. S.J.O. de Vries,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van 18 april 2019 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 1 mei 2019;
  • de beslissing van de wrakingskamer van 4 juli 2019 met zaaknummer WR 19/019.
Bij de mondelinge behandeling op 23 mei 2019 en 15 augustus 2019 zijn verschenen:
  • verzoeker;
  • de gemachtigde van verzoeker.
Als toehoorder in de zaal was op 23 mei 2019 aanwezig mr. J.P. Arts, kantoorgenoot van de gemachtigde van verzoeker.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in zes zaken behorende bij insolventienummer C/01/18.23 F.
2.2
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. De rechter is partijdig en vooringenomen dan wel is er een vermoeden dat hij vooringenomen is.
Tijdens de mondelinge behandeling van de zes zaken heeft de rechter een brief van de curator, mr. Te Biesebeek, één op één overgenomen. De volgorde van de brief werd gevolgd en er werden stukken geciteerd.
Verzoeker en zijn gemachtigde waren niet op de hoogte van de inhoud van deze brief. Deze hebben ze pas de dag voor de zitting ontvangen, hoewel de brief al een aantal maanden geleden aan de rechtbank was gestuurd. De rechter heeft pas bij de behandeling van de vierde zaak de brief ter sprake gebracht hoewel de brief ook ingaat op de zaken die al ter zitting waren behandeld. Die andere drie zaken waren al gesloten. Dit is in strijd met de goede procesorde.
Verzoeker heeft een leespauze gekregen waarbij is aangegeven dat het om vier pagina’s zou gaan. Dit waren er echter zeven.
Er is meerdere correspondentie geweest, waar verzoeker en zijn gemachtigde niet op de hoogte zijn gesteld van de onzin van de curator.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. De reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
Van bijzondere omstandigheden in voormelde zin is naar het oordeel van de wrakingskamer in het onderhavige geval geen sprake.
3.2.1
De door verzoeker aangevoerde grond a betreft slechts een veronderstelling c.q. suggestie. Concrete feiten waaruit de rechtbank de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden, ontbreken.
3.2.2
De door verzoeker aangevoerde gronden b en c betreffen handelingen van processuele aard. Dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is. Het kort voor de zitting doorsturen van stukken en het (abusievelijk) doorgeven van een verkeerd aantal pagina’s, vormen als zodanig geen aanwijzingen dat de rechter partijdig zou zijn dan wel dat hiertoe de schijn zou zijn gewekt. De rechter heeft bovendien verzoeker de mogelijkheid gegeven voor extra leestijd, echter daar heeft verzoeker geen gebruik van gemaakt. Daarnaast had verzoeker het nogmaals bespreken van de eerste drie zaken tijdens de mondelinge behandeling aan de orde kunnen stellen.
3.2.3
De door verzoeker aangevoerde grond d is niet nader met feiten onderbouwd of toegelicht.
3.2.4
Concrete (andere) feiten waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechter ten nadele van verzoeker, of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kan afleiden, ontbreken.
3.3
Het verzoek wordt om voornoemde redenen afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.W. Brunt, voorzitter, mr. V.R. de Meyere en
mr. C.A. Mandemakers, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.