ECLI:NL:RBOBR:2019:7806

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
WR 19/005
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een bestuursrechtelijke zaak betreffende toelating tot een masteropleiding

In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 14 februari 2019, is het wrakingsverzoek van verzoeker behandeld. Verzoeker had een verzoek ingediend tot wraking van mr. M.H. Dworakowski-Kelders, de rechter die belast was met de behandeling van zijn zaak betreffende toelating tot de masteropleiding Chemical Engineering aan de Technische Universiteit Eindhoven (TUE). Verzoeker stelde dat de rechter niet op de juiste zaken was gefocust en dat zij niet luisterde naar zijn argumenten. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat de gronden voor wraking niet tijdig waren aangevoerd. De rechter had de zitting benut om de procedure te verduidelijken en had niet de schijn van vooringenomenheid gewekt. De wrakingskamer wees het verzoek af, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die de objectieve schijn van partijdigheid konden rechtvaardigen. De beschikking werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 19/005
Beschikking van 14 februari 2019
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: verzoeker,
tegen
mr. M.H. Dworakowski-Kelders
in haar hoedanigheid van voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van de zaak met zaaknummer: SHE AWB 18/2821 BESLU V152
hierna: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 10 januari 2019;
  • het schriftelijk standpunt van de rechter van 16 januari 2019;
  • de brief van 29 januari 2019 van verzoeker met een reactie op het standpunt van de rechter;
  • het dossier in de hoofdzaak.
1.2.
Zowel verzoeker als de rechter hebben laten weten niet op de mondelinge behandeling te zullen verschijnen.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met zaaknummer SHE AWB 18/2821 BESLU V152 tussen verzoeker en de Technische Universiteit Eindhoven (hierna: de TUE).
De zaak betreft een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening die ertoe strekt dat verzoeker wordt toegelaten tot de masteropleiding Chemical Engineering. Verzoeker probeert al enkele jaren tot die opleiding te worden toegelaten.
2.2.
Aan het schriftelijke verzoek heeft verzoeker het volgende ten grondslag gelegd.
De behandeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening was niet logisch. De rechter heeft haar aandacht niet op de juiste zaken gericht. Zij heeft gezegd dat verzoeker een klacht moest indienen naar aanleiding van de brief van 1 november 2018 van de TUE. Verzoeker heeft de rechter op andere kanten van zijn verzoek gewezen. De rechter weigerde te luisteren totdat verzoeker haar machtiging zou geven om ook op het door verzoeker ingestelde beroep (AWB 18/2822) te kunnen beslissen. Nadat verzoeker die machtiging niet heeft gegeven, heeft de rechter gezegd dat zij geen verdere details bespreekt, maar alleen gaat onderzoeken of de rechtbank bevoegd is. Volgens de TUE is de rechtbank niet bevoegd. De rechtbank is wel bevoegd. De TUE heeft geen besluit genomen en verzoeker heeft een beroep niet tijdig beslissen ingesteld. Wanneer de informatiebrieven van 1 en 16 november 2018 van de TUE wel als besluiten gelden dan is de rechtbank ook bevoegd. Als er wordt verondersteld dat verzoeker bezwaar tegen die besluiten maakt, neemt de behandeling van die bezwaren tijd in beslag. Dat tijdsverloop veroorzaakt schade nu het studiejaar 2018-2019 afloopt en verzoeker tot het daaropvolgende studiejaar moet wachten.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
Bij brief van 29 januari 2019 heeft verzoeker, zakelijk weergegeven, als grond aan zijn verzoek toegevoegd dat de griffier vóór de zitting van 10 januari 2019 het beroep niet tijdig beslissen (AWB 18/2822) als een bezwaar tegen een besluit heeft doorgeleid naar de TUE. De griffier heeft dit gedaan opdat het verzoek tot een voorlopige voorziening zou worden afgewezen omdat wel sprake is van een besluit van de TUE en tegen dat besluit geen bezwaar is ingesteld. De rechter heeft de zitting benut om de griffier te beschermen. De rechter wist waarom de griffier het beroep had doorgeleid naar de TUE. De griffier beweerde – ten onrechte – dat er een besluit is geweest en de rechter heeft haar standpunt op die veronderstelling gebouwd.
3.3.
De wet schrijft voor dat alle wrakingsgronden direct bij het wrakingsverzoek worden voorgedragen. Het doel van dit voorschrift is dat onnodige vertraging wordt voorkomen. Nieuwe gronden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. De door verzoeker in zijn brief van 29 januari 2019 aangevoerde, nadere grond was hem al vóór indiening van het verzoek bekend en wordt daarom niet in de beoordeling betrokken.
Verzoeker kan dus in zoverre niet in zijn wrakingsverzoek worden ontvangen.
3.4.
De rechtbank leidt uit het wrakingsverzoek van 10 januari 2019 af dat verzoeker betoogt dat de rechter vooringenomen is omdat zij heeft aangegeven zich eerst te willen concentreren op haar bevoegdheid.
3.5.
De wrakingskamer overweegt als volgt. De rechter bepaalt op de zitting de orde en bepaalt ook welke vragen relevant zijn voor de beoordeling van het voorliggende geschil. Gelet op het de zittingsaantekeningen heeft de rechter moeite gedaan om aan verzoeker uit te leggen dat eerst moet worden vastgesteld of zij bevoegd is voordat zij aan de inhoudelijke behandeling van de verzochte voorlopige voorziening kan toekomen. Met de opmerking van de rechter tijdens de zitting dat zij nog niet tot het oordeel komt dat zij wél bevoegd is en dat zij daarover nog tot een oordeel moet komen, heeft de rechter naar het oordeel van de wrakingskamer niet de (objectieve) schijn van vooringenomenheid gewekt.
Uit de zittingsaantekeningen blijkt evenmin dat de rechter verzoeker heeft gevraagd om een machtiging te verstrekken om op het beroep (AWB 18/2822) te kunnen beslissen en dat zij om die reden het verzoek inhoudelijk niet verder wilde behandelen. Uit de zittingsaantekeningen blijkt juist dat zij dit beroep hoe dan ook niet (inhoudelijk) ging behandelen.
Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid, dient het wrakingsverzoek te worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het bij brief van 29 januari 2019 vermelde wrakingsverzoek,
4.2.
wijst het wrakingsverzoek voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, mrs. J.H. Wiggers en C.A. Mandemakers, leden, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.