ECLI:NL:RBOBR:2019:7805

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2019
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
WR 19/004
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in kort geding wegens vermeende partijdigheid

Op 18 januari 2019 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoekster mr. A.H.L. Roosmale Nepveu. Dit verzoek was ingediend naar aanleiding van een kort geding dat op 17 december 2018 had plaatsgevonden, waarbij verzoekster niet aanwezig was. De rechter had aangekondigd op 14 januari 2019 vonnis te wijzen. Het wrakingsverzoek, dat op 12 januari 2019 was ingediend, was gericht tegen het optreden van de rechter tijdens de zitting. Verzoekster stelde dat haar broer niet het woord had mogen voeren als haar gemachtigde en dat de rechter partijdig was geweest. Echter, in het wrakingsverzoek werden geen concrete omstandigheden genoemd die deze beschuldigingen onderbouwden.

De wrakingskamer oordeelde dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de wet voorschrijft dat een verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn. Aangezien het verzoek pas op 12 januari 2019 werd ingediend, terwijl de feiten zich tijdens de zitting op 17 december 2018 hadden voorgedaan, werd het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De wrakingskamer besloot dat er geen reden was voor een mondelinge behandeling van het verzoek, omdat het debat over de gegrondheid van het wrakingsverzoek niet aan de orde kon komen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter van de wrakingskamer, mr. H.M.H. de Koning, in aanwezigheid van griffier mr. J.R. Leegsma.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANKOOST-BRABANT
Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 19/004
Beslissing van de wrakingskamer van 18 januari 2019
op het verzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van
[verzoekster], verzoekster tot wraking,
dat strekt tot wraking van
mr. A.H.L. Roosmale Nepveu, in zijn hoedanigheid van voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van het kort geding met zaak-/rolnummer C/01/340374 / KG ZA 18-669.
Partijen zullen hierna [naam] en de rechter worden genoemd.

1.Procesverloop

In het kort geding is [naam] één van de gedaagde partijen. Het kort geding is op
17 december 2018 ter zitting behandeld. [naam] is daarbij niet verschenen. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechter partijen meegedeeld dat hij
14 januari 2019 vonnis zal wijzen.
Bij faxbericht van 12 januari 2019 heeft [naam] de rechter gewraakt. Het wrakingsverzoek is gedateerd 13 januari 2019. Op grond van de hiernavolgende overwegingen is afgezien van een behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting.

2.De beoordeling van het wrakingsverzoek

In het wrakingsverzoek heeft [naam] aangegeven dat haar broer tijdens de zitting niet het woord heeft mogen voeren als haar gemachtigde en gesteld dat de rechter zeer partijdig is gebleken. Concrete omstandigheden waarop deze stelling is gebaseerd zijn niet vermeld.
De wet schrijft voor dat het wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten en omstandigheden die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek bekend zijn geworden en dat deze tegelijk moeten worden voorgedragen (artikel 37 Rv). Het eerst op 12 januari 2019 ingediende wrakingsverzoek, dat is gericht tegen het optreden van de rechter tijdens de zitting van 17 december 2018, voldoet niet aan deze voorschriften. Om die reden kan
[naam] niet in het wrakingsverzoek worden ontvangen en zal het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor een behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling (artikel 39 Rv) is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het wrakingsverzoek. Aan dat debat wordt echter, gelet op de voorgaande overwegingen, niet toegekomen.

3.De beslissing

De wrakingskamer verklaart het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2019 in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier.
griffier voorzitter