ECLI:NL:RBOBR:2019:7801
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak
Op 5 juli 2019 heeft de politierechter, mr. C.J. Sangers-de Jong, in de Rechtbank Oost-Brabant te 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 01-233739-18. De zaak betreft een verdachte, geboren in 1963, die wordt beschuldigd van het verkrijgen van wederrechtelijk voordeel. Tijdens de zitting, die in tegenspraak plaatsvond, is de verdachte gehoord en zijn de relevante feiten en omstandigheden besproken. De rechter heeft vastgesteld dat de verdachte een bedrag van 9.564,00 euro heeft verkregen dat als wederrechtelijk voordeel kan worden aangemerkt. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de beschikbare bewijsstukken en de verklaringen van de verdachte.
De rechter heeft in zijn beslissing de verplichting opgelegd aan de verdachte om dit bedrag aan de Staat te betalen. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te vorderen. De uitspraak is gedaan in het kader van de eerste aanleg en betreft een enkelvoudige behandeling van de zaak. De rechter heeft de zaak zorgvuldig beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de opgelegde verplichting tot betaling rechtvaardig is, gezien de omstandigheden van de zaak en de aard van het delict.
De uitspraak is openbaar gemaakt en kan geraadpleegd worden via de website van Rechtspraak.nl. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de toepassing van ontnemingsmaatregelen in strafzaken illustreert en de noodzaak benadrukt om wederrechtelijk verkregen voordeel terug te vorderen.