ECLI:NL:RBOBR:2019:7790

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2019
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
18/10796
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen uit een kredietovereenkomst

In deze zaak vordert eiseres, vertegenwoordigd door A.L. ten Hoeve MSc, dat gedaagde, Rabo Direct Financiering B.V., wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 17.282,- plus rente. Eiseres stelt dat zij op 22 april 2004 een overeenkomst van consumptief geldkrediet heeft gesloten met [A], die volgens haar niet beschikte over de vereiste vergunning ex artikel 9 van de Wet op het Consumentenkrediet. Eiseres beroept zich op eerdere uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant die haar standpunt zouden ondersteunen. Gedaagde, vertegenwoordigd door mr J.A. Trimbach, betwist de vordering en stelt dat [A] wel degelijk over de vereiste vergunning beschikte. Daarnaast stelt gedaagde dat, zelfs als de vergunning ontbrak, dit niet tot nietigheid van de kredietovereenkomst leidt.

De kantonrechter oordeelt dat het ontbreken van een vergunning niet automatisch leidt tot de nietigheid van de overeenkomst. De relevante wetgeving, met name artikel 33 van de Wet op het Consumentenkrediet, biedt geen grond voor de stelling dat de overeenkomst nietig is vanwege het ontbreken van een vergunning. De kantonrechter wijst de vordering van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten van gedaagde, die zijn vastgesteld op € 720,-. De uitspraak is gedaan op 15 augustus 2019 door de kantonrechter in Eindhoven, P.M. Knaapen, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rechtbank Oost-Brabant
Zaaknummer : 7405340
Rolnummer : 18/10796
Uitspraak : 15 augustus 2019

DE KANTONRECHTER IN EINDHOVEN

in de zaak van:

[eiseres] , wonend in [woonplaats] ,

eiseres,
gemachtigde: A.L. ten Hoeve MSc,
t e g e n :
Rabo Direct Financiering B.V., m.h.o.d.n. De Lage Landen Consumer Finance en Freo, gevestigd in Eindhoven,
gedaagde,
gemachtigde: mr J.A. Trimbach.

Procedure

Het verloop van het geding blijkt uit de stukken die zich in het dossier bevinden, te weten
– de dagvaarding
-het antwoord
– de repliek
- de dupliek
Vordering en verweer
1.1.
Eiseres, [eiseres] , vordert dat gedaagde, Rabo, wordt veroordeeld haar het bedrag van € 17.282,- plus rente te betalen,
dit bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en met een proceskostenveroordeling.
1.2.
Zij voert daartoe aan, kort gezegd,
- dat zij op 22 april 2004 met [A] een overeenkomst van consumptief geldkrediet heeft gesloten
- dat die overeenkomst nietig is omdat [A] toen niet beschikte over een vergunning ex artikel 9 van de Wet op het Consumentenkrediet; zij verwijst naar een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 juli 2016, gewezen tussen haar en [B] , die dat bevestigt en legt die beschikking over
- dat dus alle rente- en aflossingsbetalingen die zij op dat krediet gedaan heeft, onverschuldigd zijn gedaan
- dat zij dus recht heeft alle betalingen als onverschuldigd gedaan, terug te vorderen
- dat Rabo de rechtsopvolgster is van [C] ; dat is beslist in een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 1 februari 2018, dat zij ook óverlegt
- dat zij Rabo haar dus het onverschuldigd betaalde moet terug betalen.
2.1.
Rabo bestrijdt de vordering.
2.2.
Behalve dat zij daartoe aanvoert dat [C] wel degelijk over de vereiste vergunning beschikte, is haar verweer in de eerste plaats dat áls die vergunning er niet was, dit niet tot nietigheid van de kredietovereenkomst leidt.
Beoordeling
3. Grondslag van de vordering is de stelling dat de in 2004 gesloten kredietovereenkomst nietig is omdat de kredietgever ( [A] ) geen vergunning ex artikel 9 Wck had op het moment dat de overeenkomst gesloten werd.
4.1.
Of [A] een vergunning had behoeft niet te worden onderzocht, want als die inderdaad ontbroken zou hebben zou dat niet tot nietigheid van de overeenkomst leiden.
4.2.
De gevallen van nietigheid van een overeenkomst van consumentenkrediet stonden destijds opgesomd in artikel 33 van de Wck en daar stond het geval van het ontbreken van een vergunning bij de kredietgever niet bij.
4.3.
Dat artikel 9 in de wet was opgenomen met het oog op consumentenbescherming doet daar niet aan af. Die bescherming is niet noodzakelijkerwijs contractinhoudelijk maar kan ook nog op andere manieren gestalte krijgen; in ieder geval heeft de wetgever daarvoor gekozen.
4.4.
[eiseres] heeft zich beroepen op de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 juli 2016. In die beschikking wordt inderdaad geoordeeld dat het ontbreken van een vergunning tot nietigheid van de kredietovereenkomst leidt, maar niet in de uitspraak zelf doch slechts als overweging. In dat geding zou dat trouwens niet bepaald hebben kunnen worden, want het was geen civiel geding, ingeleid met een dagvaarding en uitmondend in een vonnis.
4.5.
De vonnissen van diezelfde rechtbank van 5 oktober 2017 en 1 februari 2018, waarop [eiseres] zich wellicht ook bedoelt te beroepen, bieden evenmin grondslag voor de stelling dat de overeenkomst nietig is: dat is in dat geding blijkbaar niet voorgelegd en in ieder geval niet uitgesproken.
5. De vordering wordt dus afgewezen.
6. Als in het ongelijk gestelde partij wordt [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van Rabo, vermeerderd met rente zoals door Rabo verzocht, dit op de gebruikelijke wijze.
BESLISSING
De kantonrechter:
Wijst de vordering af;
Veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van Rabo, gesteld op
€ 720,- wegens gemachtigdensalaris, vermeerderd met de wettelijke rente daarover voor zover en voor zolang het bedrag niet voldaan is uiterlijk veertien dagen nadat [eiseres] schriftelijk tot betaling is aangemaand.
Aldus gewezen door mr P.M. Knaapen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 augustus 2019, in tegenwoordigheid van de griffier.