ECLI:NL:RBOBR:2019:7778

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
01/880671-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mensenhandel en veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 december 2019 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen Yassine Moujahid, die werd beschuldigd van mensenhandel en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde mensenhandel, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij gebruik had gemaakt van dwangmiddelen of dat er sprake was van uitbuiting. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende steun vonden in ander bewijs, en dat er geen bewijs was dat de verdachte de aangeefster in haar vrijheid had beperkt of dat zij haar verdiensten aan hem moest afstaan. De rechtbank concludeerde dat de relatie tussen verdachte en aangeefster complex was, met een geschiedenis van wederzijds geweld, maar dat dit niet leidde tot een bewezenverklaring van mensenhandel.

Wel werd de verdachte veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, in strijd met artikel 2 onder C van de Opiumwet. De rechtbank legde een taakstraf op van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking had. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de zaak is behandeld op basis van de aangifte van de aangeefster en het bewijs dat door de officier van justitie was aangedragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01/880671-18Yassine Moujahid
Strafrecht
Parketnummer: 01/880671-18
Datum uitspraak: 24 december 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te 's-Hertogenbosch op [1990] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam] ,
thans gedetineerd te: PI Zuid West - De Dordtse Poorten.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 juli 2019, 25 september 2019 en 10 december 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 mei 2019.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 4 juli 2019 en 10 december 2019 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 februari 2017 tot en met 01 juni 2018 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, en/of 's-Hertogenbosch en/of Eindhoven en/of elders in Nederland en/of in België,
A) een ander, te weten [slachtoffer] , (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1°)
en
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°)
en
- heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [slachtoffer] , seksuele handelingen met en/of voor een derde (sub 9°)
en
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die/een ander, te weten [slachtoffer] , (sub 6°)
immers heeft/is verdachte in voornoemde periode (telkens)
- met die [slachtoffer] een liefdesrelatie aangegaan en/of
- die [slachtoffer] (seks)advertenties laten plaatsen en/of (seks)advertenties geplaatst en/of omhoog geplaatst voor die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] onderdak verschaft en/of
- (een) werkplek(ken) voor die [slachtoffer] geregeld en/of
- die [slachtoffer] naar haar werkplek(ken) gebracht/vervoerd en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) geslagen en/of stevig vastgepakt en/of aan haar haren getrokken en/of - die [slachtoffer] uitgescholden en/of gekleineerd en/of
- die [slachtoffer] opgesloten op een/haar kamer en/of
- die [slachtoffer] gedwongen/bewogen haar verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, af te staan/af te dragen;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks 14 februari 2017 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door (een) pluk(ken) haren uit het hoofd van die [slachtoffer] te trekken;
2.
hij op of omstreeks 12 maart 2019 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- 23,13 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- 36 XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of - 4,11 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- 1,59 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De beoordeling van het bewijs. [1]
Ten aanzien van feit 1:
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van hetgeen onder feit 1 primair is ten laste gelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om verdachte van feit 1 primair vrij te spreken. De raadsman heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot feit 1 subsidiair.
Het oordeel van de rechtbank.
De primaire verdenking tegen verdachte komt er - kort gezegd - op neer dat hij zich in de periode van 1 februari 2017 tot en met 1 juni 2018 schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De tenlastelegging is geënt op de delictsomschrijvingen van artikel 273f, eerste lid, onderdelen 1, 4, 6 en 9 van het Wetboek van Strafrecht (hierna ook WvSr).
De subsidiaire verdenking tegen verdachte komt er - kort gezegd - op neer dat hij zich op 14 februari 2017 schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer] .

1.primair: mensenhandel

De destijds 23-jarige [slachtoffer] , verder te noemen aangeefster, heeft op 8 oktober 2018 aangifte gedaan tegen verdachte. Zij stelt - kort en zakelijk weergegeven - dat zij begin februari 2017 van verdachte een advertentie moest aanmaken op [website] en dat zij vanaf toen seks moest hebben met andere mannen tegen betaling. Verdachte vervoerde haar naar klanten, zorgde voor een werkplek bij [betrokkene] te Rosmalen en verschafte haar onderdak. Volgens aangeefster dwong hij haar tot prostitutie door fysiek en verbaal geweld en zij moest al haar inkomsten aan hem afdragen. Aangeefster verklaart dat zij dit allemaal deed omdat ze bang voor verdachte was en bang was hem kwijt te raken.
Verdachte ontkent aangeefster te hebben aangezet of gedwongen tot prostitutie. Kort gezegd verklaart verdachte dat hij haar soms vervoerde naar klanten en dat hij soms ook aanwezig was in het huis van [betrokkene] waar zij klanten ontving. Maar hij heeft haar niet uitgebuit en heeft ook niet van haar geprofiteerd toen ze in de prostitutie werkzaam was. Zij deed dit vrijwillig. Hij geeft aan dat hij lange tijd een relatie met aangeefster had, dat zij samen een kind kregen en dat hij enige tijd met haar heeft samengewoond. Er was inderdaad sprake van geweld in de relatie, veelal verbaal geweld, maar dat was over en weer. Aangeefster schuwde zelf het geweld niet. Hij is zelfs een keer door aangeefster met een mes gestoken, aldus verdachte.
Voor een bewezenverklaring van de tenlastelegging die is geënt op artikel 273f, eerste lid, onderdelen 1, 4 en 9 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat komt vast te staan dat gebruik is gemaakt van één of meer van de in het eerste onderdeel van dit wetsartikel genoemde dwangmiddelen, te weten dwang, geweld of een andere feitelijkheid of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door misleiding of misbruik van overwicht of misbruik van een kwetsbare positie. Daarnaast is in die gevallen (alsmede voor het sub 6 tenlastegelegde) voor een bewezenverklaring vereist dat er sprake is van (oogmerk) van uitbuiting. De vraag of sprake is van uitbuiting is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Daarbij komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de werkzaamheden, de beperkingen die zij voor betrokkene meebrengen en het economisch voordeel dat daarmee wordt behaald door de verdachte. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Uit het dossier komt naar het oordeel van de rechtbank voren dat verdachte en aangeefster jarenlang een liefdesrelatie met elkaar hebben onderhouden, dat zij hebben samengewoond en dat uit die relatie een kind is geboren. De relatie kent een lange geschiedenis van (met name) fors verbaal geweld, maar ook soms van fysiek geweld, dat over en weer plaats vond. Zo heeft aangeefster verdachte een keer met een mes gestoken, waarvoor deze zich in het ziekenhuis heeft moeten laten behandelen. Onmiskenbaar is dat aangeefster een zeer belast en verdrietig verleden heeft en dat zij lijdt aan forse gedrags- en persoonlijkheidsproblematiek. Aangeefster – en diverse getuigen bevestigen dit - verklaart dat zij erg bang was dat verdachte de relatie met haar zou verbreken en dat zij – om dat te voorkomen - bepaalde door hem gewenste seksuele handelingen onderging, maar ook dat zij buiten zijn medeweten doelbewust zwanger werd om verdachte aan haar te binden. Verder blijkt uit diverse verklaringen dat zij plots boos kon worden en agressief kon reageren, niet alleen richting verdachte. In het verleden, rondom de tenlastegelegde periode was er veel hulpverlening rondom aangeefster georganiseerd en had zij moeite daarbij aan te haken.
De rechtbank stelt voorop dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Het steunbewijs moet voldoende steun geven aan de verklaring van die getuige, dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van die getuige.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het strafdossier evenwel, behalve de verklaring van aangeefster, onvoldoende (steun)bewijs ten aanzien van de kern van het verwijt dat verdachte wordt gemaakt: de (oogmerk van) uitbuiting en de dwangmiddelen.
Ten aanzien van het – in te lezen - bestanddeel uitbuiting zijn er geen taps, getuigenverklaringen of ander bewijs waaruit naar voren komt dat aangeefster bij het verrichten van haar prostitutiewerkzaamheden door verdachte in haar vrijheid werd beperkt of dat zij haar verdiensten aan hem moest afstaan. De rechtbank constateert dat de verklaring van aangeefster over het aantal klanten dat zij op een avond ontving niet wordt ondersteund door verklaringen van getuigen (bijvoorbeeld [betrokkene] ) of andere bewijsmiddelen. Uit het dossier blijkt verder niet dat aangeefster haar diensten onredelijk lang of buitenissig vaak verleende en ook niet dat zij niet zelf over haar werkdagen en werktijden kon beslissen. Daarnaast is niet gebleken dat verdachte aangeefster tijdens haar werkzaamheden controleerde en/of haar in haar bewegings- of keuzevrijheid beknotte. Niet is gebleken dat de tewerkstelling op andere wijze beperkingen voor aangeefster heeft meegebracht. Ten slotte overweegt de rechtbank dat de eerdergenoemde getuige [betrokkene] weliswaar verklaart dat aangeefster het geld dat door de klanten werd betaald onder de deur doorschoof en dat verdachte dit geld dan pakte, maar naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze verklaring niet worden afgeleid dat aangeefster daarna niet over dit (mogelijk veiliggestelde) geld kon beschikken. De overige getuigenverklaringen in het dossier op dit punt zijn voornamelijk
de audituverklaringen, allemaal afkomstig van dezelfde bron, te weten aangeefster, en leveren naar het oordeel van de rechtbank geen steunbewijs op.
Dit geldt ook de in de tenlastelegging genoemde dwangmiddelen. Voor zover er voor de verklaring van aangeefster dat verdachte geweld tegen haar gebruikte, steunbewijs in het dossier aanwezig zou zijn (het [winkel] -incident), is er naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs dat dit geweld in verband stond met haar prostitutiewerkzaamheden. De rechtbank ziet evenmin bewijs voor de in de tenlastelegging genoemde overige dwangmiddelen. Weliswaar kan aangeefster aangemerkt worden als een kwetsbaar persoon, maar naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat er sprake was van een relationele ongelijkheid die tot gevolg had dat de keuzevrijheid van aangeefster daardoor werd beperkt of dat zij geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan, noch dat verdachte van haar kwetsbaarheid misbruik heeft gemaakt.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde.

1.subsidiair: mishandeling

mishandeling
Verdachte heeft ter terechtzitting toegegeven dat hij aangeefster inderdaad hard bij haar haren heeft gepakt maar dat hij deed dit uit zelfverdediging omdat aangeefster hem in de auto met een schaar zou hebben aangevallen en deze op zijn keel zou hebben gezet.
Nu noch aangeefster, noch verdachte specifiek over dit incident zijn bevraagd door de politie, er geen getuigen zijn van dit voorval en gebleken is dat aangeefster het gebruik van geweld middels scherpe voorwerpen niet schuwt, kan deze verklaring van verdachte niet zonder meer als onaannemelijk terzijde worden geschoven. Uitgaande van de door verdachte geschetste situatie is sprake van een noodweersituatie.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling.

2.aanwezig hebben van harddrugs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van hetgeen onder feit 2 ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot feit 2.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen:
Een proces-verbaal testen en bemonsteren verdovende middelen d.d. 12 maart 2019, proces-verbaal pag. 544-548.
Op 12 maart 2019 zijn 2 witte brokjes met een gewicht van 6,96 gram en 4,20 gram voorzien van SINAAHI7936NL. Een brok woog 11,87 gram en is voorzien van SINAAHI7937NL.
12 lichtbruine zeshoekige pillen met opdruk van doodshoofd zijn voorzien van SINAAHI7943NL. Een monster van deze pillen is middels de MMC XTC indicatief getest waarbij de test positief reageerde op de aanwezigheid van MDMA.
9 roze pillen met opdruk van Chuba Chups zijn voorzien van SINAAHI7942NL. Een monster van deze pillen is middels de MMC XTC indicatief getest waarbij de test positief reageerde op de aanwezigheid van MDMA.
10 oranje en 5 gele pillen zijn voorzien van SINAAHI7940NL. Een monster van deze pillen is middels de MMC XTC indicatief getest waarbij de test positief reageerde op de aanwezigheid van MDMA.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 maart 2019, proces-verbaal pag. 550.
Op 12 maart 2019 werd [verdachte] in zijn voertuig aangehouden te ’s-Hertogenbosch. Links naast het stuur in het voertuig werd een plastic zak met daarin vier separaat ingepakte verdovende middelen aangetroffen.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 april 2019, proces-verbaal pag. 554:
De monsters met de navolgende SIN nummers zijn ter beschikking gesteld aan het NFI:
SIN AALE4105NL 0,19 gram bruine brokjes.
SIN AALE4106NL 1,4 gram bruine brokjes.
SIN AALE4108NL 0,07 gram wit poeder.
SIN AALE9971NL 4.04 gram witte brokken.
Rapporten NFiDENT d.d. 2 april 2019, proces-verbaal pag. 557-563.
SIN AALE4105NL 0,19 gram bruine brokjes, conclusie: bevat heroïne, proces-verbaal pag. 557.
SIN AALE4106NL 1,4 gram bruine brokjes, conclusie: bevat heroïne, proces-verbaal pag. 558.
SIN AALE4108NL 0,07 gram wit poeder, conclusie: bevat cocaïne, proces-verbaal pag. 559.
SIN AALE9971NL 4.04 gram witte brokken, conclusie: bevat cocaïne, proces-verbaal pag. 560.
SIN AAHI7936NL 4,20 gram poeder, wit, conclusie: bevat cocaïne, proces-verbaal pag. 561.
SIN AAHI7937NL 4,5 gram brokken, conclusie: bevat cocaïne, proces-verbaal pag. 562.
SIN AAHI7942NL 1,9 gram roze tabletten, conclusie: bevat MDMA, proces-verbaal pag. 563.
SIN AAHI7943NL 2,1 gram beige tabletten, conclusie: bevat MDMA, proces-verbaal pag. 563.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
2.
op 12 maart 2019 te 's-Hertogenbosch opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een hoeveelheid vangram van
een materiaal bevattende cocaïne en
- 36 XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en - 4,11 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
- 1,59 gram, van een materiaal bevattende heroïne, zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen omtrent de afdoeningsmodaliteit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van harddrugs. Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen.
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. Gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) acht de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Gelet op de bewezenverklaring komt de rechtbank tot een andersoortige straf dan de officier van justitie heeft gevorderd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering toe te wijzen tot een bedrag van
€ 93.600,-. Dit bedrag bestaat uit € 78.600,- materiële schade en € 15.000,- immateriële schade. De officier van justitie heeft verzocht om dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen. De raadsman heeft subsidiair verzocht om deze te matigen.
Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen onder feit 1 primair en feit 1 subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
t.a.v. feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd; verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf:
t.a.v. feit 2: taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
de rechtbank waardeert een in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uren te verrichten arbeid;
t.a.v. feit 1 primair, feit 1 subsidiair: niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr A. Bernsen, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. H.M. Hettinga, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 24 december 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, afdeling Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, genummerd OBRCC18020 (onderzoek Adelaide) aantal pagina’s: 566. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.