ECLI:NL:RBOBR:2019:7731

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
21 januari 2020
Zaaknummer
C/01/261623 / HA ZA 13-257
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

IT-zaak over software voor een ZIS en EPD voor vier ziekenhuizen en een apotheekorganisatie

In deze zaak, die zich afspeelt in de context van civiel recht, betreft het een geschil tussen Alert Life Sciences Computing B.V. en verschillende ziekenhuizen en een apotheekorganisatie over de implementatie van software voor een ziekenhuisinformatiesysteem (ZIS) en elektronisch patiëntendossier (EPD). De rechtbank Oost-Brabant heeft op 24 december 2019 uitspraak gedaan in deze complexe IT-zaak, die een vervolg is op eerdere uitspraken, waaronder ECLI:NL:RBOBR:2018:4790. De rechtbank heeft de vorderingen van Alert tegen de ziekenhuizen, waaronder het Jeroen Bosch Ziekenhuis (JBZ), Bernhoven, Zuyderland Medisch Centrum, Atrium-Orbis Medisch Centrum, en de Coöperatie ZANOB U.A., beoordeeld. Alert vorderde onder andere schadevergoeding en een verklaring voor recht, maar de rechtbank heeft de meeste vorderingen afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ziekenhuizen niet onrechtmatig hebben gehandeld en dat Alert niet heeft aangetoond dat de schade het gevolg was van wanprestatie van de ziekenhuizen. De rechtbank heeft ook deskundigen benoemd om te oordelen over specifieke technische geschilpunten, zoals datamigratie en interfaces. De uitspraak bevat gedetailleerde overwegingen over de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen en de juridische en technische aspecten van de zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/261623 / HA ZA 13-257
Vonnis van 24 december 2019
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALERT LIFE SCIENCES COMPUTING B.V.,
gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen Alert NL,
2. de rechtspersoon naar Portugees recht
ALERT LIFE SCIENCES COMPUTING S.A.,
gevestigd te Vila Nova de Gaia (Portugal),
hierna te noemen Alert PT,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
gezamenlijk aan te duiden met het enkelvoud Alert,
advocaat mr. F.M. Peters te Amsterdam,
tegen
1. de stichting
STICHTING JEROEN BOSCH ZIEKENHUIS,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
hierna te noemen JBZ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. H.J.S.M. Langbroek te 's-Gravenhage,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BERNHOVEN B.V.,
gevestigd te Uden,
rechtsopvolgster van
STICHTING ZIEKENHUIS BERNHOVEN,
hierna te noemen Bernhoven,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E.J. van de Pas te Arnhem,
3. de stichting
STICHTING ZUYDERLAND MEDISCH CENTRUM,
voorheen genaamd
STICHTING ATRIUM-ORBIS MEDISCH CENTRUM,
rechtsopvolgster van
STICHTING ATRIUM MEDISCH CENTRUM PARKSTAD,
gevestigd te Heerlen,
hierna te noemen Atrium,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. L. Ritzema te 's-Hertogenbosch,
4. de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid
COÖPERATIE ZANOB U.A.,
als rechtsopvolger van Stichting Ziekenhuisapotheek Noord-Oost Brabant,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
hierna te noemen ZANOB,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E.J. van de Pas te Arnhem,
5. de stichting
STICHTING ST. ELISABETH ZIEKENHUIS,
voorheen
STICHTING TWEESTEDEN ZIEKENHUIS,
gevestigd te Tilburg,
hierna te noemen TSZ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. E.J. van de Pas te Arnhem.
De gedaagden in conventie zullen gezamenlijk “de ziekenhuizen” worden genoemd, ook al exploiteert ZANOB geen ziekenhuis.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 oktober 2018
Bernhoven
  • de akte wijziging naam van Bernhoven van 3 oktober 2018
  • de nadere akte na tussenvonnis 3 oktober 2018 van Bernhoven van 28 november 2018
  • de antwoordakte na tussenvonnis 3 oktober 2018 t.a.v. Bernhoven van Alert van 2 januari 2019
  • de akte na tussenvonnis 3 oktober 2018 t.a.v. Bernhoven van Alert van 2 januari 2019
  • de nadere akte na tussenvonnis 3 oktober 2018 van Bernhoven van 2 januari 2019
  • de antwoordakte na tussenvonnis 3 oktober 2018 t.a.v. Bernhoven van Alert van 30 januari 2019
  • de antwoordakte inzake r/o 5.60 van Bernhoven van 30 januari 2019
  • de herstelde akte inzake aanvullende producties 79 en 80 Alert van Bernhoven van 6 maart 2019
Atrium
  • de akte na tussenvonnis d.d. 3 oktober 2018 tevens inhoudende akte vermindering eis van Atrium van 28 november 2018
  • de akte na tussenvonnis 3 oktober 2018 t.a.v. Atrium van Alert van 19 december 2018
  • de antwoordakte Atrium na akte zijdens Alert d.d. 19 december 2018 van Atrium van 30 januari 2019
  • de antwoordakte na tussenvonnis 3 oktober 2018 t.a.v. Atrium van Alert van 30 januari 2019
JBZ, ZANOB en TSZ
In de zaken tussen Alert en JBZ en tussen Alert en ZANOB zijn geen nieuwe stukken gewisseld.
De zaak tussen Alert en TSZ is nog steeds op verzoek van die partijen uitgesteld tot na het eindarrest in de appelprocedure tussen Alert en TSZ. De rechtbank is ambtshalve bekend met het op 31 juli 2018 door het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch in die procedure gewezen arrest, waarin een aanvullend deskundigenonderzoek is bevolen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het verwijt over het gezamenlijk onrechtmatig handelen

2.1.
In het vonnis van 3 oktober 2018 heeft de rechtbank beslist dat de op individueel of gezamenlijk onrechtmatig handelen gebaseerde vorderingen van Alert moeten worden afgewezen (r.o. 10.1).
2.2.
De rechtbank houdt de vastlegging van een en ander onder “de beslissing” aan.
DE ZAAK TEGEN JBZ

3.De verdere beoordeling

3.1.
In het vonnis van 3 oktober 2018 heeft de rechtbank beslist dat de vordering van Alert tegen JBZ zal worden afgewezen en dat Alert zal worden veroordeeld in de proceskosten ten aanzien van JBZ (r.o. 10.2).
3.2.
De rechtbank houdt de vastlegging van een en ander onder “de beslissing” aan.
DE ZAAK TEGEN BERNHOVEN

4.De verdere beoordeling in conventie en reconventie

De eerdere vonnissen

4.1.
In het vonnis van 29 juni 2016 heeft de rechtbank beslist dat in beginsel uitgangspunt is dat Bernhoven gerechtigd was de overeenkomst te ontbinden, omdat ten tijde van de ontbinding aannemelijk was dat Alert er niet tijdig in zou slagen om voor 1 april 2013 een papiervrij ziekenhuis te realiseren (r.o. 9.34). Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien Alert op haar beurt stelt en zo nodig bewijst dat Bernhoven is tekortgeschoten in één of meer van de op haar rustende verplichtingen en dit de nakoming door Alert van haar verplichtingen jegens Bernhoven heeft verhinderd (r.o. 9.35). Van de vijf verwijten die Alert in dat kader aan Bernhoven heeft gemaakt, heeft de rechtbank het verwijt over het inzetten van projectmedewerkers voor de verhuizing direct verworpen (r.o. 9.37).
4.2.
Verwijt 1 betreft het verwijt van Alert dat Bernhoven in het kader van de datamigratie verantwoordelijk was voor de extractie van gegevens uit X/Care, maar dat werk niet heeft uitgevoerd. In het vonnis van 3 oktober 2018 heeft de rechtbank dit verwijt als juist aanvaard (r.o. 5.20). De rechtbank heeft een deskundigenbericht aangekondigd over de duur van de vertraging als gevolg van de omstandigheid dat Alert de extractie zelf moest uitvoeren (r.o. 5.21). Voor het geval dat van belang mocht zijn voor het causaal verband, heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag welk deel van de datamigratie medio september 2011 nog niet was voltooid (r.o. 5.22).
4.3.
Verwijt 2 betreft het verwijt van Alert dat Bernhoven voortdurend de specificaties wijzigde voor de interfaces met de afdelingen Laboratorium en Radiologie. De rechtbank heeft in het vonnis van 29 juni 2016 het verweer van Bernhoven verworpen dat de door Alert te ontwikkelen interfaces duidelijk omschreven waren in bijlage III bij de raamovereenkomst, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat Bernhoven ten behoeve van de interfaces met Laboratorium en Radiologie inderdaad workflows aan Alert moest verschaffen (r.o. 9.49). De rechtbank heeft in dat vonnis beslist dat de keuze van Alert voor de “trial and error” methode van ontwikkeling in beginsel voor eigen rekening en risico van Alert komt, en dat Alert daarom in het kader van de ontwikkeling van de interfaces alleen een verwijt aan Bernhoven kan maken, indien Bernhoven tijdens het “trial and error” proces workflows heeft opgegeven die ze later weer volledig of grotendeels heeft gewijzigd, waardoor Alert na de eerste wijziging in feite weer helemaal opnieuw moest beginnen met de ontwikkeling (r.o. 9.50). De rechtbank heeft in het vonnis van 3 oktober 2018 een deskundigenbericht aangekondigd in verband met de (door Bernhoven betwiste) stelling van Alert dat Bernhoven de workflows steeds heeft gewijzigd. Volgens Bernhoven hadden de wijzigingen betrekking op “gaps”, dan wel vielen eventuele wijzigingsverzoeken onder de contractuele regeling voor “nagekomen in scope functionaliteit” (NISF). De rechtbank wil een of meer deskundigen benoemen, die de rechtbank in voor leken begrijpelijke taal kunnen voorlichten over de aard van de individuele wijzigingen, hun visie geven over technische geschilpunten en informatie verzamelen ten behoeve van de juridische geschilpunten (r.o. 5.32). Aan het door Alert aangeboden getuigenbewijs komt de rechtbank alleen toe als de beoordeling van een individueel verwijt zal blijken af te hangen van feiten waarover Alert en Bernhoven het niet eens zijn (r.o. 5.33). De rechtbank zal ook de vraag tot welke vertragingen de individuele verwijten hebben geleid, voorleggen aan de deskundige(n) (r.o. 5.37). Aan het door Alert aangeboden bewijs van de vertragingen komt de rechtbank alleen toe als het deskundigenrapport daartoe aanleiding geeft (r.o. 5.38).
4.4.
Verwijt 3 betreft het verwijt van Alert dat Bernhoven v.2.5 heeft getest, aanvaard en in gebruik genomen nadat zij zelf het scenario voor de Go Live op de SEH had aangepast, maar dat zij onvoldoende medewerkers heeft ingezet en zij haar medewerkers niet voldoende heeft voorbereid op (het op de juiste manier werken met) het nieuwe systeem. In het vonnis van 29 juni 2016 heeft de rechtbank beslist dat Bernhoven de na de Go Live in februari 2010 op de SEH ontstane commotie grotendeels aan zichzelf te wijten heeft, ook al was het feit dat het systeem nog beperkt was, wellicht geheel of gedeeltelijk aan Alert te wijten (r.o. 9.53). De rechtbank heeft verder beslist dat Bernhoven er tenminste mede verantwoordelijk voor was dat de medische rapportage niet aan de eisen van de artsen voldeed, waardoor Bernhoven haar contractuele verplichtingen heeft geschonden.
In het vonnis van 3 oktober 2018 heeft de rechtbank beslist dat zij het verwijt van Alert dat Bernhoven haar slechte verandermanagement later heeft voortgezet, buiten beschouwing laat (r.o. 5.43). Wat betreft het causaal verband heeft de rechtbank beslist dat zij bij de reconstructie van de hypothetische situatie zonder het slechte verandermanagement van Bernhoven in beginsel zal uitgaan van een termijn van veertien maanden (r.o. 5.45). Wat betreft de medische rapportage heeft de rechtbank beslist dat er vanuit moet worden gegaan dat Bernhoven in de hypothetische situatie de specialisten al veel eerder bij de medische rapportage zou hebben betrokken en dat dit waarschijnlijk meer tijd zou hebben gekost, maar dat de specialisten dan niet tegen de medische rapportage zouden hebben geprotesteerd (r.o. 5.46). Omdat voor het overige de redenering van Alert en Bernhoven over het causaal verband afhankelijk is van hun standpunten over de andere verwijten in verband met datamigratie, interfaces en ontwikkelverzoeken, heeft de rechtbank de beslissing over het causaal verband tussen het verwijt over het slechte verandermanagement en het niet halen van de einddatum 1 april 2013 aangehouden tot na de beslissing over die andere verwijten. Daarna zal de rechtbank een hypothetische situatie reconstrueren waarbij alle terecht geachte verwijten tegelijk worden weggedacht (r.o. 5.47).
4.5.
Verwijt 4 betreft het verwijt van Alert dat Bernhoven steeds aanvullende verzoeken deed (uiteindelijk totaal 74) om ontwikkeling van functionaliteiten waarin niet in de roadmap was voorzien. In het vonnis van 3 oktober 2018 heeft de rechtbank beslist dat Alert ontwikkelverzoeken die in categorie 1 vielen (het ontwikkelverzoek betrof een functionaliteit die oorspronkelijk was overeengekomen, maar ontbrak, bugs bevatte of niet op de afgesproken wijze werkte) zonder meer moest uitvoeren (r.o. 5.51). De rechtbank heeft het verwijt van Alert ook verworpen wat betreft de ontwikkelverzoeken die in categorie 2 vielen (NISF-functionaliteit die Alert® PFH als product(groep) versterkte of op basis van redelijkheid en billijkheid uit de high level ambities van Alert af te leiden was), omdat Alert Bernhoven niet heeft gewaarschuwd voor de hoeveelheid werk die deze ontwikkelverzoeken voor Alert opleverden (r.o. 5.52). Wat betreft de ontwikkelverzoeken die in categorie 3 vielen (meerwerk) heeft de rechtbank beslist dat het onder de gegeven omstandigheden voor rekening en risico van Bernhoven moet komen als zij zoveel meerwerk heeft verlangd dat het project daardoor significant werd vertraagd, waardoor het beroep van Bernhoven op de fatale einddatum voor het papiervrij werken dan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (r.o. 5.53). De rechtbank heeft een onderzoek aangekondigd door een of meer deskundigen, die de rechtbank kunnen voorlichten over de ontwikkelverzoeken en de geschilpunten daarover, en die hun visie kunnen geven over de vraag of de 50 verzoeken die door Alert in categorie 3 worden ingedeeld, inderdaad in die categorie thuishoren (r.o. 5.58). Indien het antwoord op die vraag voor bepaalde verzoeken afhangt van de beoordeling van een juridisch geschilpunt, kunnen de deskundigen volstaan met het verzamelen van informatie die voor die beoordeling van belang kan zijn. De deskundigen zullen ook worden ingeschakeld om in te schatten hoeveel werk de ontwikkeling heeft gekost van de in categorie 3 ingedeelde verzoeken, en welke gevolgen dat extra werk heeft gehad voor het project (r.o. 5.59).
4.6.
De rechtbank heeft Alert en Bernhoven in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen (r.o. 5.60). De rechtbank heeft voorlopige vragen geformuleerd (r.o. 5.61).
4.7.
De rechtbank heeft in de eerdere vonnissen nog niet beslist over de overige argumenten van Bernhoven voor de ontbinding zoals genoemd onder 3 en 4 in r.o. 9.5 van het vonnis van 29 juni 2016 en over het subsidiaire beroep van Bernhoven op opzegging.
De informatie over de datamigratie
4.8.
Alert en Bernhoven zijn het erover eens dat in september 2011 in ieder geval drie deelgebieden waren geconverteerd (basic patient data, professionals en episodes). Volgens Bernhoven waren er nog wel issues in verband met de interfaces voor de episodes. Bernhoven meldt dat alle overige deelgebieden nog niet (volledig) waren geconverteerd, maar volgens Alert waren alle data geconverteerd en naar de testomgeving gemigreerd, waar ze klaar stonden voor validatie door Bernhoven. Bernhoven voert aan dat er alleen geconverteerd was voor de module EDIS voor de SEH en nog helemaal niets voor de modules die daarna zouden worden geïmplementeerd. Alert reageert dat de data uit Inpatient en Outpatient al voor de SEH waren geconverteerd en dat ORIS en PDMS pas in een latere fase zouden worden geconverteerd. Bernhoven merkt op dat [consultant Alert] in augustus 2011 (toen hij voor rekening van Bernhoven werkte) maar drie dagen heeft hoeven werken. Alert reageert dat [consultant Alert] in die drie dagen alleen heeft gewerkt aan de extractie voor de Episodes over de periode tussen eind 2010 en augustus 2011.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat de verwijten van Bernhoven aan Alert niet relevant zijn. Aan de orde is het door Alert aan Bernhoven gemaakte verwijt 1 over de extractie en de vraag welke vertraging is veroorzaakt doordat Bernhoven die extractie niet heeft uitgevoerd maar aan Alert heeft overgelaten. Die wanprestatie van Bernhoven is geëindigd doordat Bernhoven in juni 2011 [consultant Alert] voor de extractie heeft ingehuurd. Omdat Alert zelf stelt dat alle data voor alle deelgebieden in september 2011 waren geconverteerd, mag worden aangenomen dat in de eigen visie van Alert alle door Bernhoven veroorzaakte problemen in verband met de extractie toen waren opgelost. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de wanprestatie van Bernhoven vanaf september 2011 geen vertraging meer heeft veroorzaakt. Alert stelt niet dat die wanprestatie in een latere fase van het project nieuwe vertraging zou hebben opgeleverd bij het converteren van data voor andere modules. Daarom is niet van belang voor hoeveel modules Alert nog data moest converteren.
De vragen voor de deskundigen
Algemeen
4.10.
Alert maakt er bezwaar tegen dat de rechtbank in verband met de verwijten 2 en 4 de deskundige laat formuleren wat nu eigenlijk het feitelijke of juridische geschilpunt is, omdat de rechtbank het toetsingskader aan de deskundige moet aanreiken. De rechtbank verwerpt dat bezwaar. Deze vraagstelling is aan Alert en Bernhoven zelf te wijten, omdat zij voor de details hebben verwezen naar lijsten met vaktaal die voor een leek nauwelijks te volgen zijn. Daardoor is het voor de rechtbank onmogelijk om zonder deskundige bijstand te beslissen of een geschilpunt van technische aard of van juridische aard is. Alternatief voor de door de rechtbank gekozen aanpak is dat de rechtbank eerst een deskundigenbericht beveelt voor uitleg over de aard van de geschilpunten en na dat deskundigenbericht een vonnis wijst waarin over het toetsingskader wordt beslist en waarin een tweede deskundigenbericht wordt bevolen met vragen die op dat toetsingskader zijn afgestemd. Dat alternatief is echter inefficiënt. Het zou leiden tot extra kosten en tot vertraging van de procedure. De rechtbank blijft daarom bij de door haar gekozen aanpak. Zij verwacht niet dat deze aanpak tot grote problemen zal leiden. Alert en Bernhoven kunnen in hun opmerkingen voor de deskundigen aangeven of geschilpunten in hun visie technisch of juridisch van aard zijn. Als dat tot onoverkomelijke problemen voor de deskundigen leidt, kunnen zij contact opnemen met de rechtbank voor een nadere instructie.
4.11.
Alert en Bernhoven stellen allebei extra vragen voor, die erop neerkomen dat zij eerdere beslissingen van de rechtbank door de deskundigen willen laten toetsen. Bernhoven wijst er onder meer op dat aan deskundigen de nodige vrijheid en zelfstandigheid moet worden gelaten om hun onderzoek op de hun best voorkomende wijze te verrichten. Bernhoven meent dat de deskundigen geen goed oordeel kunnen geven over de feiten als zij op voorhand gebonden worden aan een onjuist oordeel van de rechtbank over de feiten en niet in vrijheid onderzoek kunnen doen naar alle feiten uit het dossier. Bernhoven stelt zich op het standpunt dat het in strijd is met de goede procesorde dat partijen gedwongen worden in hoger beroep te gaan om een hypothetisch deskundigenbericht te voorkomen.
4.12.
De rechtbank heeft in haar eerdere vonnissen bindende eindbeslissingen genomen waarvan in dezelfde instantie niet meer kan worden teruggekomen, tenzij de beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, dan wel de eisen van een goede procesorde om een andere reden meebrengen dat de rechter zijn eindbeslissing heroverweegt. Als een partij meent dat de rechter op een bindende eindbeslissing moet terugkomen, dan zal die partij daarvoor zelf redenen moeten aanvoeren en die redenen naar behoren moeten onderbouwen. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om een bindende eindbeslissing in dezelfde aanleg onbeperkt te laten toetsen door een deskundige zonder dat een partij redenen aanvoert om op de eindbeslissing terug te komen. Een deskundige die om een andere reden wordt ingeschakeld, zal moeten opereren binnen de door de rechter op grond van eindbeslissingen gestelde kaders. Binnen die kaders heeft de deskundige alle vrijheid. De omstandigheid dat het risico bestaat dat bindende eindbeslissingen in hoger beroep worden vernietigd en dan het deskundigenbericht overbodig blijkt of antwoord gaf op verkeerde vragen, levert geen strijd op met de goede procesorde maar correspondeert juist met het systeem van de wet, waarin wordt doorgeprocedeerd op basis van bindende eindbeslissingen en pas hoger beroep kan worden ingesteld na het eindvonnis. Dat systeem kan alleen worden doorbroken als een partij aan de rechter toestemming vraagt om tussentijds hoger beroep te mogen instellen. Dat hebben Alert en Bernhoven niet gedaan. De rechtbank gaat daarom niet in op de voorstellen van Alert en Bernhoven om vragen aan de deskundigen voor te leggen over kwesties waarover de rechtbank al definitief heeft beslist.
4.13.
Bernhoven lijkt voor te stellen dat de rechtbank een extra vraag aan de deskundigen voorlegt over de gezamenlijke vertraging van de vier verwijten. De rechtbank blijft bij haar beslissing dat de rechtbank later zelf een hypothetische situatie zal reconstrueren waarbij alle terecht geachte verwijten tegelijk worden weggedacht. Bij de verwijten 1, 2 en 4 kan een deskundige goed inschatten hoeveel extra werk daaraan voor Alert verbonden was en hoeveel tijd het zou kosten om dat werk uit te voeren. Bij de vaststelling van de gezamenlijke vertraging als gevolg van de vier verwijten (voor zover terecht) spelen echter ook andere factoren een rol, die buiten de expertise van de deskundigen vallen. Dat geldt ook voor verwijt 3 over het verandermanagement.
Vragen over verwijt 1: Datamigratie
4.14.
De rechtbank heeft in het vonnis van 3 oktober 2018 de volgende voorlopige vragen geformuleerd in verband met verwijt 1 over de datamigratie:
Alert schat dat een vertraging van het project van drie maanden is ontstaan als gevolg van het feit dat Bernhoven de extractie inclusief conversie naar een tussenformaat niet zelf heeft uitgevoerd maar die extractie aan Alert heeft overgelaten. Acht u die schatting reëel?
Zo niet, hoe schat u de duur van deze vertraging?
Zijn er nog andere punten in verband met de datamigratie die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
4.15.
Alert stelt voor om aan de deskundigen een vraag voor te leggen over de datamigratie voor de module Inpatient tegelijk met de module EDIS voor de SEH. Die vraag neemt de rechtbank niet over, omdat zij die kwestie niet relevant acht (r.o. 4.9).
4.16.
De door Bernhoven voorgestelde aanvullingen betreffen toetsing van de eerdere beslissing van de rechtbank dat Bernhoven verantwoordelijk was voor de extractie. Die aanvullingen neemt de rechtbank niet over (r.o. 4.12).
4.17.
De rechtbank zal daarom de in het vonnis van 3 oktober 2018 geformuleerde vragen voorleggen.
Vragen over verwijt 2: Interfaces
4.18.
De rechtbank heeft in het vonnis van 3 oktober 2018 de volgende voorlopige vragen geformuleerd in verband met verwijt 2 over de interfaces:
4. Alert heeft in randnummer 8.2.15 e.v. van haar nadere conclusie de door Bernhoven gevraagde wijzigingen van de workflows ten behoeve van de interfaces toegelicht. Bernhoven heeft daarop gereageerd in randnummer 5.22 e.v. van haar nadere antwoordconclusie. Kunt u de aard van die wijzigingen en de standpunten van Alert en Bernhoven daarover uitleggen in voor leken begrijpelijke taal?
5. Indien geschilpunten over bepaalde wijzigingen van technische aard zijn omdat het een ICT-kwestie betreft en/of betrekking heeft op de werkwijze in ziekenhuizen: wat is uw mening over elk van die geschilpunten?
6. Indien geschilpunten over bepaalde wijzigingen van juridische aard zijn: kunt u informatie verschaffen die van belang kan zijn voor de beoordeling van die geschilpunten? Indien bijvoorbeeld Bernhoven het standpunt inneemt dat uit een bepaald document blijkt dat het ging om een overeengekomen functionaliteit, kunt u dan de betekenis van de bewuste passage toelichten?
7. Alert schat de vertraging die is ontstaan door elke wijziging van de workflows op één maand ontwikkeltijd. Is die schatting reëel?
8. Zo niet, hoe schat u de duur van die vertraging? Indien het aan elke wijziging verbonden werk vergelijkbaar is, kunt u volstaan met een gemiddelde duur.
9. Zijn er nog andere punten in verband met de interfaces die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
4.19.
De rechtbank wijst het verzoek van Alert af om de vragen 5 en 6 te laten vervallen (r.o. 4.10).
4.20.
Alert stelt extra vragen voor die erop neerkomen dat zij de beslissing van de rechtbank over de trial and error methode wil laten toetsen. Bernhoven stelt extra vragen voor die neerkomen op toetsing van de beslissing van de rechtbank dat de verklaring van [voorzitter Stichting HL7 Nederland] geen reden is om terug te komen van de beslissing dat Bernhoven workflows moest aanleveren (r.o. 5.25 vonnis 3 oktober 2018). Die aanvullingen neemt de rechtbank niet over (r.o. 4.12).
4.21.
Alert heeft in het kader van de nationaliteit van de deskundigen een kwestie aan de orde gesteld, die de rechtbank meeneemt bij de formulering van de vragen aan de deskundigen. Bernhoven stelt dat Nederlandse interfaces moeten worden ingericht volgens de Nederlandse HL7 Implementatiegids en dat de deskundige dus kennis van die gids moet hebben. Bernhoven verwijst naar de verklaring van [voorzitter Stichting HL7 Nederland] (prod. 102 Bernhoven), waarin melding is gemaakt van v2.x van de Implementatierichtlijnen Nederland HL7 van de Stichting HL7 Nederland. Alert reageert dat de Nederlandse HL7 implementatiegids pas is gelanceerd in HL7 v3, terwijl tussen Alert en Bernhoven was overeengekomen dat de interfaces voor Bernhoven in v2 zouden worden ontwikkeld. Alert verwijst naar producties Bernhoven-51 en 59 van Alert, waarin is vermeld dat HL7 v2.3 zal worden gebruikt voor de RIS interface voor CS-Rontgen en HL7 v2.4 voor de LIS interface voor Labosys. Alert vreest dat een Nederlandse deskundige automatisch de implementatiegids zal volgen hoewel die niet van toepassing is. Bernhoven betwist in haar laatste akte dat de implementatiegids pas in v3 is geïntroduceerd. Volgens Bernhoven zijn ook voor v2 dergelijke handleidingen verschenen. Bernhoven verwijst naar de verklaring van [voorzitter Stichting HL7 Nederland] , maar daarin is niets vermeld over een implementatiegids.
4.22.
De rechtbank constateert dat Bernhoven in haar reactie op deze kwestie niet betwist dat is overeengekomen dat Alert HL7 v2.3 voor de RIS interface en HL7 v2.4 voor de LIS interface zou gebruiken, zoals ook uit de door Alert overgelegde stukken blijkt. De rechtbank zal die versies in de vraagstelling verwerken, zodat duidelijk is welke versies in het deskundigenbericht moeten worden toegepast. Het is dan aan de deskundige(n) om te beslissen of op die twee versies een implementatiegids van toepassing is. Voor het overige handhaaft de rechtbank de in het vonnis van 3 oktober 2018 geformuleerde vragen.
Vragen over verwijt 4: de 74 ontwikkelverzoeken
4.23.
De rechtbank heeft in het vonnis van 3 oktober 2018 de volgende voorlopige vragen geformuleerd in verband met verwijt 4 over de ontwikkelverzoeken:
10. Alert heeft een lijst van 74 ontwikkelverzoeken met specificaties en toelichtingen overgelegd (prod. Bernhoven-67 van Alert). Bernhoven heeft een dergelijke lijst van 89 ontwikkelverzoeken overgelegd (prod. 113 van Bernhoven). Alert en Bernhoven hebben in die lijsten de ontwikkelverzoeken ingedeeld in de volgende categorieën:
1) het ontwikkelverzoek betrof een functionaliteit die oorspronkelijk was overeengekomen, maar ontbrak, bugs bevatte of niet op de afgesproken wijze werkte;
2) het ontwikkelverzoek betrof een NISF, omdat het Alert® PFH als product(groep) versterkte of op basis van redelijkheid en billijkheid uit de high level ambities af te leiden was;
3) het ontwikkelverzoek betrof meerwerk.
Kunt u een overzicht (in een door u gekozen volgorde) maken van de 50 ontwikkelverzoeken die Alert indeelt in categorie 3? U kunt de door Alert in categorie 1 of 2 ingedeelde verzoeken negeren. Dat geldt ook voor de 15 ontwikkelverzoeken op de lijst van Bernhoven die niet voorkomen op de lijst van Alert.
11. Kunt u de aard van elk ontwikkelverzoek en de standpunten van Alert en Bernhoven in voor leken begrijpelijke taal uitleggen?
11. Indien geschilpunten over bepaalde ontwikkelverzoeken van technische aard zijn omdat het een ICT-kwestie betreft en/of betrekking heeft op de werkwijze in ziekenhuizen: in welke categorie hoort elk ontwikkelverzoek in uw visie thuis?
11. Indien geschilpunten over bepaalde ontwikkelverzoeken van juridische aard zijn: kunt u informatie verschaffen die van belang kan zijn voor de beoordeling van die geschilpunten en de indeling van de betreffende ontwikkelverzoeken in een categorie?
11. Alert heeft opgegeven dat zij totaal 2.042,1 uren heeft besteed aan de 50 ontwikkelverzoeken die volgens Alert in categorie 3 vallen. Alert heeft die uren gespecificeerd in haar productie Bernhoven-72 en meer details verschaft in haar productie Bernhoven-71. Zijn die uren in uw visie reëel? Deze vraag hoeft niet beantwoord te worden voor de ontwikkelverzoeken die in uw visie niet in categorie 3 thuishoren. Dat geldt ook voor de volgende twee vragen.
11. Zo niet, kunt u inschatten hoeveel werk voor Alert was verbonden aan elk van de 50 ontwikkelverzoeken?
11. Kunt u inschatten welke gevolgen het extra werk voor Alert aan de 50 ontwikkelverzoeken heeft gehad voor de duur van het project? Is het bijvoorbeeld reëel om de vertraging te stellen op de tijd die een team van vier medewerkers daaraan moest besteden?
11. Zijn er nog andere punten in verband met de ontwikkelverzoeken die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
4.24.
Bernhoven stelt voor om aan de vragen 10 en 11 toe te voegen: “in het licht van de gemaakte afspraken over het niet achteruit gaan in bestaande functionaliteit en de NISF regeling”. De rechtbank neemt dat voorstel niet over, omdat het niets toevoegt aan de vraagstelling. In vraag 10 is al categorie 2 voor de NISF regeling besproken.
4.25.
De rechtbank wijst het verzoek van Alert af om de vragen 12 en 13 te laten vervallen (r.o. 4.10).
4.26.
Alert stelt voor om bij vraag 14 aan de vraag “Zijn die uren in uw visie reëel?” toe te voegen “er rekening mee houdend dat de ontwikkelverzoeken in het standaardpakket van Alert zouden moeten worden opgenomen (en dus niet alleen bij Bernhoven moeten werken of alleen voor haar beschikbaar zouden zijn) zodanig dat ze ook voor al haar andere klanten in Nederland en andere landen beschikbaar zouden komen?” Alert stelt die uitbreiding ook voor in vraag 16. Bernhoven maakt bezwaar tegen deze uitbreiding, omdat Alert en Bernhoven niet zijn overeengekomen dat Alert wereldwijd één versie zou gebruiken, zodat dit slechts een interne keuze van Alert betrof die voor rekening en risico van Alert komt.
4.27.
De rechtbank heeft in het vonnis van 29 juni 2016 vastgesteld dat Alert PT haar software Alert® PFH als standaardsoftware aanbiedt en dat individuele eisen of wensen van klanten in Alert® PHF kunnen worden verwerkt, indien en voor zover Alert PT die een zinvolle aanvulling op haar standaardsoftware acht (r.o. 2.3). Dat betekent dat Bernhoven bewust heeft gekozen voor standaardsoftware en niet voor speciaal voor haar ontworpen maatwerk. Bernhoven had alleen een contractueel recht op uitbreiding van de standaardsoftware wat betreft functionaliteiten die al direct bij het sluiten van de raamovereenkomst waren overeengekomen (categorie 1) en wat betreft de NISF-functionaliteiten genoemd in artikel 3.2 van de raamovereenkomst (categorie 2). Daar buiten vallende ontwikkelverzoeken (categorie 3) golden als meerwerk waarvoor Alert een offerte mocht versturen. Omdat Bernhoven bewust heeft gekozen voor standaardsoftware en niet voor maatwerk, moest zij beseffen dat haar verzoeken om meerwerk door Alert moesten worden ingepast in de standaardsoftware. De deskundige zal er daarom bij de beantwoording van de vragen 14 en 15 rekening mee moeten houden dat de ontwikkelverzoeken van Bernhoven in categorie 3 door Alert moesten worden verwerkt in standaardsoftware en daarmee ook aan andere klanten beschikbaar moesten worden gesteld. De rechtbank acht het echter niet nodig dat in de vraagstelling te verwerken.
4.28.
Alert stelt voor de extra vraag op te nemen: “Kunt u bevestigen dat v2.6.1. gereed was in april 2011 en dat alle functionaliteiten daarin zaten die speciaal voor Bernhoven ontwikkeld waren en dat de release op korte termijn kon worden verwacht?”. De rechtbank neemt die vraag niet over (r.o. 4.12). De rechtbank heeft over deze kwestie al beslist in het vonnis van 3 oktober 2018 (r.o. 5.5). Met de formulering van de extra vraag bedoelt Alert kennelijk haar stellingen uit te breiden met de stelling dat de v2.6.1 die in april 2011 gereed was, ook alle functionaliteiten bevatte die daarin speciaal voor Bernhoven opgenomen zouden worden. Dat doet echter niet af aan de beslissing van de rechtbank dat, zelfs al zou de release van v2.6.1 op korte termijn kunnen plaatsvinden, Alert niet heeft gesteld dat zij aan Bernhoven heeft meegedeeld dat alle voor Bernhoven noodzakelijke wijzigingen in v.2.6.1 waren verwerkt en dat de release van v.2.6.1 op korte termijn kon worden verwacht. Dat stelt Alert nog steeds niet.
4.29.
Alert stelt voor om de slotvraag 17 uit te breiden met de feitelijke kernvraag of Alert al dan niet op tijd klaar zou zijn geweest met de ontwikkeling van de software, als Bernhoven niet verwijtbaar zou hebben gehandeld. De rechtbank neemt dat voorstel niet over. Voor de beantwoording van die vraag zouden allerlei factoren aan de zijde van Alert van belang zijn, die niet door een deskundige kunnen worden achterhaald (zoals de tijd die het ontwikkelteam van Alert feitelijk beschikbaar had en welk deel van die tijd Alert aan het Nederlandse deel van Alert® PFH en aan Bernhoven kon en wilde besteden). Ook getuigenbewijs zal waarschijnlijk niet voldoende zijn om die factoren met voldoende zekerheid te kunnen achterhalen. De rechtbank blijft daarom bij haar beslissing dat zij zelf een hypothetische situatie zal reconstrueren waarbij alle terecht geachte verwijten tegelijk worden weggedacht. Die reconstructie zal onder meer afhangen van de hoeveelheid tijd die volgens het deskundigenbericht nodig was voor de uitvoering van de ontwikkelverzoeken van Bernhoven in categorie 3.
4.30.
De rechtbank handhaaft daarom de in het vonnis van 3 oktober 2018 geformuleerde vragen.
Het aantal en het specialisme van de deskundigen
4.31.
Alert en Bernhoven zijn het erover eens dat voor de verschillende onderdelen van de deskundigenrapportage tenminste drie specialismen nodig zijn: een deskundige op het gebied van datamigratie (verwijt 1), een deskundige op het gebied van interfaces (verwijt 2) en een of meer deskundigen op het gebied van softwareontwikkeling (verwijt 4). Alert stelt voor om voor de verwijten 1 en 2 dezelfde deskundige te benoemen met kennis van zowel datamigratie als interfaces.
4.32.
Bernhoven stelt voor om naast de deskundige op het gebied van softwareontwikkeling nog een projectmanager als vierde deskundige te benoemen voor verwijt 4 en voor een overkoepelende blik op het geheel. Bernhoven wil dat de deskundigen een gezamenlijk rapport uitbrengen, omdat zij het cruciaal vindt dat de vier verwijten in onderlinge samenhang worden bezien. Alert vindt een gezamenlijk rapport niet nodig en wijst erop dat volgens artikel 98 lid 4 Rv deskundigen afwijkende meningen mogen hebben.
4.33.
De rechtbank neemt aan dat het verzoek van Bernhoven om een vierde deskundige te benoemen en een gezamenlijk rapport te bevelen is ingegeven door het voorstel van Bernhoven om een extra vraag aan de deskundigen voor te leggen over de gezamenlijke vertraging van de vier verwijten. Dat verzoek heeft de rechtbank verworpen (r.o. 4.13). De rechtbank ziet daarom geen reden om een projectmanager als vierde deskundige te benoemen met het specifieke doel van de overkoepelende blik op het geheel. Evenmin acht de rechtbank een gezamenlijk rapport van de deskundigen nodig. De rechtbank heeft geen vragen geformuleerd die door alle deskundigen gezamenlijk moeten worden beantwoord. Voor elk van de drie verwijten heeft de rechtbank een eigen serie vragen geformuleerd, die alleen kan worden beantwoord door de specialist op dat terrein. De rechtbank kiest er daarom juist voor om het aangekondigde deskundigenbericht te splitsen in drie afzonderlijke deskundigenrapporten. Dat heeft als voordeel dat elke deskundige bij het uitvoeren van zijn/haar onderzoek en het uitbrengen van (concept)rapporten niet op de andere deskundigen hoeft te wachten.
4.34.
Als een geschikte deskundige kan worden gevonden met voldoende kennis en ervaring op het gebied van zowel datamigratie als interfaces, dan verdient het de voorkeur om die deskundige te benoemen voor zowel verwijt 1 als verwijt 2, omdat dat efficiënt is. Die deskundige kan dan zijn/haar twee rapporten in één schriftelijk stuk vastleggen. Als geen geschikte deskundige kan worden gevonden die over beide verwijten kan rapporteren, zullen twee verschillende deskundigen worden benoemd die elk een eigen rapport moeten uitbrengen.
4.35.
Alert stelt voor dat voor verwijt 1 een software-engineer met ervaring op het gebied van datamigratie wordt benoemd en voor verwijt 2 een software-engineer met ervaring op het gebied van interfaces. Bernhoven heeft geen bezwaar gemaakt tegen die specialismes, zodat één of twee software-engineers zullen worden benoemd.
4.36.
Alert en Bernhoven verschillen wel van mening over de ervaring die de software-engineers moeten hebben. Alert meent dat louter academische ervaring niet genoeg is en dat de deskundige technische ervaring met datamigratie en/of interfaces moet hebben en concrete/feitelijke ervaring met complexe en omvangrijke IT projecten. Bernhoven meent dat ook academici kunnen worden benoemd. Volgens Bernhoven moeten de deskundigen aantoonbare ervaring hebben met de implementatie van EPD’s of soortgelijke software in de Nederlandse ziekenhuissector. In verband met verwijt 1 is volgens Bernhoven kennis over dataconversie in een Nederlandse context vereist en in verband met verwijt 2 diepgravende kennis van de HL7 standaard en de daarbij horende Nederlandse implementatiegids.
Ervaring in de gezondheidszorg is volgens Alert niet perse nodig, omdat voor een analyse van de datamigratie niet relevant is welke soort data moeten worden gemigreerd en omdat
de technische ontwikkeling van interfaces dezelfde is onafhankelijk van het land en de taal (de gids zorgt enkel voor een nationale standaard).
4.37.
De rechtbank is van oordeel dat met name de vragen over de hoeveelheid werk en tijd niet kunnen worden beantwoord door een academicus maar moeten worden beantwoord door een software-engineer die technische ervaring heeft met het soort werk dat door Alert moest worden uitgevoerd voor de datamigratie en/of de interfaces. Het zou praktisch zijn als een of twee software-engineers kunnen worden gevonden die ervaring hebben met datamigratie voor een EPD van een Nederlands ziekenhuis en/of interfaces volgens de Nederlandse HL7 standaard. Maar dat is niet noodzakelijk. Eventueel kunnen ook software-engineers worden benoemd die een zodanig ruime kennis en ervaring met complexe IT-projecten hebben dat ze snel inzicht kunnen krijgen in de soort datamigratie en/of de soort interfaces die bij Bernhoven nodig waren.
4.38.
Voor de ontwikkelverzoeken van verwijt 4 wil Alert dat een softwareontwikkelaar wordt benoemd, die een technische achtergrond heeft om de inspanningen per ontwikkelverzoek te kunnen beoordelen, en die daarnaast projectmanager of teamleider van een ontwikkelteam is (omdat planningsvaardigheden nodig zijn om de impact van alle ontwikkelverzoeken op de planning te kunnen beoordelen). Bernhoven gaat uit van twee deskundigen voor verwijt 4, de eerste met het profiel “softwareontwikkeling” en de tweede met het profiel “projectmanagement en softwareontwikkeling”.
4.39.
De rechtbank geeft de voorkeur aan één deskundige in verband met verwijt 4, die softwareontwikkelaar is en daarnaast ervaring heeft als projectmanager of teamleider van een ontwikkelteam. Als geen geschikte deskundige gevonden kan worden, kunnen zo nodig twee deskundigen worden benoemd, de een softwareontwikkelaar en de ander een projectmanager of teamleider die ervaring heeft met de planning van softwareontwikkeling.
4.40.
Alert en Bernhoven zijn het erover eens dat de deskundige voor verwijt 4 ervaring moet hebben met de (begeleiding van de) implementatie van complexe en omvangrijke IT projecten in de gezondheidssector. Volgens Bernhoven moet de deskundige specifiek ervaring hebben met IT projecten in de Nederlandse ziekenhuissector en kennis hebben van de werkwijze in ziekenhuizen en de in de ziekenhuismarkt gebruikte software, waaronder het voorheen door Bernhoven gebruikte X/Care. Volgens Alert is ervaring met projectmanagement in het algemeen voldoende, zodat zo nodig ook een deskundige kan worden benoemd met ervaring met complexe IT projecten bij de (semi) overheid (waarbij dezelfde problemen spelen als bij het onderhavige project).
4.41.
De rechtbank is van oordeel dat het praktisch zou zijn een deskundige te benoemen die de door Bernhoven gewenste ervaring heeft, maar dat dit geen keiharde voorwaarde is. Zo nodig kan worden uitgeweken naar een deskundige met een andere soort ervaring met complexe IT projecten, zoals bijvoorbeeld in de Nederlandse zorgsector in het algemeen, de Nederlandse (semi) overheid of een buitenlandse ziekenhuissector.
4.42.
Alert geeft ook nog aan dat de deskundige kennis moet hebben van de “architectuur van de Alert software”. Het is de rechtbank niet duidelijk wat Alert daarmee bedoelt. Het verdient in ieder geval de voorkeur dat de deskundigen kennis van en ervaring hebben met softwaresystemen die vergelijkbaar zijn met Alert® PFH.
De persoon van de deskundigen
4.43.
Alert stelt zich primair op het standpunt dat buitenlandse deskundigen moeten worden benoemd, omdat Alert vreest dat zij als buitenlandse leverancier van de software bij een feitelijk mislukte implementatie van een IT project in de Nederlandse zorgsector, al dan niet bewust, 1-0 achterstaat bij het Nederlandse ziekenhuis Bernhoven. Bernhoven maakt daartegen bezwaar.
4.44.
De rechtbank geeft de voorkeur aan Nederlandse deskundigen, omdat het hier gaat om een deskundigenbericht dat in een Nederlandse procedure moet worden uitgebracht over de implementatie in een Nederlands ziekenhuis van wereldwijd uitgezette software. Benoeming van buitenlandse deskundigen veroorzaakt veel praktische problemen, omdat daarvoor bijvoorbeeld alle processtukken moeten worden vertaald, onderzoeksmateriaal naar het buitenland moet worden verstuurd en extra reiskosten moeten worden gemaakt.
Daarom pleegt de rechtbank alleen in bijzondere gevallen buitenlandse deskundigen in te schakelen.
4.45.
Bernhoven stelt zich primair op het standpunt dat [professor dr. A] en [professor dr. B] als deskundigen moeten worden benoemd, omdat beiden emeritus hoogleraar zijn en hebben gerapporteerd in de appelprocedure tussen Alert en TSZ. Alert verzet zich daartegen. De rechtbank is niet bekend met het deskundigenbericht dat is uitgebracht in de appelprocedure, maar alleen met de opdracht die het gerechtshof aan deze twee deskundigen heeft gegeven (r.o. 3.11.3 van het arrest van 3 november 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4428). In die opdracht zijn algemene vragen over het verloop van het project bij TSZ gesteld. In deze zaak tussen Alert en Bernhoven heeft de deskundigenrapportage geen betrekking op het algemeen verloop van het project bij Bernhoven, maar over specifieke onderwerpen waarvoor technische kennis over datamigratie, interfaces en softwareontwikkeling nodig is. Die technische kennis hebben de twee emeritus hoogleraren voor zover bekend niet. In ieder geval is hun eventuele technische kennis gedateerd. De rechtbank neemt daarom het voorstel van Bernhoven niet over.
4.46.
Subsidiair stelt Alert voor om onder meer de bedrijven [C] , [D] en [E] te benaderen, die allemaal ruime ervaring hebben met de aanpassing van buitenlandse (standaard) software voor de Nederlandse markt en de implementatie van software, meer in het bijzonder de zorgmarkt en overige projecten bij de overheid (bijvoorbeeld wat betreft ERP systemen of Oracle). Bernhoven stemt subsidiair met deze drie bedrijven in.
4.47.
Omdat partijen het in hun subsidiaire standpunten eens blijken over de genoemde drie bedrijven, gaat de rechtbank op dit moment niet in op het voorstel van Alert om een regiezitting te houden, maar zal de rechtbank na dit vonnis de drie genoemde bedrijven benaderen met de vraag of zij medewerkers hebben die geheel of gedeeltelijk voldoen aan de door de rechtbank gestelde eisen en die bereid zijn om in deze zaak als deskundige op te treden. Daarna zal de rechtbank de resultaten bij brief voorleggen aan de advocaten van Alert en Bernhoven, zodat zij zich kunnen uitlaten over de voorgestelde personen.
4.48.
De rechtbank zal geen deskundigen benoemen die een zodanig nauwe band hebben met Alert of de vijf ziekenhuizen, dat de schijn gewekt wordt dat zij niet onpartijdig kunnen rapporteren. Niet elke soort band diskwalificeert echter een kandidaat-deskundige. De drie bedrijven zullen daarom moeten opgeven of de door hen genoemde personen banden hebben met Alert, de vijf ziekenhuizen of hun (oud)medewerkers die bij het project Alert® PFH betrokken zijn geweest. Als dergelijke banden bestaan, moeten die banden worden toegelicht en moet worden aangegeven waarom de voorgestelde persoon meent desondanks onpartijdig te kunnen rapporteren.
4.49.
Als voor alle drie deskundigenberichten een medewerker van een van de drie bedrijven als deskundige kan worden benoemd, zal de rechtbank een vonnis wijzen waarin die personen als deskundigen worden benoemd. Als niet direct voldoende deskundigen kunnen worden gevonden, zal de rechtbank zich beraden over de verdere gang van zaken. Voor dat geval merkt de rechtbank nu al op dat zij geen deskundigen zal benoemen die in het verleden al een partijdeskundigenrapport hebben uitgebracht in verband met het geschil tussen Alert en (een van) de vijf ziekenhuizen.
Het voorschot op de kosten van de deskundigen
4.50.
In het vonnis van 3 oktober 2018 is beslist dat het voorschot op de kosten van de deskundigen in beginsel door Alert zal moeten worden gedeponeerd, omdat op Alert de bewijslast ligt van haar stellingen dat Bernhoven is tekortgeschoten in haar verplichtingen en dat Alert daardoor de fatale einddatum van 1 april 2013 niet heeft kunnen halen (r.o. 5.62).
4.51.
Alert maakt bezwaar tegen deze beslissing en verzoekt om een 50/50-verdeling. Alert wijst erop dat 1) ook in de vergelijkbare appelzaak Alert/TSZ een 50/50-verdeling is gehanteerd, 2) er een prikkel voor Bernhoven moet zijn om het deskundigenbericht efficiënt te laten verlopen, en 3) Alert op kosten is gejaagd door de inefficiënte handelwijze van Bernhoven bij het overleg over de deskundigen.
4.52.
Het eerste argument van Alert geeft geen reden om terug te komen van de beslissing over het voorschot. In het arrest van 3 november 2015 (r.o. 3.11.4) heeft het gerechtshof aangekondigd dat zij Alert en TSZ elk voor de helft met het voorschot zou belasten, TSZ omdat zij eiseres is en Alert omdat zij de leiding van het project had en vaststaat dat zij de software niet heeft opgeleverd en geïmplementeerd. In deze zaak tussen Alert en Bernhoven is Alert zowel de partij op wie de bewijslast rust als de partij die de bewuste werkzaamheden moest uitvoeren.
4.53.
Ook het tweede argument van Alert geeft geen reden om terug te komen van de beslissing over het voorschot. Als Alert het voorschot volledig betaalt, loopt Bernhoven het risico dat de rechtbank na de deskundigenrapportage Alert in het gelijk stelt en Bernhoven veroordeelt in de proceskosten, waaronder het door Alert betaalde voorschot. Dat moet voldoende prikkel voor Bernhoven zijn om het onderzoek door de deskundigen efficiënt te laten verlopen.
4.54.
Ook het derde argument van Alert faalt, omdat het verloop van het overleg tussen Alert en Bernhoven over de deskundigenrapportage niet relevant is voor de vraag welke partij het voorschot op de deskundigen moet dragen.
4.55.
De rechtbank blijft daarom bij haar beslissing dat Alert het voorschot op de kosten van de deskundigen volledig moet betalen.
4.56.
In verband met de hoogte van het nog vast te stellen voorschot merkt de rechtbank nu al op dat het ter beperking van de kosten van de deskundigen praktisch is dat de deskundigen niet het volledige omvangrijke dossier in de zaak tussen Alert en Bernhoven lezen, omdat daarvan een groot deel niet relevant is voor het onderzoek van de deskundigen. De deskundigen kunnen zich daarom in beginsel beperken tot het lezen van de vonnissen van de rechtbank en de daarin vermelde producties die zij voor hun onderzoek relevant achten. Als Alert en Bernhoven menen dat het van belang is dat de deskundigen daarnaast nog kennis nemen van specifieke passages in de processtukken en/of van producties die niet in de vonnissen zijn vermeld, kunnen zij de vindplaatsen van die passages en producties aan de deskundigen doorgeven.
Overige ontbindingsgronden en opzegging
4.57.
De rechtbank houdt de beslissing over de overige argumenten van Bernhoven voor de ontbinding zoals genoemd onder 3 en 4 in r.o. 9.5 van het vonnis van 29 juni 2016 en over het subsidiaire beroep van Bernhoven op opzegging opnieuw aan totdat is beslist op het beroep van Bernhoven op de fatale einddatum.
DE ZAAK TEGEN ATRIUM

5.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

in conventie

5.1.
In het tussenvonnis van 3 oktober 2018 heeft de rechtbank beslist dat alle vorderingen van Alert tegen Atrium moeten worden afgewezen (r.o. 6.1) en dat Alert als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie zal worden veroordeeld (r.o. 6.2).
5.2.
De rechtbank houdt de vastlegging van een en ander onder “de beslissing” aan.
in reconventie
De eiswijziging
5.3.
Atrium heeft in haar akte van 28 november 2018 haar vordering onder 3.a verminderd met een bedrag van € 802.869,32. Dat betekent dat Atrium nu vordert - samengevat - om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat de buitengerechtelijke ontbinding door Atrium van de overeenkomst rechtens gegrond was;
2. Alert PT en Alert NL hoofdelijk te veroordelen tot terugbetaling van een bedrag van € 2.839.659,--, vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW;
3.a. primair: Alert PT en Alert NL hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 4.451.408,68, vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW;
3.b. subsidiair: Alert PT en Alert NL hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de schade van Atrium, op te maken bij staat;
4. Alert PT en Alert NL hoofdelijk te veroordelen tot betaling van door Atrium gemaakte juridische kosten van € 307.664,07, vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW;
5. Alert PT en Alert NL hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
5.4.
In haar akte van 28 november 2018 heeft Atrium in verband met haar vordering onder 4 opgegeven dat het totaalbedrag aan door Atrium gemaakte juridische kosten inmiddels € 417.906,87 bedraagt, maar Atrium heeft haar vordering onder 4 formeel niet vermeerderd. Hierop zal de rechtbank bij de beoordeling van de vordering onder 4 terug komen.
Vordering 1: verklaring voor recht
5.5.
In het tussenvonnis van 29 juni 2016 (r.o. 12.45) heeft de rechtbank al beslist dat de onder 1 gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is.
Vordering 2: terugbetaling € 2.839.659,--
5.6.
In het tussenvonnis van 3 oktober 2018 (r.o. 7.31) heeft de rechtbank beslist dat de vordering onder 2 toewijsbaar is.
Vordering 3: schadevergoeding € 4.451.408,68(eerder € 5.254.283,--)
5.7.
Na de eisvermindering maakt Atrium bij haar vordering onder 3.a aanspraak op vergoeding van de door haar gemaakte kosten in verband met:
1) Care O'Line € 2.599.179,00
2) Medview € 412.961,00
3) Eigen kosten Care O'Line € 477.097,00
4) ChipSoft € 864.819,09
5) Centrasys € 97.352,59
-------------------
Totaal € 4.451.408,68
5.8.
In het tussenvonnis van 3 oktober 2018 (r.o. 7.32 e.v.) heeft de rechtbank de meeste verweren van Alert tegen deze schadeposten verworpen, waaronder het beroep op het exoneratiebeding. In dat vonnis heeft de rechtbank beslist dat de schade van Atrium als gevolg van de wanprestatie van Alert moet worden gesteld op de meerkosten die Atrium in de periode van 1 januari 2012 tot eind 2015 eventueel heeft gemaakt doordat de onderhoudskosten van het gebruik van haar oude systemen hoger waren dan de onderhoudskosten die zij voor Alert® PFH zou hebben gemaakt (r.o. 7.55). De hoogte van die onderhoudskosten voor Alert® PFH heeft de rechtbank vastgesteld op € 3.360.908,-- (r.o. 7.61). De voor vergoeding in aanmerking komende kosten van oude systemen betreffen in ieder geval Care O’Line en Medview (r.o. 7.51). Omdat Alert betwist dat Atrium haar oude systemen ChipSoft en Centrasys had kunnen afschaffen na de ingebruikname van Alert® PFH, heeft de rechtbank over die systemen nadere informatie opgevraagd (r.o. 7.52).
Alert betwist dat alle door Atrium overgelegde facturen betrekking hebben op onderhoudskosten voor de vier systemen Care O’Line, Medview, ChipSoft en Centrasys. De rechtbank heeft Atrium daarom in de gelegenheid gesteld om verklaringen van de bewuste leveranciers in het geding te brengen (r.o. 7.75 en 7.83). De opgevoerde eigen kosten van Atrium in verband met Care O’Line zijn als onvoldoende onderbouwd verworpen (r.o. 7.78). De rechtbank heeft de onder 3.b subsidiair gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure verworpen (r.o. 7.88).
5.9.
Atrium heeft stukken overgelegd. Zij verzoekt de rechtbank om zo nodig de schade te schatten op de voet van artikel 6:97 BW, waarvoor zij verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 7 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1435). In dat arrest is beslist dat, als het bestaan van schade aannemelijk is, de rechter de schade niet als onvoldoende onderbouwd mag verwerpen maar die schade zo nodig moet schatten. De nog openstaande geschilpunten tussen Alert en Atrium betreffen echter niet de hoogte van de schade (die uit facturen blijkt) maar juist het bestaan van schade (zijn alle facturen het gevolg van de wanprestatie van Alert?). Dat betekent dat de rechtbank eerst zal moeten beoordelen of Atrium met de door haar overgelegde stukken het bestaan van schade aannemelijk heeft gemaakt. Alleen bij een bevestigend antwoord zou een schatting aan de orde kunnen komen.
De kosten van Care O’Line
5.10.
In verband met de kosten van Care O’Line heeft Atrium bij haar nadere conclusie facturen overgelegd (prod. 96A over 2012, prod. 96B over 2013, prod. 96C over 2014 en prod. 96D over 2015). In haar productie 99 heeft Atrium deze kosten als volgt
gespecificeerd:
1) KPN € 107.116,
2) UMC Radboud 2012-2014 1.099.095,
3) UMC Radboud 2015 51.076,
4) T-Systems 221.557,
5) Computer Associates 107.914,
6) Innovation Data 23.682,
7) Syncsort 20.822,
8) Triangle Systems 10.902,
9) IBM 658.827,
10) SLTN 298.188,
-------------------
Totaal € 2.599.179,
5.11.
Atrium heeft gesteld dat Care O’Line tot 2012 werd geëxploiteerd door het UMC Radboud, dat vanaf 1 januari 2012 speciaal voor Atrium de in Nijmegen staande IBM Mainframe Server langer heeft geëxploiteerd, en dat Atrium vanaf 2013 de exploitatie van het mainframe gefaseerd van UMC Radboud heeft overgenomen, waartoe zij contracten heeft gesloten met derden over hardware, software en dienstverlening in verband met het mainframe. Alert heeft een en ander betwist, omdat niet uit alle facturen blijkt dat ze betrekking hebben op Care O’Line en niet (mede) op algemene ICT-kosten van Atrium. De rechtbank heeft Atrium daarom in het vonnis van 3 oktober 2018 in de gelegenheid gesteld om voor zover mogelijk - verklaringen van de bewuste leveranciers in het geding te brengen waaruit blijkt op welke producten of diensten hun facturen precies betrekking hadden, dan wel andere soorten documenten waaruit het verband met Care O’Line blijkt, zoals contracten (r.o. 7.75). De verklaring van UMC Radboud moest ook duidelijkheid verschaffen over de vraag of het volgens de toelichting van Atrium in Nijmegen staande mainframe alleen voor Care O’Line werd gebruikt of ook voor algemene diensten.
5.12.
Atrium heeft bij haar akte van 28 november 2018 de volgende verklaringen overgelegd:
- productie 120: verklaring [F] van T-Systems Nederland B.V.
- productie 121: verklaring [G] van Universitair Centrum Informatievoorziening te Nijmegen (Radboud)
- productie 122: verklaring [I] van Atrium
- productie 123: verklaring [projectmanager Atrium] , projectmanager van Atrium
- productie 124: verklaring [J] van Atrium
- productie 125: verklaring [K] van Atrium.
5.13.
[F] , [G] en [projectmanager Atrium] hebben verklaard:
1) dat het mainframe tot en met 2012 door ISC-UCI (Radboud) is beheerd en dat dit beheer (na een transitieproject in 2012) in 2013 door T-Systems is overgenomen, waarna Atrium vanaf 2014 het beheer zelf heeft gedaan met hulp van T-Systems;
2) dat het mainframe steeds bij ISC-UCI is blijven staan;
3) dat het mainframe door Atrium alleen voor Care O’Line is gebruikt;
4) dat Atrium tijdens het transitieproject in 2012 de contracten met de leveranciers Computer Associates, IBM, Innovation, SLTN, Syncsort en Triangle Systems heeft overgenomen en dat dit producten en diensten betrof ten behoeve van Care O’Line en het mainframe.
[I] en [J] hebben onderdelen van die verklaringen bevestigd.
5.14.
Daarnaast is in een aantal verklaringen bevestigd dat de door Atrium opgevoerde facturen (producties 96A t/m 96D) alleen betrekking hebben op de exploitatie van het mainframe:
- productie 96A (2012): [G] en [projectmanager Atrium] ,
- productie 96B (2013): [G] , [projectmanager Atrium] en [J]
- productie 96C (2014): [projectmanager Atrium] en [J]
- productie 96D (2015): [projectmanager Atrium] en [J]
[G] verwijst in zijn verklaring naar drie bijlagen (eindafrekeningen 2012 en 2013 en een overzicht), waarin de leveranciers Computer Associates, IBM, Innovation, Syncsort en Triangle Systems zijn genoemd. (Voor SLTN zijn alleen kosten over 2014 en 2015 opgevoerd, over welke jaren [G] niets heeft verklaard).
5.15.
In verband met de facturen van KPN heeft [K] verklaard:
1) dat de kosten van KPN betrekking hebben op de verbinding tussen het mainframe in Nijmegen en het aansluitpunt van Atrium in Heerlen;
2) dat die verbinding alleen is gebruikt voor Care O'Line dataverkeer;
3) dat dit geldt voor alle KPN facturen in producties 96A, 96B en 96C (de rechtbank constateert dat in productie 96D over 2015 geen facturen van KPN zijn overgelegd).
5.16.
Alert maakt de navolgende bezwaren tegen de overgelegde verklaringen. Atrium kan volgens Alert met verklaringen van eigen medewerkers niet voldoen aan de bewijsopdracht, De verklaringen zijn niet in eigen woorden opgesteld maar kennelijk door de advocaten van Atrium, en de verklaringen van [F] , [G] en [projectmanager Atrium] zijn vrijwel identiek en zeer algemeen.
5.17.
De rechtbank verwerpt deze bezwaren. De omstandigheid dat de diverse verklaringen waarschijnlijk door een advocaat van Atrium zijn opgesteld en daarom de tekst van de verklaringen grote gelijkenissen vertoont, is geen reden om de verklaringen buiten beschouwing te laten. De inhoud van elke verklaring is anders. Er is geen sprake van bewoordingen die op verschillende manieren zouden kunnen worden uitgelegd of de ondertekenaar naar een bepaald resultaat leiden. In de verklaringen zijn alleen concrete feiten en omstandigheden opgesomd, die door ondertekening van de verklaring zijn bevestigd. De rechtbank ziet daarom geen reden om aan de inhoud van de verklaringen te twijfelen.
5.18.
De verklaringen van de eigen medewerkers van Atrium bevestigen wat ook door de medewerkers van Radboud en T-Systems is verklaard. Alleen wat betreft de facturen van KPN heeft Atrium zich beperkt tot de verklaring van een eigen medewerker. Een medewerker van KPN had echter alleen kunnen verklaren dat de facturen betrekking hebben op de kosten voor een verbinding tussen Nijmegen en Heerlen. Dat is al op de facturen zelf vermeld en hoefde daarom niet door KPN te worden bevestigd. De verklaring van [K] wordt bevestigd door de verklaringen van [F] en [G] (geen medewerkers van Atrium), waaruit blijkt dat Atrium het mainframe in Nijmegen alleen gebruikte voor de exploitatie van Care O’Line in haar ziekenhuis in Heerlen. Atrium heeft daarom voldoende aannemelijk gemaakt dat de kosten van KPN noodzakelijk waren voor het gebruik van Care O’Line.
5.19.
De rechtbank komt tot de conclusie dat Atrium met de overgelegde verklaringen en met de in verband met specifieke posten ook nog overgelegde stukken aannemelijk heeft gemaakt dat alle door Atrium overgelegde facturen onderhoudskosten voor Care O’Line betroffen. Al die facturen kunnen daarom bij de berekening van de hoogte van de schade worden meegenomen.
De kosten van MedView
5.20.
De door Atrium opgevoerde kosten in verband met MedView betreffen het totaalbedrag van € 412.961,-- van de facturen die Atrium bij haar nadere conclusie heeft overgelegd (prod. 97A, 97B en 97C).
5.21.
Atrium stelt dat alle facturen betrekking hebben op het onderhoud van MedView. Alert betwist dat, omdat niet uit alle facturen blijkt dat ze betrekking hebben op MedView en niet (mede) op algemene ICT-kosten van Atrium. De rechtbank heeft Atrium daarom in de gelegenheid gesteld om voor zover mogelijk - een verklaring van de bewuste leverancier in het geding te brengen waaruit blijkt op welke producten of diensten haar facturen precies betrekking hadden, dan wel andere soorten documenten waaruit het verband met MedView blijkt, zoals contracten (r.o. 7.75).
5.22.
Atrium heeft bij haar akte van 28 november 2018 een verklaring van [H] van Allgeier (de leverancier van MedView, nu genaamd iGuana) overgelegd (prod. 119). Die verklaring houdt in dat [H] de facturen van producties 97A, 97B en 97C van totaal € 412.961,-- heeft bekeken en dat al die facturen uitsluitend zien op de exploitatie van MedView.
5.23.
Alert maakt bezwaar tegen deze verklaring, omdat die volgens haar kennelijk is opgesteld door de advocaten van Atrium en omdat daaruit niet blijkt op welke producten of diensten de specifieke facturen precies betrekking hadden.
5.24.
De rechtbank verwerpt deze bezwaren. Ook hier is de omstandigheid dat de verklaring waarschijnlijk is opgesteld door een advocaat van Atrium, geen reden om de verklaring buiten beschouwing te laten. Er is geen sprake van bewoordingen die op verschillende manieren zouden kunnen worden uitgelegd of [H] naar een bepaald resultaat hebben geleid. In de verklaring zijn alleen concrete feiten en omstandigheden opgesomd, die [H] door ondertekening van de verklaring heeft bevestigd. De rechtbank ziet daarom geen reden om aan de inhoud van de verklaring te twijfelen.
5.25.
De rechtbank komt tot de conclusie dat Atrium met de overgelegde verklaring aannemelijk heeft gemaakt dat alle door Atrium overgelegde facturen onderhoudskosten voor MedView betroffen. Al die facturen kunnen daarom bij de berekening van de hoogte van de schade worden meegenomen.
De kosten van ChipSoft
5.26.
Atrium maakt aanspraak op vergoeding van alle kosten van de applicatie ChipSoft voor de facturatie van medische verrichtingen. Atrium stelt dat zij in de hypothetische situatie zonder wanprestatie en ontbinding deze kosten niet had hoeven maken omdat de facturatie in de DBC/DOT-module van Alert® PFH zou worden opgenomen. Alert betwist dat. Volgens Alert was het DOT-systeem dat zij aan het ontwikkelen was, alleen een coderingssysteem, dat het facturatiesysteem van Atrium niet zou vervangen.
5.27.
In het tussenvonnis van 3 oktober 2018 (r.o. 7.52) zijn partijen in de gelegenheid gesteld om zich nader over deze kwestie uit te laten en om te specificeren wat zij over het DOT-systeem zijn overeengekomen.
5.28.
Uit de door Alert verschafte informatie, die door Atrium niet is betwist, blijkt dat in Alert® PFH in ieder geval een coderingssysteem zou zitten. Ten behoeve van dat coderingssysteem moet een arts alle voor de codering relevante gegevens over een patiënt invoeren (zoals de diagnose en de behandeling). Het coderingssysteem stelt aan de hand van die gegevens de DBC-code vast en valideert die code. Dat proces wordt in de stukken “DBC registratie en validatie” genoemd.
5.29.
Het verschil van mening tussen Alert en Atrium betreft het facturatiesysteem, waarbij wordt opgezocht welke prijs hoort bij de vastgestelde DBC-code en een factuur wordt opgemaakt aan (meestal) de zorgverzekeraar. Volgens Atrium was overeengekomen dat dit facturatiesysteem ook in Alert® PFH zou zitten. Volgens Alert was echter overeengekomen dat zij alleen het coderingssysteem zou leveren en dat zij een interface zou leveren met ChipSoft, dat Atrium voor het facturatiesysteem zou blijven gebruiken. Volgens Atrium was die interface met ChipSoft slechts een tijdelijke maatregel.
5.30.
Atrium verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar haar Request for Proposal (Annex 9 bij de raamovereenkomst, prod. Atrium-30 van Alert). In de eerste bijlage bij dat document zijn op pagina 3 en 6 niet alleen de DBC-registratie en validatie vermeld, maar ook de facturatie. Daarmee is duidelijk dat Atrium in haar verzoek om een offerte van Alert ook heeft gevraagd om een facturatiesysteem. Doorslaggevend is echter wat partijen vervolgens over dat facturatiesysteem zijn overeengekomen.
5.31.
Beide partijen verwijzen daarvoor naar de lijst van Functional Requirements die als Annex 2 bij de overeenkomst is gevoegd (prod. 7 van Atrium onder nummer 13,001, ook opgenomen in het uittreksel prod. 107 van Atrium). In kolom B is herhaald dat Atrium in haar Programma van Eisen ook had gevraagd om een facturatiesysteem. Atrium baseert haar standpunt op de kolommen F en G:
Kolom F (Antwoord): “Nee. Voorzien tussen 2008-2011.”
Kolom G (Toelichting vereist):
“Ja
Eind 2008: DBC wordt afgeleid uit het EPD. Specialist hoeft DBC alleen nog te sluiten. Daarna kan DBC te allen tijde worden gefactureerd, want door afleiding ontstaat altijd correcte DBC, dus geen uitval. Validatie vindt al tijdens de afleiding plaats (ex-ante ipv ex-post). Verlaging administratieve lasten aangezien geen correctiewerk meer hoeft te worden verricht. Plus verlaging administratieve lasten doordat de DBC niet meer handmatig geregistreerd hoeft te worden.”
Alert baseert haar standpunt op de kolommen K en L:
Kolom K (Roadmap ALERT review): “(…) The invoicing feature is not a part of Alert® Coding systems, as this is a billing functionality. However, interfaces with billing software are supported.”
Kolom L (Roadmap ALERT review): “(…) the invoicing feature will be supported through an interface with the Hospital's billing system. (…)”.
5.32.
De rechtbank constateert dat de informatie in kolom G er niet eenduidig op wijst dat Alert aan Atrium een nieuw facturatiesysteem zou leveren. Weliswaar is daarin opgenomen dat DBC’s te allen tijde kunnen worden gefactureerd, maar niet dat die facturatie via Alert® PFH mogelijk zal zijn. De kolommen K en L zijn wel duidelijk: het facturatiesysteem is geen onderdeel van het coderingssysteem van Alert® PFH en zal daarom worden geregeld door middel van een interface met het facturatiesysteem van het ziekenhuis. In de randnummers 34 tot en met 36 van de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie heeft Atrium zelf het standpunt ingenomen dat het door Alert aan Atrium te leveren systeem bestond uit de functionaliteiten genoemd in Kolom A (incl. D) en in de kolommen J en K, die waren gebaseerd op de GAP list van Alert. Daaruit volgt dat ook in de eigen visie van Atrium de inhoud van kolom K mede doorslaggevend is voor de inhoud van de overeenkomst tussen Alert en Atrium. Daarmee is niet komen vast te staan dat Alert en Atrium zijn overeengekomen dat het facturatiesysteem in Alert® PFH zou zitten, en gaat de rechtbank ervan uit dat in Alert® PFH alleen een interface zou worden opgenomen naar de applicatie ChipSoft, die Atrium voor de facturatie zou blijven gebruiken. Dat betekent dat ook in de hypothetische situatie zonder de wanprestatie en ontbinding, waarin Atrium op Alert® PFH zou zijn overgestapt, Atrium kosten zou zijn blijven maken voor het facturatiesysteem van ChipSoft. De kosten voor dat facturatiesysteem kunnen daarom niet worden aangemerkt als schade als gevolg van de wanprestatie van Alert. De door Atrium gemaakte kosten voor ChipSoft kunnen alleen in aanmerking komen voor de schadeberekening, indien en voor zover ChipSoft werd gebruikt voor functionaliteiten die door het coderingssysteem van Alert® PFH zouden worden overgenomen.
5.33.
Atrium heeft inmiddels de kosten van de module CS-Factuur van ChipSoft ingetrokken. Alle andere modules van ChipSoft betreffen volgens Atrium functionaliteiten die in het coderingssysteem van Alert® PFH zouden zitten.
5.34.
In het vonnis van 3 oktober 2018 (r.o. 7.83) heeft de rechtbank Atrium in de gelegenheid gesteld om verklaringen van ChipSoft in het geding te brengen, waarin een toelichting wordt gegeven op de producten en diensten die zijn vermeld op de door Atrium overgelegde facturen. Uit die toelichting zou met name moeten blijken dat alle in rekening gebrachte producten en diensten betrekking hebben op de functionaliteiten die volgens Atrium door Alert® PFH zouden worden overgenomen.
5.35.
Atrium heeft geen verklaringen van ChipSoft kunnen overleggen, omdat ChipSoft volgens Atrium als vast beleid heeft dat haar werknemers geen verklaringen afleggen in juridische procedures. Daarom heeft Atrium andere soorten documenten afkomstig van ChipSoft overgelegd. Daarnaast heeft Atrium een verklaring overgelegd van mevrouw [afdelingshoofd Zorgadministratie Atrium] , afdelingshoofd Zorgadministratie van Atrium (prod. 106 van Atrium), die volgens Atrium betrokken was bij de inzet van ChipSoft modules en koppelingen, en die heeft verklaard welke modules, koppelingen en andere diensten van ChipSoft niet nodig zouden zijn geweest als Alert® PFH zou zijn geïmplementeerd.
5.36.
Alert maakt bezwaar tegen de verklaring van [afdelingshoofd Zorgadministratie Atrium] , omdat zij niet bij het project Alert® PFH betrokken was. De rechtbank constateert dat [afdelingshoofd Zorgadministratie Atrium] haar verklaring over de onderdelen van ChipSoft die niet nodig zouden zijn geweest als Alert® PFH zou zijn geïmplementeerd, totaal niet heeft toegelicht. Haar verklaring kan daarom hooguit worden gebruikt om vast te stellen welke onderdelen van ChipSoft door Atrium zijn gebruikt.
5.37.
Alert meent dat Atrium niet heeft voldaan aan de bewijsopdracht van de rechtbank, omdat Atrium niet de door de rechtbank gevraagde verklaringen van ChipSoft heeft overgelegd maar andere soorten stukken van ChipSoft. De rechtbank verwerpt dat standpunt. De rechtbank heeft aan Atrium geen bewijsopdracht verstrekt, maar Atrium in de gelegenheid gesteld om verklaringen te overleggen waaruit blijkt dat de in rekening gebrachte producten en diensten betrekking hebben op de functionaliteiten die volgens Atrium door Alert® PFH zouden worden overgenomen. Als de door de rechtbank opgevraagde informatie niet kan worden verschaft door middel van de gevraagde verklaringen, dan kunnen ook andere soorten stukken worden overgelegd die hetzelfde doel kunnen dienen. Dat geldt in ieder geval voor overeenkomsten met ChipSoft. Hierna zal de rechtbank per onderdeel van ChipSoft beoordelen of de door Atrium overgelegde stukken voldoende zijn.
De module CS-EZIS
5.38.
Atrium maakt aanspraak op vergoeding van een factuur van € 1.349,08 betreffende “Implementatie CS-EZIS”. Volgens Atrium is CS-EZIS het platform waarop de modules van ChipSoft functioneren. Atrium verwijst naar twee producties (pag. 5 van prod. 108 en nr. 2.1 van prod. 109 van Atrium).
5.39.
De rechtbank constateert dat de door Atrium genoemde vindplaatsen in de twee producties geen beschrijving van CS-EZIS geven. Bovendien licht Atrium niet toe waarom CS-EZIS (als dat inderdaad een noodzakelijk platform is voor het functioneren van de modules van ChipSoft) niet evengoed nodig zou zijn geweest voor het functioneren van alleen de module CS-Factuur in de hypothetische situatie zonder wanprestatie. Atrium heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van de module CS-EZIS een gevolg waren van de wanprestatie van Alert.
De module CS-Episode
5.40.
Atrium maakt aanspraak op vergoeding van een aantal facturen van totaal € 90.800,34 voor “CS-Episode”. Volgens Atrium is CS-Episode de ChipSoft module voor het registreren, wijzigen en afsluiten van DBC’s. Atrium verwijst naar een productie (pag. 4 van prod. 109 van Atrium).
5.41.
De productie van Atrium bevestigt op pagina 4 dat CS-Episode de ChipSoft module is voor het registreren, wijzigen en afsluiten van DBC’s. Dat zijn functionaliteiten die in het coderingssysteem van Alert® PFH zouden worden opgenomen.
5.42.
Alert verwijst naar de vermelding op pagina 5 onder 2.1 van die productie: “De registratie van DBC's gebeurt vanuit de module CS-Episode, maar gebeurt in de praktijk vaak in combinatie met andere modules.” Alert meent daarom dat Atrium niet heeft aangetoond dat CS-Episode noodzakelijk zou zijn geweest voor het registreren, wijzigen en afsluiten van DBC’s, noch dat de facturen voor CS-Episode zien op functionaliteiten die door Alert® PFH zouden worden overgenomen.
5.43.
De rechtbank is van oordeel dat Atrium met haar productie genoegzaam heeft onderbouwd dat de module CS-Episode nodig is voor functionaliteiten die volgens de overeenkomst in het coderingssysteem van Alert® PFH zouden worden opgenomen en dat Atrium daarom aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voor deze module het gevolg waren van de wanprestatie van Alert. De betwisting door Alert moet als onvoldoende gemotiveerd worden verworpen. Uit de vervolgtekst op pagina 5 van de productie blijkt dat met de combinatie met andere modules alleen is gedoeld op gegevens die CS-Episode uit andere modules kan ophalen en kan gebruiken voor het vaststellen van de DBC-code. Uit die tekst blijkt niet dat andere modules zelfstandig de DBC-code kunnen vaststellen.
De module CS-Validatie
5.44.
Atrium maakt aanspraak op vergoeding van een aantal facturen van totaal € 90.800,34 voor “CS-Validatie”. Volgens Atrium is CS-Validatie de module van ChipSoft voor het valideren van de DBC-code en zou die functionaliteit in Alert® PFH zijn opgenomen.
5.45.
Alert wijst erop dat Atrium met een blote stelling heeft volstaan.
5.46.
Onder 2.1 op pagina 5 van productie 109 van Atrium (waarnaar Alert heeft verwezen in verband met de module CS-Episode) is vermeld: “De validatie en facturering van DBC's ten slotte gebeurt in respectievelijk de modules CS­Validatie en CS-Faktuur.” Gelet op de naam van de module CS-Validatie ligt het ook voor de hand dat deze module is bedoeld voor de validatie van de DBC-code. Die validatie zou volgens de overeenkomst onderdeel uitmaken van het coderingssysteem van Alert® PFH. Daarom acht de rechtbank aannemelijk dat de kosten voor CS-Validatie het gevolg waren van de wanprestatie van Alert.
De module CS-DOT+
5.47.
Atrium maakt aanspraak op vergoeding van een aantal facturen van totaal € 107.782,15 voor “CS-DOT+”. Volgens Atrium is de CS-DOT+ module door ChipSoft ontwikkeld na invoering van het zogenaamde DOT-systeem (dat het DBC-systeem heeft vervangen). Voor de inhoud van de CS-DOT+ module verwijst Atrium naar bijlage 1 bij haar productie 111. Volgens Atrium zou Alert® PFH dergelijke functies ook bevatten. Atrium verwijst daarvoor naar nummer 13,001 op Annex 2 bij de overeenkomst (prod. 7 van Atrium en uittreksel prod. 107 van Atrium).
5.48.
Duidelijk is dat Alert en Atrium overeengekomen waren dat Alert het op 1 januari 2012 ingevoerde DOT-systeem in Alert® PFH zou verwerken. Alert wijst er echter op dat op de eerste pagina van productie 111 is vermeld dat de module CS-DOT+ niet het DOT-systeem zelf betreft (dat volgens die pagina is verwerkt in CS-Episode en CS-Validatie) maar extra functionaliteiten bovenop de minimale eisen van DOT. Alert betwist dat ook die extra functionaliteiten in Alert® PFH zouden worden opgenomen.
5.49.
Atrium verwijst naar drie extra functionaliteiten in de module CS-DOT+:
1) het automatisch creëren van afgeleide zorgproducten,
2) inzage in de productstructuur en
3) integratie met andere ZIS/EPD elementen.
De eerste twee functionaliteiten zouden volgens Atrium ook in Alert® PFH zijn opgenomen. De derde functionaliteit zou volgens Atrium in Alert® PFH niet nodig zijn geweest omdat Alert® PFH zelf het ZIS/EPD zou omvatten.
5.50.
De rechtbank constateert dat Atrium volstaat met de blote stelling dat deze drie extra functionaliteiten ook in Alert® PFH zouden zijn opgenomen dan wel in Alert® PFH niet nodig zouden zijn geweest. Atrium heeft geen enkel stuk overgelegd ter onderbouwing van die stelling. Uit Annex 2 bij de overeenkomst blijkt alleen dat Alert het DOT-systeem in Alert® PFH zou verwerken, maar niet dat zij daarbij ook extra functionaliteiten moest verwerken. Atrium heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van de module CS-DOT+ het gevolg waren van de wanprestatie van Alert.
De module CS-overzichtsgenerator
5.51.
Atrium maakt aanspraak op vergoeding van een aantal facturen van totaal € 40.276,10 voor “CS-overzichtsgenerator”. Volgens Atrium creëert de CS-overzichtsgenerator managementinformatie door gegevens uit de databanken voor de ChipSoft modules te verwerken en daarmee overzichten en rapporten te genereren.
Atrium verwijst daarvoor naar haar productie 112 (een implementatieschema) en naar een schematische weergave die zij uit haar productie 113 heeft overgenomen. Atrium stelt dat zij met Alert was overeengekomen dat dergelijke functionaliteiten (het creëren van overzichten en dagelijkse operationele (proces)informatie) onderdeel zouden uitmaken van Alert® PFH door middel van Alert® Datawarehouse. Daarvoor verwijst Atrium naar de punten 15,002 en 15,007 van haar productie 107.
5.52.
Alert wijst erop dat op de facturen steeds is vermeld dat de CS-Overzichtsgenerator onder meer is bedoeld ten behoeve van CS-Factuur, terwijl de kosten van CS-Factuur niet behoren tot de schade van Atrium. Daarnaast wijst Alert erop dat uit productie 107 (waarin geen 15,007 voorkomt) niet blijkt dat de door de CS-Overzichtsgenerator gemaakte overzichten in Alert® Datawarehouse zouden zitten.
5.53.
De rechtbank constateert dat productie 112 van Atrium een implementatieschema van onbekende herkomst is dat voor leken niet goed leesbaar is en door Atrium niet is toegelicht. Een dergelijk stuk kan de door de rechtbank opgevraagde verklaring van ChipSoft niet vervangen. Onduidelijk blijft wat de CS-Overzichtsgenerator precies doet en wat die toevoegt aan de module CS-Datawarehouse, waarvan Atrium later ook de kosten opvoert. Bovendien blijkt uit Annex 2 alleen dat Alert zou voorzien in Alert® Datawarehouse en niet welke functionaliteiten daarin zouden zitten. Dat geldt voor zowel nummer 15,002 als nummer 15,005 waarop Atrium waarschijnlijk heeft gedoeld (nummer 15,007 in de volledige versie van Annex 2, prod. 7 van Atrium, betreft de opleiding van artsen). Een vergelijking tussen de functionaliteiten van de CS-Overzichtsgenerator en Alert® Datawarehouse is daarom onmogelijk. Daar komt bij dat uit de facturen blijkt dat de CS-Overzichtsgenerator ook was bedoeld voor CS-Factuur. De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat Atrium in de hypothetische situatie zonder wanprestatie CS-Factuur zou zijn blijven gebruiken. Atrium heeft niet toegelicht waarom zij in die hypothetische situatie de CS-Overzichtsgenerator niet ten behoeve van alleen CS-Factuur zou hebben gebruikt. Atrium heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van de CS-Overzichtsgenerator een gevolg waren van de wanprestatie van Alert.
De Comez communicatieserver
5.54.
Atrium maakt aanspraak op vergoeding van een aantal facturen van totaal € 55.565,06 voor “Comez communicatieserver”. Alert meldt dat zij de factuur met nummer 77158 van € 6.953,30 niet heeft aangetroffen in productie 102 van Atrium, maar de rechtbank heeft die factuur wel in die productie aangetroffen.
5.55.
Atrium stelt dat de Comez communicatieserver communicatie tussen diverse systemen mogelijk maakt. Volgens Atrium is deze communicatieserver noodzakelijk voor de systeemarchitectuur van de ChipSoft modules/koppelingen en een onlosmakelijk onderdeel voor de implementatie en werking daarvan. Atrium verwijst naar het ook voor de CS-Overzichtsgenerator overgelegde implementatieschema (prod. 112). Atrium stelt dat de Comez communicatieserver bij correcte implementatie van Alert® PFH niet nodig zou zijn geweest, omdat Alert® PFH een eigen systeemarchitectuur en communicatieserver zou bevatten.
5.56.
Alert wijst erop dat Atrium haar standpunt niet met relevante stukken onderbouwt en daarom niet bewijst dat de facturen met betrekking tot Comez communicatieserver
zien op functionaliteiten die door Alert® PFH zouden worden overgenomen.
5.57.
Ook in het kader van de Comez communicatieserver geldt dat het implementatieschema de verklaring van ChipSoft niet kan vervangen. Atrium heeft daarmee niet voldaan aan de opdracht van de rechtbank. Bovendien heeft de rechtbank eerder vastgesteld dat Atrium in de hypothetische situatie zonder wanprestatie CS-Factuur zou zijn blijven gebruiken. Atrium legt niet uit waarom de voor de werking van de ChipSoft modules noodzakelijke Comez communicatieserver niet noodzakelijk was als Atrium alleen de module CS-Factuur zou hebben gebruikt. Atrium heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van de Comez communicatieserver het gevolg waren van de wanprestatie van Alert.
De Automation integratie oplossing
5.58.
Atrium maakt aanspraak op vergoeding van een aantal facturen van totaal € 9.205,98 voor “Automation integratie oplossing”. Atrium stelt dat de Automation integratie oplossing werd gebruikt als link tussen MedView als EPD en de ChipSoft modules en dat die koppeling nodig was om informatie uit te wisselen en om vanuit MedView de schermen van het DBC systeem te kunnen oproepen. Atrium verwijst opnieuw naar het implementatieschema productie 112. Volgens Atrium zou het oproepen van informatie ook in Alert® PFH zijn opgenomen (waarvoor Atrium verwijst naar punt 13,001 van Annex 2, prod. 107 van Atrium) en zou voor het overige een dergelijke koppeling in Alert® PFH niet nodig zijn geweest omdat daarin sprake was van één systeem.
5.59.
Alert betwist dat deze facturen zien op functionaliteiten die onderdeel zouden hebben uitgemaakt van Alert® PFH.
5.60.
Ook in het kader van de Automation integratie oplossing geldt dat het implementatieschema de verklaring van ChipSoft niet kan vervangen. Atrium heeft daarmee niet voldaan aan de opdracht van de rechtbank. Atrium heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van de Automation integratie oplossing het gevolg waren van de wanprestatie van Alert.
De koppeling Integratie met de landelijke grouper
5.61.
Atrium maakt aanspraak op vergoeding van een aantal facturen van totaal € 25.572,12 voor “Integratie met de landelijke grouper”. Atrium stelt dat deze koppeling noodzakelijk is om een declaratiedataset (kort gezegd, een verzameling van diagnoses / indicaties en/of DBC’s) om te laten zetten bij de landelijke grouper tot een declaratieresultset welke onder meer de zorgproduct- en declaratiecodes bevat. Atrium verwijst daarvoor opnieuw naar het integratieschema productie 112. Volgens Atrium zou een dergelijke koppeling (het volgens landelijke richtlijnen registreren) tevens onderdeel zijn van Alert® PFH, omdat Alert uitdrukkelijk heeft verklaard aan te sluiten op de “national DBC group web service’. Atrium verwijst daarvoor naar de punten 3,301 en 13,001 van Annex 2 (prod. 107).
5.62.
Alert betwist dat deze facturen zien op functionaliteiten die anders onderdeel waren geweest van Alert® PFH. Volgens Alert zou Atrium deze koppeling ook nodig hebben gehad als Alert® PFH wel geïmplementeerd zou zijn.
5.63.
Ook in het kader van de Integratie met de landelijke grouper geldt dat het implementatieschema de verklaring van ChipSoft niet kan vervangen. Atrium heeft daarmee niet voldaan aan de opdracht van de rechtbank. Atrium heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van de Integratie met de landelijke grouper het gevolg waren van de wanprestatie van Alert.
De module CS-Datawarehouse
5.64.
Atrium maakt aanspraak op vergoeding van een aantal facturen van totaal € 82.325,93 voor “CS-Datawarehouse” en voor reisuren. Atrium stelt dat de module CS-Datawarehouse als functie heeft het periodiek inlezen van gegevens die worden voorbewerkt en weggeschreven in een datawarehouse-database waarin alle belangrijke gegevens al aan elkaar zijn gekoppeld. Atrium verwijst naar productie 114 en de bijlage 1 daarbij. Volgens Atrium zou Alert® PFH de module Alert® Data Warehouse (‘ADW’) bevatten, die dezelfde functies en zelfs meer zou behelzen. Atrium verwijst naar punt 15,007 van Annex 2 (prod. 107). De rechtbank begrijpt ook hier dat Atrium daarmee doelt op punt 15,005 (prod. 7 van Atrium).
5.65.
Alert reageert dat de summiere onderbouwing door Atrium haar niet in staat stelt om te beoordelen of de module CS-Datawarehouse functionaliteiten bevat die ook in Alert® PFH geïmplementeerd zouden zijn.
5.66.
Productie 114 betreft een offerte voor CS-Datawarehouse. Op zich wil de rechtbank wel aannemen dat CS-Datawarehouse een vergelijkbaar doel diende als Alert® Data Warehouse. Uit pagina 2 van de offerte blijkt echter dat CS-Datawarehouse onder meer is bedoeld voor CS-Factuur. Atrium heeft niet toegelicht waarom zij CS-Datawarehouse niet zou hebben gebruikt als zij in de hypothetische situatie zonder wanprestatie alleen CS-Factuur in gebruik zou hebben genomen. Atrium heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van CS-Datawarehouse het gevolg waren van de wanprestatie van Alert.
De module CS-Opname met HL-7 koppeling
5.67.
Atrium maakt aanspraak op vergoeding van een aantal facturen van totaal € 82.614,94 voor “CS-Opname” en/of “HL-7 ADT Koppeling”. Atrium stelt dat de module CS-Opname en de koppeling nodig waren om de opnamegegevens vanuit Care O’Line te koppelen aan de CS modules waardoor DBC’s correct konden worden afgesloten. Atrium verwijst hiervoor naar productie 115. Volgens Atrium was een dergelijke koppeling bij Alert® PFH niet nodig omdat alle onderdelen van Alert® PFH onderdeel zouden zijn van hetzelfde systeem.
5.68.
Alert reageert dat de summiere onderbouwing door Atrium haar niet in staat stelt om te beoordelen of de module CS-Opname en de koppeling functionaliteiten bevatten die ook in Alert® PFH geïmplementeerd zouden zijn.
5.69.
Productie 115 betreft de offerte waarin op pagina 1 is vermeld:
“Voor de juistheid van de facturering is het van belang dat de opnamegegevens (verpleegdagen) van de patiënten binnen het CS-EZIS.Net bekend zijn. Middels de aangeboden oplossing wordt er een koppeling gerealiseerd van het huidige Caroline opnamesysteem naar CS-Opname, welke volledig geïntegreerd werkt met uw financiële suite.”
Op dezelfde pagina is een tabel opgenomen, waarin niet alleen kosten voor de koppeling en de module CS-Opname in rekening worden gebracht, maar ook een Consultancydag ten behoeve van ondersteuning in de inrichting van CS-Factuur.
5.70.
Daarmee is onduidelijk of de module CS-Opname en de koppeling nodig waren voor de modules CS-Episodes en/of CS-Validatie (die Atrium in de hypothetische situatie zonder wanprestatie niet zou hebben gebruikt), of voor de module CS-Factuur (die Atrium in die hypothetische situatie wel zou hebben gebruikt). Vanwege die onduidelijkheid heeft Atrium niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van de module CS-Opname en de koppeling het gevolg waren van de wanprestatie van Alert.
Het versturen van gevalideerde DBC’s
5.71.
Atrium maakt aanspraak op vergoeding van een aantal facturen van totaal € 9.071,59 voor “Versturen van gevalideerde DBC’s”. Atrium stelt dat deze koppeling nodig was om gevalideerde DBC’s vanuit CS-EZIS te kunnen tonen binnen MedView. Volgens Atrium was deze koppeling bij Alert® PFH niet nodig omdat daarbij sprake was van één systeem.
5.72.
De rechtbank constateert dat Atrium geen enkel stuk heeft overgelegd in verband met deze facturen. Atrium heeft, gelet op de betwisting van Alert, daarom niet aannemelijk gemaakt dat de kosten voor het versturen van gevalideerde DBC’s het gevolg waren van de wanprestatie van Alert.
Jaarlijkse licentie/onderhoud SQL processor
5.73.
Atrium maakt aanspraak op vergoeding van een aantal facturen van totaal € 26.684,74 voor “Jaarlijkse licentie/onderhoud SQL”. Atrium stelt dat de software SQL Server vereist was voor de modules van ChipSoft en dus vanzelfsprekend ook de
licentie- en onderhoudskosten voor de SQL Processor. Atrium verwijst naar bijlage 3 bij productie 114. Volgens Atrium zouden dergelijke kosten niet zijn gemaakt als de ChipSoft modules niet waren afgenomen.
5.74.
Alert betwist dat deze facturen zien op functionaliteiten die anders onderdeel waren geweest van Alert® PFH. Zij wijst erop dat de door Atrium overgelegde facturen ook lijken te zien op “Enterprise maintenance CAL” en dat Atrium niet uitwerkt welk deel van de facturen op dat onderdeel zien.
5.75.
Productie 114 betreft een offerte voor CS-Datawarehouse. In bijlage 3 is onder software vermeld “SQL Server 2005”. Meer is daarin niet vermeld over de SQL Server. Over de SQL processor is helemaal niets vermeld. Als die SQL processor alleen nodig was voor de module CS-Datawarehouse, moet die processor het lot volgen van die module, waarvan de kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Als de SQL processor voor alle modules van ChipSoft nodig was, zoals Atrium in haar akte stelt, geldt dat Atrium niet heeft toegelicht waarom de SQL processor niet door haar zou zijn gebruikt als Atrium in de hypothetische situatie zonder wanprestatie alleen CS-Factuur zou hebben gebruikt. Atrium heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van de SQL processor het gevolg waren van de wanprestatie van Alert.
De OHW-Grouper
5.76.
Atrium maakt aanspraak op vergoeding van een aantal facturen van totaal € 38.786,64 voor “OHW-Grouper”. Atrium stelt dat deze aansluiting op de landelijke onderhandenwerk grouper een landelijke voorziening is waarmee een ziekenhuis de productiewaarde van alle nog niet afgesloten DBC-projecten kan bepalen, waarna een ziekenhuis op basis van die productiewaarde voorfinanciering van verzekeraars van het onderhanden werk kan ontvangen. Atrium verwijst naar het Jaarverslag 2012 van DBC-onderhoud, gepubliceerd op de website werkenmetdbcs.nza.nl. Atrium stelt dat een dergelijke aansluiting ook onderdeel zou zijn geweest van Alert® PFH, omdat Alert® PFH de mogelijkheid zou bieden om de DBC te allen tijde volgens de landelijke richtlijnen te registreren, ook alvorens deze zouden zijn afgesloten. Atrium verwijst daarvoor naar de kolommen B en G van punt 13,001 van Annex 2 (prod. 107 van Atrium).
5.77.
Alert betwist dat de facturen voor de OHW-Grouper zien op functionaliteiten die anders onderdeel waren geweest van Alert® PFH. Alert meent dat Atrium de verschuldigdheid van deze schadepost onvoldoende heeft bewezen/onderbouwd.
5.78.
De rechtbank constateert dat het door Atrium genoemde webadres niet meer bestaat, maar doorlinkt naar https://puc.overheid.nl/nza, waarop het door Atrium genoemde document niet te vinden is. Op die website zijn wel andere documenten over de OHW-Grouper gepubliceerd, maar die documenten heeft de rechtbank niet bestudeerd omdat ze geen onderwerp van debat tussen partijen zijn geweest. Het komt voor rekening en risico van Atrium dat zij een document niet als productie in het geding brengt, maar daarvoor verwijst naar een webadres dat niet meer blijkt te bestaan op het moment dat de rechtbank vonnis moet wijzen. Atrium heeft daarom niet voldaan aan de opdracht van de rechtbank.
5.79.
Daar komt bij dat Atrium verwijst naar een document over de OHW-Grouper over 2012, waaruit de rechtbank begrijpt dat de OHW-Grouper pas in dat jaar is geïntroduceerd. Ook als Alert contractueel verplicht was om Alert® PFH in de toekomst aan te passen aan nieuwe ontwikkelingen rond de DBC- en DOT-systemen, dan betekent dit nog niet dat Alert dat gratis moest doen. Atrium heeft niet gesteld dat al was voorzien in de kosten van de aansluiting op de OHW-Grouper bij de vaststelling van de prijzen die Atrium aan Alert verschuldigd was voor de licenties en implementatie van Alert® PFH. Daarom moet worden aangenomen dat Alert betaling had mogen verlangen voor de door haar te maken kosten om Alert® PFH aan te sluiten op de OHW-Grouper. Hoewel dat verweer van Alert in r.o. 7.53 van het vonnis van 3 oktober 2018 in zijn algemeenheid is verworpen voor zover het betrekking had op de volledige applicaties ChipSoft en Centrasys, kan het nog wel slagen voor specifieke functionaliteiten van die applicaties. Dat betekent dat de kosten van de aansluiting op de OHW-Grouper alleen zouden kunnen worden aangemerkt als een gevolg van de wanprestatie van Alert, indien en voor zover ze hoger zijn geweest dan de vergoeding die Atrium aan Alert had moeten betalen. Atrium heeft daarover geen inzicht verschaft.
5.80.
De rechtbank concludeert dat Atrium niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten van de OHW-Grouper een gevolg waren van de wanprestatie van Alert.
De modules CS-LBZ, CS-Diagnose en Complicatieregistratie
5.81.
Atrium maakt aanspraak op vergoeding van een aantal facturen van totaal € 202.685,76 voor “CS-Diagnose en Complicatieregistratie” en/of “CS-LBZ” en “Reisuren”. Atrium stelt dat het voor ziekenhuizen verplicht is om deel te nemen aan de Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg (LBZ). Atrium verwijst voor LBZ naar een (nog wel bestaande) website, waarvan zij een afdruk van de hoofdpagina in het geding brengt (prod. 116). Atrium stelt dat de module CS-LBZ van ChipSoft alleen werkt in combinatie met onder meer de modules CS-Opname, CS-Diagnose en Complicatieregistratie. Atrium verwijst naar de offerte voor CS-LBZ (prod. 117 van Atrium). Atrium stelt dat ook Alert® PFH een aansluiting op LBZ zou bevatten. Atrium verwijst daarvoor naar punt 14,005 (bedoeld is 14,001) van Annex 2 (prod. 107 van Atrium) over de aansluiting op de Landelijke Medische Registratie (LMR), de voorganger van de LBZ.
5.82.
Alert wijst erop dat uit de offerte blijkt dat ook CS-Factuur een module is van CS-LBZ. Daarnaast wijst Alert erop dat CS-LBZ pas sinds 1 januari 2014 verplicht is. Alert betwist dat de facturen met betrekking tot CS-LBZ, CS-Diagnose en Complicatieregistratie zien op functionaliteiten die door Alert® PFH zouden worden overgenomen.
5.83.
Uit nummer 14,001 van Annex 2 blijkt dat Alert contractueel verplicht was te voorzien in de LMR-registratie. Deze schadepost betreft echter niet de LMR-registratie, maar de pas in 2014 ter vervanging daarvan ingevoerde LBZ-registratie. Ook als Alert contractueel verplicht was in de toekomst te voorzien in nieuwe soorten registraties, dan nog betekent dat niet dat Alert dat gratis moest doen. Daarom moet worden aangenomen dat Alert betaling had mogen verlangen voor de door haar te maken kosten voor de nieuwe LBZ-registratie. Dat betekent dat de kosten voor de LBZ-registratie in ChipSoft alleen zouden kunnen worden aangemerkt als een gevolg van de wanprestatie van Alert, indien en voor zover ze hoger zijn geweest dan de vergoeding die Atrium aan Alert had moeten betalen. Atrium heeft daarin geen inzicht verschaft. Atrium heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van de modules CS-LBZ, CS-Diagnose en Complicatieregistratie en reisuren een gevolg waren van de wanprestatie van Alert.
De Reportbuilder
5.84.
Atrium maakt aanspraak op vergoeding van een factuur van € 1.297,94 voor “Reportbuilder”. Atrium stelt dat dit de kosten betrof van de basiscursus Reportbuilder, waarmee kennis werd opgedaan van het ChipSoft systeem en van het maken van rapporten met de gegevens in dat systeem. Atrium stelt dat die cursus vanzelfsprekend niet nodig zou zijn geweest als Alert® PFH zou zijn geïmplementeerd.
5.85.
Alert betwist dat de facturen voor de Reportbuilder zien op functionaliteiten die onderdeel zouden zijn geweest van Alert® PFH. Alert meent dat Atrium de verschuldigdheid van deze schadepost onvoldoende heeft bewezen/onderbouwd.
5.86.
De rechtbank constateert dat Atrium in verband met deze kosten geen enkel stuk heeft overgelegd ter voldoening aan de opdracht van de rechtbank. Bovendien kan uit de summiere toelichting van Atrium niet worden afgeleid of de cursus (mede) betrekking had op CS-Factuur. Atrium heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van de Reportbuilder het gevolg waren van de wanprestatie van Alert.
Conclusie ten aanzien van ChipSoft
5.87.
Alleen ten aanzien van de kosten in verband met CS-Episode van totaal € 90.800,34 en in verband met CS-Validatie van totaal € 90.800,34, samen € 181.600,68, heeft Atrium aannemelijk gemaakt dat deze het gevolg waren van de wanprestatie van Alert.
De kosten van Centrasys
5.88.
Atrium maakt aanspraak op vergoeding van alle kosten van de applicatie Centrasys. Atrium stelt dat Centrasys een applicatie voor het voorschrijven van medicijnen is (o.a. randnummer 106 spreekaantekeningen 11 juni 2018). Atrium stelde dat zij in de hypothetische situatie zonder wanprestatie en ontbinding deze kosten niet had hoeven maken omdat de functionaliteiten van Centrasys in Alert® PFH zouden worden opgenomen. Alert betwist dat. Volgens Alert zou in Alert® PFH geen medicatiesysteem komen, maar alleen een interface met het al door Atrium gebruikte medicatiesysteem.
5.89.
In het tussenvonnis van 3 oktober 2018 (r.o. 7.52) zijn partijen in de gelegenheid gesteld om zich nader over deze kwestie uit te laten en om te specificeren wat zij over de methode van voorschrijven van medicijnen zijn overeengekomen.
5.90.
Volgens Alert refereert de rechtbank in r.o. 7.52 ten onrechte naar Centrasys als een applicatie voor het voorschrijven van medicijnen. Een dergelijke beslissing is door de rechtbank echter niet genomen. In de bewuste overweging heeft de rechtbank slechts het standpunt van Atrium weergegeven.
5.91.
Duidelijk is dat in Alert® PFH een systeem zou worden opgenomen voor het voorschrijven van medicijnen door een arts. Alert en Atrium verschillen erover van mening of ook het apotheeksysteem, waarmee de apotheek de door de arts voorgeschreven medicijnen verwerkt, in Alert® PFH zou worden opgenomen.
5.92.
Atrium stelt nu dat Centrasys een Elektronisch Medicatie Voorschrijfsysteem, een Medicatie Verantwoordingssysteem en een Apotheeksysteem is (randnummer 51 akte 28-11-2018), dus zowel een medicijnvoorschrijfsysteem als een apotheeksysteem. Atrium geeft echter zelf aan dat in de oude situatie medicatieopdrachten in Care O’Line werden vastgelegd en bijgewerkt en via een HL7-koppeling werden uitgewisseld met Centrasys (randnummer 57 akte 28-11-2018). Dat betekent dat voor Atrium niet Centrasys maar Care O’Line de primaire applicatie was voor het voorschrijven van medicijnen. Het primaire doel van Centrasys was het apotheeksysteem. Daaraan doet niet af dat ook in Centrasys medicijnen konden worden voorgeschreven. De rechtbank veronderstelt dat die voorziening alleen in Centrasys was opgenomen om de apotheker de kans te geven een medicijnvoorschrift van een arts te wijzigen.
5.93.
Atrium stelt dat zij met Alert is overeengekomen dat ook het apotheeksysteem in Alert® PFH zou worden opgenomen, zodat Atrium voor haar ziekenhuizen volledig van Centrasys naar Alert® PFH zou kunnen overstappen (voor haar verpleeghuizen zou Atrium Centrasys wel blijven gebruiken, reden waarom Atrium nu slechts aanspraak maakt op vergoeding van een deel van de kosten van Centrasys). Alert betwist dat. Volgens Alert is overeengekomen dat Atrium nog een keuze zou maken tussen het behoud van Centrasys of het gebruik van het apotheeksysteem van Alert® en besloot Atrium later om Centrasys te behouden, waarna Atrium aan Alert vroeg om een interface tussen Alert® en Centrasys te ontwikkelen. Alert biedt hiervan getuigenbewijs aan door het horen van [de Portugese projectleider bij Atrium] . Atrium reageert dat nooit is overeengekomen dat Atrium Centrasys zou blijven gebruiken en dat dit ook niet de bedoeling van Atrium was. De interface tussen Alert® PFH en Centrasys was volgens Atrium slechts een tijdelijke voorziening.
5.94.
Het apotheeksysteem is besproken in nummer 11,001 van Annex 2 (prod. 7 Atrium en uittreksel prod. 107 Atrium). Duidelijk is dat Atrium in haar Programma van Eisen heeft verlangd dat de nieuwe software een apotheeksysteem zou bevatten (kolom B). Alert heeft vervolgens aangegeven dat ze aan die eis kon voldoen (kolom F).
In kolom G heeft Alert opgemerkt: “(…) de apotheker heeft een eigen profiel in Alert met daarbij functionaliteit voor het verwerken van medicatieorders, het klaarzetten ervan, het verzorgen van het transport en het voorraadbeheer. Daarnaast is HL7 interface mogelijk (OMP, RDE, MFN) met externe apotheeksystemen. Functionaliteit is in de komende release bescikbaar.”
In kolom K is vermeld “A pharmacy system is available, but further developments are
being carried out in 2009.”
In kolom L is toegelicht welke functies van het apotheeksysteem in welke versie van Alert® zouden komen. Bij versie 2.6 is vermeld:
“- An interface with the Hospital's ERP system can be developed to manage the pharmacy stock.
- ALERT® ERP (pharmacy module) will allow effective medicines, drugs and
other clinical items supply management. (…)”
5.95.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij in r.o. 5.32 heeft overwogen over de betekenis van de kolommen van Annex 2. Kolom G bevestigt dat Alert aan Atrium de keuze heeft geboden tussen het overstappen naar de apotheekmodule van Alert® PFH en het blijven gebruiken van Centrasys via een interface tussen Alert® PFH en Centrasys. Uit kolom L (de toelichting op kolom K die ook volgens Atrium zelf mede doorslaggevend was voor de inhoud van de overeenkomst) volgt dat Atrium die keuze nog niet had gemaakt nadat Alert haar GAP list had gemaakt en Annex 2 werd opgesteld. Ook is duidelijk dat Atrium op enig moment daarna heeft gekozen voor een interface tussen Alert® PFH en Centrasys, zij het dat nog niet duidelijk is of dat een definitieve keuze was voor het behoud van Centrasys dan wel een tijdelijke oplossing zolang de Pharmacy module van Alert® PFH nog niet voor Atrium beschikbaar was. Het had daarom op de weg gelegen van Atrium om te stellen en te onderbouwen dat zij op enig moment alsnog definitief heeft gekozen voor de overstap naar de apotheekmodule van Alert® PFH. Dat heeft Atrium niet gedaan.
5.96.
Bovendien heeft Atrium niet gesteld dat de kosten van het apotheeksysteem van Alert® PFH al waren meegenomen in de berekening van de vergoedingen die Atrium voor de implementatie en het gebruik van Alert® PFH zou betalen. Als Atrium na een keuze voor de overstap naar de apotheekmodule van Alert® PFH daarvoor nog een afzonderlijke vergoeding zou moeten betalen, kan er immers alleen sprake zijn van schade indien en voor zover de kosten van Centrasys hoger waren dan de kosten voor de apotheekmodule van Alert® PFH.
5.97.
De rechtbank concludeert dat Atrium niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten van Centrasys het gevolg waren van de wanprestatie van Alert. Dit leidt tot afwijzing van de desbetreffende vordering. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de in het vonnis van 3 oktober 2018 opgevraagde verklaringen van ChipSoft (r.o. 7.83).
Conclusie
5.98.
Atrium heeft aannemelijk gemaakt dat de volgende kosten het gevolg waren van de wanprestatie van Alert:
1) Care O'Line € 2.599.179,00 (r.o. 5.19)
2) Medview € 412.961,00 (r.o. 5.25)
3) Eigen kosten Care O'Line € 0,00 (r.o. 7.78 vonnis 3-10-2018)
4) ChipSoft € 181.600,68 (r.o. 5.87)
5) Centrasys € 0,00 (r.o. 5.95)
-------------------
Totaal € 3.193.740,68
5.99.
Deze kosten zijn lager dan de onderhoudskosten voor Alert® PFH van € 3.360.908, die Atrium zou hebben gemaakt in de hypothetische situatie zonder de wanprestatie van Alert. Die wanprestatie heeft daarom niet geleid tot schade van Atrium. De schadevordering onder 3 van Atrium moet volledig worden afgewezen. De rechtbank komt niet meer toe aan het verzoek van Alert tot matiging van de schadevergoeding.
Vordering 4: Juridische kosten
5.100. Na een aantal eiswijzigingen vorderde Atrium in haar akte van 11 juli 2018 betaling door Alert van de door Atrium gemaakte juridische kosten van € 307.664,07 met rente. Dit bedrag betrof facturen van de advocaten van Atrium tot en met mei 2018. Atrium baseerde deze vordering op artikel 16.8 van de raamovereenkomst tussen Alert en Atrium. Daarnaast vorderde Atrium veroordeling van Alert in de proceskosten.
5.101. In het vonnis van 3 oktober 2018 heeft de rechtbank vastgesteld dat alle door Atrium opgevoerde advocaatkosten betrekking hebben op deze procedure en dus proceskosten betreffen (r.o. 7.97). De rechtbank heeft Atrium in de gelegenheid gesteld om de bij de facturen ontbrekende urenspecificaties alsnog over te leggen (r.o. 7.97). De rechtbank heeft geconstateerd dat veroordeling van Atrium in zowel de kosten gevorderd onder 4 als de proceskosten dubbelop zou zijn. De rechtbank heeft er daarom voor gekozen om het toewijsbare bedrag van de vordering onder 4 te verwerken in de proceskostenveroordeling (r.o. 7.98). De rechtbank heeft beslist dat Alert zowel in conventie als in reconventie in de proceskosten zal worden veroordeeld, ook als de onder 3 gevorderde schadevergoeding niet toewijsbaar blijkt (r.o. 7.99). De rechtbank heeft de beslissing over ambtshalve matiging van de proceskosten op grond van artikel 242 Rv aangehouden totdat definitief over de vordering onder 3 zou zijn beslist (r.o. 7.100).
De rechtbank heeft beslist dat de proceskosten in verband met de vorderingen van Alert in verband met de gezamenlijke actie van de ziekenhuizen moeten worden begroot aan de hand van het liquidatietarief (r.o. 7.101). De rechtbank heeft aan die proceskosten de helft van de in conventie gemaakte proceskosten toegerekend (r.o. 7.102). De rechtbank heeft beslist (r.o. 7.102):
- dat Alert 75% van de door Atrium gemaakte gerechtelijke kosten (voor zover die door de rechtbank zullen worden aanvaard) zal moeten vergoeden bij wijze van proceskostenvergoeding in conventie (25%) en in reconventie (50%) in verband met de wanprestatie van Alert;
- dat de resterende 25% van de door Atrium gemaakte kosten de gezamenlijke actie van de ziekenhuizen betreft en daarom zal worden afgewezen; in plaats daarvan zal Alert 50% van de volgens het liquidatietarief berekende proceskosten in conventie moeten vergoeden.
De rechtbank heeft beslist dat de door Atrium gevorderde wettelijke rente pas verschuldigd is vanaf de vijftiende dag van het vonnis waarin dat bedrag als onderdeel van de proceskosten wordt toegewezen (r.o. 7.103).
5.102. Atrium heeft inmiddels de ontbrekende urenspecificaties overgelegd (prod. 133 van Atrium). Atrium heeft daarbij ook nieuwe facturen met urenspecificaties overgelegd. In haar akte van 28 november 2018 stelt Atrium: “Het totaalbedrag aan gemaakte juridische kosten door Atrium betreft € 417.906,87 te vermeerderen met de nog te maken juridische kosten PM alsmede de over het totaal van de toe te wijzen juridische kosten, te berekenen wettelijke rente vanaf de 15e dag van het vonnis waarin dat bedrag als onderdeel van de proceskosten wordt toegewezen.”
5.103. De rechtbank constateert dat Atrium haar vordering onder 4 formeel niet heeft vermeerderd van € 307.664,07 naar € 417.906,87. Een formele eiswijziging acht de rechtbank echter niet nodig, omdat de rechtbank heeft beslist dat de vordering onder 4 onder de proceskosten zal worden meegenomen en omdat proceskosten ook zonder vordering door de rechtbank moeten worden begroot. Alert heeft in haar antwoordakte geen bezwaar gemaakt tegen de nieuwe facturen. Alert heeft niet gereageerd op de door Atrium overgelegde urenspecificaties. De hoogte van de feitelijk door Atrium gemaakte juridische kosten kan daarom worden vastgesteld op € 417.906,87.
5.104. Alert voert als verweer dat de juridische kosten in verband met het niet efficiënt procederen door Atrium (en met name de kosten van de eiswijzigingen) en in verband met het overleg van Atrium met de andere gedaagden niet in direct verband met de wanprestatie van Alert staan.
5.105. De kosten die Atrium heeft gemaakt voor overleg met de andere gedaagden, moeten worden beschouwd als proceskosten in conventie met betrekking tot de vorderingen voor zover gebaseerd op een gezamenlijke onrechtmatige daad van de ziekenhuizen. Al eerder is beslist dat die proceskosten niet worden begroot aan de hand van de feitelijk gemaakte kosten maar aan de hand van het liquidatietarief. Het verweer van Alert zou daarom hooguit kunnen opgaan in verband met het niet efficiënt procederen.
5.106. Alle door Atrium in deze procedure gemaakte juridische kosten in verband met de wanprestatie zijn het gevolg van de wanprestatie van Alert, omdat Atrium die kosten niet had hoeven maken als Alert geen wanprestatie zou hebben gepleegd. Dat geldt ook voor eventuele extra kosten die zijn gemaakt omdat Atrium niet efficiënt heeft geprocedeerd. In artikel 16.8 van de raamovereenkomst is geen redelijkheidstoets opgenomen op grond waarvan een uitzondering voor dergelijke kosten zou kunnen worden gemaakt.
5.107. De redelijkheid speelt wel een rol bij de bevoegdheid van de rechtbank om de proceskosten ambtshalve te matigen op grond van artikel 242 Rv. De rechtbank is van oordeel dat met die bevoegdheid terughoudend moet worden omgegaan in een geval waarin partijen zijn overeengekomen dat alle gemaakte proceskosten vergoed moeten worden. Het feit dat Atrium haar eis meerdere keren heeft gewijzigd, is daarom voor de rechtbank onvoldoende reden om de proceskosten te matigen. Daar komt bij dat Atrium geen buitengerechtelijke kosten heeft opgevoerd en dat Atrium zich beperkt heeft tot de bijstand van één à twee advocaten, terwijl de overige partijen (waaronder Alert) drie à vier advocaten hebben ingeschakeld.
5.108. De rechtbank begroot de door Alert aan Atrium te vergoeden proceskosten daarom op:
- in conventie in verband met de vorderingen gebaseerd op de gezamenlijke onrechtmatige daad: 50% van de in een later vonnis volgens het liquidatietarief te berekenen proceskosten;
- in conventie in verband met de vorderingen gebaseerd op wanprestatie: 25% van € 417.906,87 is € 104.476,72;
- in reconventie: 50% van € 417.906,87 is € 208.953,44.
Deze bedragen moeten worden vermeerderd met rente zoals beslist in r.o. 7.103 van het vonnis van 3 oktober 2018.
5.109. Atrium heeft in haar nadere conclusie gevorderd - samengevat - om Alert te veroordelen in de nakosten van € 205,00 dan wel € 273,00 indien betekening van het in deze te wijzen vonnis plaatsvindt. Die vordering is toewijsbaar.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
5.110. Atrium vordert dat het vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Alert maakt daartegen bezwaar. Subsidiair verzoekt Alert om aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde van zekerheidstelling te verbinden. De rechtbank verwijst voor een uitgebreidere weergave van de standpunten van partijen naar r.o. 7.107 en 7.108 van het vonnis van 3 oktober 2018 en naar de beslissing in r.o. 7.109 van dat vonnis over een van de argumenten van Alert.
5.111. De rechtbank houdt de beslissing over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad aan tot het eindvonnis ten aanzien van Atrium.
Conclusie
in conventie
5.112. De vorderingen van Alert tegen Atrium in conventie zijn niet toewijsbaar (r.o. 5.1). Alert zal worden veroordeeld in de proceskosten in conventie. Die kosten aan de zijde van Atrium zullen worden begroot (r.o. 5.108) op:
- in verband met de vorderingen gebaseerd op de gezamenlijke onrechtmatige daad: 50% van de in een later vonnis volgens het liquidatietarief te berekenen proceskosten;
- in verband met de vorderingen gebaseerd op wanprestatie: 25% van € 417.906,87 is € 104.476,72.
in reconventie
5.113. De vorderingen onder 1 en 2 van Atrium zijn toewijsbaar (r.o. 5.5 en 5.6).
5.114. De vordering onder 3 is niet toewijsbaar (r.o. 5.99).
5.115. De vordering onder 4 wordt ondergebracht bij de proceskostenveroordeling in conventie en in reconventie (r.o. 5.101). Alert zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten (r.o. 5.101). De door Atrium gemaakte proceskosten in reconventie worden begroot op € 208.953,44 (r.o. 5.108). De gevorderde nakosten van € 205,00 dan wel € 273,00 met betekening zijn toewijsbaar (r.o. 5.109).
5.116. Over de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad zal de rechtbank beslissen in het eindvonnis ten aanzien van Atrium.
in conventie en in reconventie
5.117. De rechtbank houdt de vastlegging van een en ander onder “de beslissing” aan.
DE ZAAK TEGEN ZANOB

6.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

6.1.
In het vonnis van 3 oktober 2018 is in conventie beslist dat alle vorderingen van Alert tegen ZANOB zullen worden afgewezen en dat Alert in de proceskosten ten aanzien van ZANOB in conventie zal worden veroordeeld (r.o. 10.6). In dat vonnis is in reconventie beslist dat alle vorderingen van ZANOB zullen worden afgewezen en dat ZANOB in de proceskosten in reconventie zal worden veroordeeld (r.o. 10.7).
6.2.
De rechtbank houdt de vastlegging van een en ander onder “de beslissing” aan.
DE ZAAK TEGEN TSZ

7.De verdere beoordeling

7.1.
Omdat de comparitie in de individuele zaak tegen TSZ nog niet heeft plaatsgevonden, geldt dit vonnis niet ten aanzien van de vorderingen van Alert tegen TSZ in verband met de door Alert gestelde wanprestatie van TSZ.

8.Conclusie in alle zaken

Ten aanzien van het verwijt over het gezamenlijk onrechtmatig handelen

8.1.
Het verwijt van Alert over het individueel dan wel gezamenlijk onrechtmatig handelen door de ziekenhuizen vanwege hun samenwerking is verworpen, zodat de daarop gebaseerde vorderingen van Alert zullen worden afgewezen (r.o. 2.1). De definitieve beslissing zal worden aangehouden.
Ten aanzien van JBZ
8.2.
Alle verwijten van Alert aan JBZ zijn verworpen, zodat de vordering van Alert tegen JBZ zal worden afgewezen en Alert zal worden veroordeeld in de proceskosten van JBZ (r.o. 3.1). De definitieve beslissing zal worden aangehouden.
Ten aanzien van Bernhoven
8.3.
De rechtbank zal drie deskundigenberichten bevelen (r.o. 4.33) over de datamigratie (verwijt 1), de interfaces (verwijt 2) en de ontwikkelverzoeken (verwijt 4). Voor de te benoemen deskundigen zal de rechtbank de bedrijven [C] , [D] en [E] benaderen (r.o. 4.47) met de vraag of zij medewerkers hebben die geheel of gedeeltelijk voldoen aan de door de rechtbank gestelde eisen en die bereid zijn om als deskundige op te treden. Daarna zal de rechtbank de resultaten voorleggen aan Alert en Bernhoven, zodat zij zich kunnen uitlaten over de voorgestelde personen.
8.4.
Het voorschot op de kosten van de deskundigen moet volledig worden gedragen door Alert (r.o. 4.55).
Ten aanzien van Atrium
8.5.
De vorderingen van Alert tegen Atrium in conventie zullen worden afgewezen en Alert zal worden veroordeeld in de proceskosten in conventie (r.o. 5.112).
8.6.
In reconventie (r.o. 5.113 e.v..). zullen de vorderingen onder 1 en 2 worden toegewezen. De vordering onder 3 zal worden afgewezen. De vordering onder 4 zal worden ondergebracht bij de proceskostenveroordeling in conventie en in reconventie. Alert zal worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. De rechtbank houdt de vastlegging van een en ander onder “de beslissing” aan tot een volgend vonnis. De beslissing over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad wordt aangehouden.
Ten aanzien van ZANOB
8.7.
Alle vorderingen in conventie en reconventie zullen worden afgewezen (r.o. 6.1). Alert zal in conventie in de proceskosten worden veroordeeld en ZANOB zal in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. De definitieve beslissing zal worden aangehouden.

9.De beslissing

De rechtbank
Ten aanzien van JBZ
9.1.
houdt iedere verdere beslissing aan,
Ten aanzien van Bernhoven in conventie en in reconventie
9.2.
beveelt een onderzoek door een deskundige in verband met verwijt 1 over de datamigratie ter beantwoording van de volgende vragen:
Alert schat dat een vertraging van het project van drie maanden is ontstaan als gevolg van het feit dat Bernhoven de extractie inclusief conversie naar een tussenformaat niet zelf heeft uitgevoerd maar die extractie aan Alert heeft overgelaten. Acht u die schatting reëel?
Zo niet, hoe schat u de duur van deze vertraging?
Zijn er nog andere punten in verband met de datamigratie die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
9.3.
beveelt een onderzoek door een deskundige in verband met verwijt 2 over de interfaces ter beantwoording van de volgende vragen:
Alert heeft in randnummer 8.2.15 e.v. van haar nadere conclusie de door Bernhoven gevraagde wijzigingen van de workflows ten behoeve van de interfaces toegelicht. Bernhoven heeft daarop gereageerd in randnummer 5.22 e.v. van haar nadere antwoordconclusie. Kunt u de aard van die wijzigingen en de standpunten van Alert en Bernhoven daarover uitleggen in voor leken begrijpelijke taal?
Indien geschilpunten over bepaalde wijzigingen van technische aard zijn omdat het een ICT-kwestie betreft en/of betrekking heeft op de werkwijze in ziekenhuizen: wat is uw mening over elk van die geschilpunten? U dient bij de beantwoording van deze vraag uit te gaan van de tussen partijen overeengekomen HL7 v2.4 standaard voor de LIS interface met Labosys en de HL7 v2.3 standaard voor de RIS interface met CS-Röntgen.
Indien geschilpunten over bepaalde wijzigingen van juridische aard zijn: kunt u informatie verschaffen die van belang kan zijn voor de beoordeling van die geschilpunten? Indien bijvoorbeeld Bernhoven het standpunt inneemt dat uit een bepaald document blijkt dat het ging om een overeengekomen functionaliteit, kunt u dan de betekenis van de bewuste passage toelichten?
Alert schat de vertraging die is ontstaan door elke wijziging van de workflows op één maand ontwikkeltijd. Is die schatting reëel?
Zo niet, hoe schat u de duur van die vertraging? Indien het aan elke wijziging verbonden werk vergelijkbaar is, kunt u volstaan met een gemiddelde duur.
Zijn er nog andere punten in verband met de interfaces die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
9.4.
beveelt een onderzoek door een of zo nodig twee deskundigen in verband met verwijt 4 over de ontwikkelverzoeken ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Alert heeft een lijst van 74 ontwikkelverzoeken met specificaties en toelichtingen overgelegd (prod. Bernhoven-67 van Alert). Bernhoven heeft een dergelijke lijst van 89 ontwikkelverzoeken overgelegd (prod. 113 van Bernhoven). Alert en Bernhoven hebben in die lijsten de ontwikkelverzoeken ingedeeld in de volgende categorieën:
1) het ontwikkelverzoek betrof een functionaliteit die oorspronkelijk was overeengekomen, maar ontbrak, bugs bevatte of niet op de afgesproken wijze werkte;
2) het ontwikkelverzoek betrof een NISF, omdat het Alert® PFH als product(groep) versterkte of op basis van redelijkheid en billijkheid uit de high level ambities af te leiden was;
3) het ontwikkelverzoek betrof meerwerk.
Kunt u een overzicht (in een door u gekozen volgorde) maken van de 50 ontwikkelverzoeken die Alert indeelt in categorie 3? U kunt de door Alert in categorie 1 of 2 ingedeelde verzoeken negeren. Dat geldt ook voor de 15 ontwikkelverzoeken op de lijst van Bernhoven die niet voorkomen op de lijst van Alert.
2. Kunt u de aard van elk ontwikkelverzoek en de standpunten van Alert en Bernhoven in voor leken begrijpelijke taal uitleggen?
3. Indien geschilpunten over bepaalde ontwikkelverzoeken van technische aard zijn omdat het een ICT-kwestie betreft en/of betrekking heeft op de werkwijze in ziekenhuizen: in welke categorie hoort elk ontwikkelverzoek in uw visie thuis?
4. Indien geschilpunten over bepaalde ontwikkelverzoeken van juridische aard zijn: kunt u informatie verschaffen die van belang kan zijn voor de beoordeling van die geschilpunten en de indeling van de betreffende ontwikkelverzoeken in een categorie?
5. Alert heeft opgegeven dat zij totaal 2.042,1 uren heeft besteed aan de 50 ontwikkelverzoeken die volgens Alert in categorie 3 vallen. Alert heeft die uren gespecificeerd in haar productie Bernhoven-72 en meer details verschaft in haar productie Bernhoven-71. Zijn die uren in uw visie reëel? Deze vraag hoeft niet beantwoord te worden voor de ontwikkelverzoeken die in uw visie niet in categorie 3 thuishoren. Dat geldt ook voor de volgende twee vragen.
6. Zo niet, kunt u inschatten hoeveel werk voor Alert was verbonden aan elk van de 50 ontwikkelverzoeken?
7. Kunt u inschatten welke gevolgen het extra werk voor Alert aan de 50 ontwikkelverzoeken heeft gehad voor de duur van het project? Is het bijvoorbeeld reëel om de vertraging te stellen op de tijd die een team van vier medewerkers daaraan moest besteden?
8. Zijn er nog andere punten in verband met de ontwikkelverzoeken die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
9.5.
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol zal komen van
1 april 2020,
9.6.
draagt de griffier op de zaak op een eerdere rol te plaatsen zodra geschikte deskundigen bereid zijn gevonden de benoeming als deskundige te aanvaarden,
9.7.
houdt iedere verdere beslissing aan,
Ten aanzien van Atrium in conventie en in reconventie
9.8.
houdt iedere verdere beslissing aan,
Ten aanzien van ZANOB in conventie en in reconventie
9.9.
houdt iedere verdere beslissing aan,
Ten aanzien van TSZ
9.10.
houdt iedere verdere beslissing aan totdat de comparitie van partijen ten aanzien van TSZ kan worden gehouden.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang, mr. M.E. Bartels en mr. M. van den Brink en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2019.