ECLI:NL:RBOBR:2019:7673

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
14 januari 2020
Zaaknummer
01/860039-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van het plegen van ontuchtige handelingen in een zaak tegen een gezagvoerder/piloot

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is verdachte vrijgesproken van het plegen van ontuchtige handelingen. De zaak werd aanhangig gemaakt op basis van een dagvaarding van 15 oktober 2019, met betrekking tot een incident dat plaatsvond op 14 november 2017 in Eindhoven. De tenlastelegging omvatte het dwingen van het slachtoffer tot het ondergaan van ontuchtige handelingen door middel van geweld en bedreiging. Tijdens de zitting op 15 november 2019 heeft de rechtbank de verklaringen van zowel de aangeefster als de verdachte gehoord. De aangeefster beschreef dat verdachte haar had vastgepakt en seksueel getinte opmerkingen had gemaakt, terwijl de verdachte ontkende dat er enige dwang was uitgeoefend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster en de verdachte uiteenlopen. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is om de dwang te bewijzen, en dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen getuigen zijn die de gebeurtenissen op de parkeerplaats hebben waargenomen. Gezien het gebrek aan overtuigend bewijs heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.

Daarnaast is de benadeelde partij, het slachtoffer, niet ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte van het tenlastegelegde feit is vrijgesproken. De rechtbank heeft de benadeelde partij veroordeeld in de kosten van de verdachte, die op nihil zijn begroot. Het vonnis is uitgesproken op 29 november 2019 door de meervoudige kamer van de rechtbank.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860039-19
Datum uitspraak: 29 november 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats en -datum] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 oktober 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 november 2017 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan en/of dulden en/of plegen van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- onverhoeds [slachtoffer] (over de kleding) vastgepakt en/of - (vervolgens) die [slachtoffer] vastgehouden (waardoor die [slachtoffer] niet weg kon) en/of
- onverhoeds de billen van die [slachtoffer] met de hand(en) vastgepakt en/of vastgehouden en/of betast en/of

terwijl hij, verdachte, zei "zie je nu wel dat het kan" of woorden van soortgelijke strekking en/of - (vervolgens) plaatsgenomen naast het voertuig van die [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] als bestuurder in het voertuig zat) en/of

- (toen) onverhoeds die [slachtoffer] (meerdere malen) een kus op de mond gegeven en/of terwijl hij, verdachte, zei "volgens mij kun je ook lekker zoenen"

het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het misbruik maken van de afhankelijkheidsrelatie die bestond tussen verdachte en die [slachtoffer] , welke afhankelijkheidsrelatie voortkwam uit zijn, verdachtes, positie als gezagvoerder/piloot en/of de daaruit voortvloeiende gezagsverhouding ten opzichte van die [slachtoffer] , werkzaam als stewardess en/of en leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en [slachtoffer] en/of het fysieke overwicht die hij, verdachte, had ten aanzien van [slachtoffer] en/of dat hij door het plotselinge en/of onverhoedse karakter van zijn, verdachtes, toenadering die [slachtoffer] heeft overrompeld en/of overvallen en/of in een hulpeloze en/of weerloze toestand heeft gebracht waardoor zij niet of onvolkomen in staat was weerstand te bieden.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie rekwireert tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Zij concludeert dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van de gehele tenlastelegging.
Primair verweer is dat niet voldaan is aan het vereiste bewijsminimum zoals neergelegd in artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering.
Subsidiair is het verweer dat de verklaringen van de aangeefster en de [getuige 1] niet betrouwbaar zijn, zodat daaruit niet de overtuiging kan volgen dat verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd.
Daarnaast is het verweer dat geen sprake is van ontuchtige handelingen, mede gezien de
context waarin deze handelingen zouden hebben plaatsgevonden.
Tot slot is het verweer dat geen sprake is van opzet en dat de in de tenlastelegging
opgenomen (dreiging met) geweld/andere feitelijkheden niet is te kwalificeren als geweld of dreiging daarmee waardoor aangeefster gedwongen zou zijn geweest de handelingen te ondergaan.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt het volgende.
Vastgesteld kan worden dat verdachte en aangeefster elkaar tijdens het werk hebben ontmoet en dat zij op enig moment, na beëindiging van hun werkzaamheden, samen (met anderen) naar buiten zijn gegaan bij de parkeerplaats om nog wat na te praten, een sigaret te roken en wat te drinken. Op enig moment is aangeefster naar haar auto gelopen om naar huis te gaan. Verdachte is met haar meegelopen.
Over de gebeurtenissen op weg naar de auto van aangeefster en bij de auto van aangeefster lopen de verklaringen van aangeefster en verdachte uiteen.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte op weg naar de auto en bij de auto van aangeefster bepaalde - volgens aangeefster seksueel getinte - toespelingen zou hebben gemaakt en dat zij door verdachte werd aangerand. Verdachte zou haar hebben vastgepakt en daarbij haar billen hebben aangeraakt. Toen zij in haar auto zat, zou verdachte naast haar geknield hebben en haar op haar mond gezoend hebben.
Volgens verdachte heeft hij aangeefster voordat zij naar de auto liepen op haar wang gezoend ten afscheid, in aanwezigheid van hun collega’s. Op weg naar de auto kwamen zij langs het fietsenhok waarover tijdens de vlucht al gesproken was. Aangeefster en verdachte gingen even in het fietsenhok staan waarin hij haar heeft omarmd. Volgens verdachte voelde dat heel raar en heeft hij haar snel losgelaten. Het kan zijn dat hij met zijn hand haar billen over haar winterjas heeft aangeraakt. Bij de auto gekomen is hij gehurkt om met aangeefster verder te praten terwijl aangeefster op de bestuurdersstoel had plaatsgenomen. Zij wilden elkaar een afscheidskus geven en hij heeft, toen hun gezichten elkaar raakten, haar een korte kus gegeven, waarbij onopzettelijk hun monden elkaar raakten.
Verdachte heeft van meet af aan ontkend dat hij aangeefster, op welke wijze dan ook, heeft gedwongen tot het ondergaan of dulden van ontuchtige handelingen. Zijn verklaring staat dan ook tegenover de beschuldigingen van aangeefster.
De verklaringen van aangeefster vinden enkel steun in de verklaring van verdachte zelf wat betreft het omarmen en kussen. Niet wat betreft enige vorm van dwang die gepaard zou zijn gegaan met deze handelingen.
De verklaring van aangeefster vindt verder enige steun in de verklaring van [getuige 1] , in die zin dat deze getuige heeft verklaard wat zij kort na het door aangeefster beschreven voorval van aangeefster heeft gehoord. Daarbij heeft [getuige 1] verklaard dat zij aangeefster kort na het beschreven voorval emotioneel en van slag heeft aangetroffen.
De verklaring van verdachte vindt in het dossier echter ook enige steun in de verklaring van de collega van verdachte, [getuige 2] , die als getuige is gehoord. Deze getuige heeft verklaard dat aangeefster eerder tegen verdachte had gezegd ‘dan wil je straks zeker ook aan mijn billen zitten in het fietsenhok’ waarop verdachte verklaard zou hebben: ‘prima, dan zien we elkaar straks in het fietsenhok’. Volgens [getuige 2] was het een gesprek over en weer in een grappige sfeer en werd er gelachen.
Er zijn geen verklaringen van getuigen die hebben gezien wat er zich tussen verdachte en aangeefster op de parkeerplaats heeft afgespeeld.
De rechtbank kan al met al niet met overtuiging vast stellen aan welke verklaring (die van aangeefster of die van verdachte) geloof dient te worden gehecht waar het gaat om het al dan niet uitoefenen van dwang door verdachte op aangeefster.
Gelet hierop acht de rechtbank de ten laste gelegde dwang niet wettig en overtuigend bewezen en zal zij verdachte vrijspreken.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat aangeefster in het kader van de door verdachte uitgeoefende dwang enkel heeft verklaard over het onverhoedse karakter van de ontuchtige handelingen die door verdachte zouden zijn begaan.
Voor de overige tenlastegelegde feitelijkheden ontbreekt derhalve ook het wettig bewijs.

De vordering van de benadeelde partij.

Nu verdachte van het hem tenlastegelegde feit zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij.

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.R.H. Koekoek, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 29 november 2019.