Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[eiser 1] ,
[eiseres 2],
OBVION HYPOTHEKEN N.V.,
1.De procedure
- de dagvaarding van 9 december 2019 met producties 1 tot en met 19;
- de brief van mr. Lynen van 12 december 2019 met producties 1 tot en met 30;
- de brief van mr. Lynen van 13 december 2019 met productie 31;
- de brief van mr. Geerts van 16 december 2019 met producties 20 tot en met 23;
- de mondelinge behandeling van 17 december 2019 te 11.00 uur;
- de pleitnota van mr. Geerts namens [eisers] ;
- de pleitnota van mr. Lynen namens Obvion.
2.De feiten
- een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [C] en [eiser 1] . Daarin is vermeld dat de arbeidsovereenkomst is ingegaan op 1 januari 2015 met een proeftijd van 1 maand en een brutosalaris van € 13.330,-- per maand. De overeenkomst is blijkens de dagtekening op 21 december 2014 ondertekend door [naam 2] (namens [C] ) en [eiser 1] .
- een door [naam 2] namens [C] ondertekende werkgeversverklaring van 1 april 2015, waarin wordt verklaard dat tussen [C] en [eiser 1] een dienstverband bestaat voor onbepaalde tijd, zonder proeftijd en ten aanzien waarvan geen voornemen bestaat om dit op korte termijn te beëindigen. Het opgegeven bruto-jaarsalaris bedraagt € 159.960,--.
- een drietal loonstroken over de maanden januari, februari en maart 2015, waaruit blijkt dat over deze drie perioden op grond van het loondienstverband tussen [C] en [eiser 1] telkens een nettosalaris van € 6.717,49 aan laatstgenoemde is uitbetaald.
3.Het geschil
4.De beoordeling
nietbij gelegenheid van het uitbrengen van de offerte respectievelijk het passeren van de hypotheekakte ter hand zijn gesteld moet aan deze betwisting bij gebreke van enige onderbouwing voorbij worden gegaan.
wistdat deze stukken niet overeenkomstig de waarheid waren opgemaakt en voor Obvion een valse werkelijkheid creëerden op grond waarvan laatstgenoemde de kredietaanvraag van [eisers] beoordeelde. Daarmee hebben [eisers] (in ieder geval) aanleiding gegeven tot het inroepen van de op deze situatie geënte opzeggingsgrond van art. 30 lid 1 sub b van de Algemene Voorwaarden (daargelaten verdere remedies die Obvion mogelijk in het onderhavige geval ten dienste hadden kunnen staan).
980,00