10.2In de tweede plaats bestaat er geen wettelijke grondslag om de jachtakte in te trekken enkel op grond van een negatieve uitslag van de e-screener. De voorzieningenrechter wijst in dat verband naar de volgende passage over de e-screener in de memorie van toelichting inzake de Wijziging van de Wet wapens en munitie, de Flora- en faunawet en de Wet natuurbescherming in verband met de versterking van het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit ( [nummer] , nr. 3):
"2.3 De e-screener
(…)
Er wordt niet voorgesteld dat een (…) een negatieve uitslag van de e-screener onvermijdelijk leidt tot afwijzing van de aanvraag voor het bevoegdheidsdocument. Of het bevoegdheidsdocument wordt verleend, blijft afhangen van het oordeel van de korpschef over de geschiktheid van de betrokkene, waarbij alle informatie wordt gewogen."
11. Nu de korpschef in het geval van verzoeker enkel op grond van de negatieve uitslag van de e-screener diens jachtakte (meteen) heeft ingetrokken, moet worden geoordeeld dat dat besluit tot intrekking op grond van artikel 3:2 van de Awb onrechtmatig is.
12. De voorzieningenrechter beschikt thans niet over aanwijzingen dat de minister –
anders dan de korpschef – wel kan controleren of een uitslag van de e-screener zorgvuldig tot stand is gekomen en naar inhoud concludent is. Omdat het ervoor moet worden gehouden dat (ook) de minister in zoverre niet aan zijn eigen onderzoeksverplichtingen kan voldoen, kan hij niet van verzoeker verlangen dat deze ontlastende documenten, zoals een verklaring van een arts, overlegt als tegenbewijs tegen de negatieve uitslag van de e-screener. Verder verwacht de voorzieningenrechter niet dat de intrekking van de jachtakte in administratief beroep in stand blijft. Indien alle informatie wordt meegewogen dat kan de minister er niet aan voorbij gaan dat verzoeker tot aan deze intrekking elf jaar in het bezit is geweest van een geldige jachtakte. Bovendien blijkt thans, de uitslag van de e-screener buiten beschouwing gelaten, nergens uit dat aan hem het voorhanden hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
13. Ook is de voorzieningenrechter op grond van het gelijkheidsbeginsel van oordeel dat het besluit tot intrekking niet in stand kan blijven. De huidige gedragslijn van de minister en de korpschef is dat screening van bestaande verlofhouders niet meer plaatsvindt aan de hand van de e-screener, maar aan de hand van het – oude – WM 32-formulier. Vast staat dat de e-screener een kritischere screening is. Indien verzoeker gescreend zou zijn aan de hand van het WM 32-formulier, dan zou zijn jachtakte niet zijn ingetrokken, zo bevestigt de korpschef ter zitting. Als redenen voor de gewijzigde gedragslijn zijn slechts bekend dat meer aanvragers dan verwacht negatieve adviezen (van de e-screener) hebben gekregen en een niet nader toegelichte ‘problematiek in de uitvoeringspraktijk’ (zie de brief van de minister van 29 oktober 2019 aan de Tweede Kamer ( [nummer] , nr. 24)). Dit kan geen rechtvaardiging zijn om verzoeker anders te blijven behandelen dan bestaande verlofhouders die thans aan een minder kritische screening worden onderworpen.
14. Uit het voorgaande volgt dat het primaire besluit moeten worden geschorst.
15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het administratief beroep. De schorsing van het primaire besluit betekent dat de jachtakte weer geldig is, dat verzoeker de jachtakte en de wapens, die hij in bewaring heeft gegeven bij de korpschef, moet terugkrijgen.
16. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat de korpschef aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
17. De voorzieningenrechter veroordeelt de korpschef in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van 512,- en een wegingsfactor 1).Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de voorzieningenrechter niet gebleken.