ECLI:NL:RBOBR:2019:7241

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
17/3271
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraak inzake natuurvergunning en stikstofdepositie in het kader van het Programma Aanpak Stikstof

Op 18 december 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak met zaaknummer 17/3271, waarin beroep is ingesteld door milieuverenigingen tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant. Dit besluit betrof de verlening van een natuurvergunning voor het uitbreiden en wijzigen van een veehouderij, waarbij verweerder zich beriep op de passende beoordeling in het Programma Aanpak Stikstof (PAS). De rechtbank heeft de zaak enige tijd aangehouden in afwachting van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over prejudiciële vragen met betrekking tot het PAS. Na de uitspraak van het Hof op 7 november 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 mei 2019 geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt, niet voldoet aan de eisen van de Habitatrichtlijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit in strijd is met de Wet natuurbescherming, omdat de vergunning niet kon worden verleend onder verwijzing naar de niet-conforme passende beoordeling. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen het griffierecht en de proceskosten aan eisers te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/3271

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2019 in de zaak tussen

[naam] en [naam] , te [vestigingsplaats] , eisers(gemachtigde: [naam] ),

en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder.

De rechtbank heeft
[naam], te [woonplaats] , aangemerkt als derde-partij in deze procedure.

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2017 heeft verweerder aan de derde-partij een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) verleend voor het uitbreiden/wijzigen van een veehouderij aan de [adres] .
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak enige tijd aangehouden in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) op de prejudiciële vragen over het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft gesteld bij uitspraken van 17 mei 2017. Na het arrest van 7 november 2018 van het HvJ heeft de Afdeling op 29 mei 2019 uitspraken gedaan in de betreffende zaken (ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2019:1604).
De zaak is behandeld op de inlichtingencomparitie van 22 november 2018. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft nu partijen, desgevraagd, niet hebben aangegeven gebruik te willen maken van hun recht ter zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij het bestreden besluit vergunning verleend voor een activiteit die stikstofdepositie veroorzaakt op stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Verweerder heeft daarbij toepassing gegeven aan het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (het PAS) en de daarbij behorende regelgeving die vanaf 1 juli 2015 van kracht is. De vergunning kan volgens verweerder worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is opgesteld. Met toepassing en uitvoering van het PAS is volgens verweerder gewaarborgd dat de stikstofdepositie die het uitbreiden/wijzigen van de veehouderij zal veroorzaken, niet zal leiden tot een aantasting van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.
2. De strekking van het beroep is - kort gezegd - dat de vergunning niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt, omdat de passende beoordeling en het PAS niet voldoen aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn.
3. De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, heeft geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien.
4. Het voorgaande betekent dat verweerder de vergunning voor het uitbreiden/wijzigen van de veehouderij niet kon verlenen onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 2.8 van de Wnb.
5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
6. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, kan verweerder voor het alsnog te nemen besluit op de aanvraag niet terugvallen op de eerder gevoerde procedure. Verweerder dient eerst een ontwerpbesluit op te stellen en ter inzage te leggen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hun betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 768,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het deelnemen aan een inlichtingencomparitie, met een waarde per punt van € 512,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,00 aan eisers te vergoeden.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 768,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. C.T.C. Wijsman, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 18 december 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.