ECLI:NL:RBOBR:2019:7231

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
18/491
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering natuurvergunning op basis van niet-conforme beleidsregel en noodzaak tot nieuw besluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 18 december 2019, wordt een beroep behandeld tegen de weigering van een natuurvergunning door het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant. De eisers hadden een vergunning aangevraagd voor het uitbreiden van een veehouderij, maar deze aanvraag werd afgewezen op basis van de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant, die gold ten tijde van het bestreden besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze beleidsregel, die gebaseerd was op het Programma Aanpak Stikstof (PAS), niet kon worden ingeroepen voor de weigering van de vergunning, omdat de onderliggende passende beoordeling niet voldeed aan de eisen van de Habitatrichtlijn.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Dit betekent echter niet dat de aanvraag van de eisers automatisch wordt ingewilligd. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder een nieuw besluit moet nemen, waarbij hij moet verantwoorden of de aanvraag moet worden beoordeeld volgens de nieuwe beleidsregel die op 11 oktober 2019 in werking is getreden. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het door de eisers betaalde griffierecht moet vergoeden en dat hij in de proceskosten moet worden veroordeeld. De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 768,00.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. M.J.H.M. Verhoeven, en is openbaar gemaakt op 18 december 2019. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/491

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2019 in de zaak tussen

[naam] en [naam] , eisers

(gemachtigde: mr. F.K. van den Akker),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2018 heeft verweerder geweigerd aan eisers een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) te verlenen voor het uitbreiden/wijzigen van een veehouderij aan de [adres] .
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak enige tijd aangehouden in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) op de prejudiciële vragen over het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft gesteld bij uitspraken van 17 mei 2017. Na het arrest van 7 november 2018 van het HvJ heeft de Afdeling op 29 mei 2019 uitspraken gedaan in de betreffende zaken (ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2019:1604).
De zaak is behandeld op de inlichtingencomparitie van 29 november 2018. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft nu partijen, desgevraagd, niet hebben aangegeven gebruik te willen maken van hun recht ter zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. [naam] heeft op 8 augustus 2017 bij verweerder een natuurvergunning aangevraagd voor een activiteit die stikstofdepositie veroorzaakt op stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Verweerder heeft de aanvraag getoetst aan de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant (de Beleidsregel), zoals die gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Hierin was bepaald hoe verweerder met zijn bevoegdheid tot het toedelen van ontwikkelingsruimte op basis van het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (het PAS) wilde omgaan. Verweerder heeft de door eisers gewenste vergunning geweigerd omdat de aangevraagde situatie niet voldeed aan artikel 1.4 van de Beleidsregel.
2. De strekking van het beroep is - kort samengevat - dat verweerder de in de Beleidsregel neergelegde cumulatieregel onjuist heeft toegepast dan wel in dit geval buiten toepassing had moeten laten.
3. De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, heeft geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien.
4. Het voorgaande betekent dat de Beleidsregel zoals die gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, die op het PAS is gebaseerd, evenmin voldoet aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn. De Beleidsregel kon dan ook niet ten grondslag worden gelegd aan de weigering om de aangevraagde natuurvergunning te verlenen.
5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Dit wil echter niet zeggen dat de aanvraag van eiser kan worden ingewilligd. De ontwikkelingsruimte waar eiser aanspraak op maakt, was gebaseerd op de passende beoordeling bij het PAS. Omdat deze passende beoordeling niet voldoet, kan niet worden aangenomen dat er genoeg ontwikkelingsruimte is. De aanvraag moet worden beoordeeld in een nieuw besluit. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, kan verweerder voor het alsnog te nemen besluit op de aanvraag niet terugvallen op de eerder gevoerde procedure. Verweerder dient eerst een ontwerpbesluit op te stellen en ter inzage te leggen. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat op 11 oktober 2019 een wijziging van de Beleidsregel in werking is getreden. Verweerder zal bij het nemen van een nieuw besluit op de aanvraag moeten verantwoorden of de aanvraag moet worden beoordeeld met inachtneming van de nieuwe beleidsregel.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 768,00,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het deelnemen aan een inlichtingencomparitie, met een waarde per punt van € 512,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,00 aan eisers te vergoeden.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 768,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. M.M. Kaajan, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 18 december 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.